1-1|Camera Obscura 133-1|Jongens . 134-1|Hoe zalig , als de jongenskiel 135-1|Nog om de schouders glijdt ! 136-1|Dan is het hemel in de ziel , 137-1|En alles even blijd . 138-1|Een hout geweer , een blikken zwaard 139-1|Verrukken 's knapen borst , 140-1|Een hoepel en een hobbelpaard , 141-1|Dat draagt hem als een vorst . 142-1|Voor u de geur van 't rozenbed 143-1|En Filomele's zang ! 144-1|Hij speelt kastie , dat 's andre pret ! 145-1|Met rozen op de wang . 146-1|Niets , niets ter wereld doet hem aan 147-1|Of baart hem ongemak , 148-1|Dan stuiters die te water gaan , 149-1|Of ballen over 't dak . 150-1|[ @alt Fris Frisch ] op maar , jongen ! vroeg en spa , 151-1|[ @alt ~De~Den Den ] lieven [ @alt ~lange~langen langen ] dag ! 152-1|Loop over 't veld kapellen na , 153-1|[ @alt Zo Zoo ] lang het duren mag 154-1|Haast zult ge op school gekortwiekt zijn ; 155-1|Uw vreugd loopt snel naar 't end ; 156-1|Haast krijgt gij Bröder tot uw pijn , 157-1|En Weytingh tot torment . 158-1|Het oorspronkelijke is een lief versje van Hölty , die er wel meer lieve gemaakt heeft , waarvan het alleen jammer is , dat zij jeugdige dichters tot zeer onhollandsche vertalingen verleiden ; ik althans heb er van dit zelfde versje nog een liggen , die beter onder een Neurenburger legprent " Knabenspiele " zou passen , dan onder de voorstelling van een hoop aardige [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongens . 158-2|En wezenlijk , de [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongens zijn een aardig slag . 158-3|Ik zeg dit niet met achterstelling , veel min verachting , van de [ @alt Duitse Duitsche ] , of [ @alt Franse Fransche ] , of [ @alt Engelse Engelsche ] knapen , aangezien ik het genoegen niet heb andere dan [ @alt Hollandse Hollandsche ] te kennen . 158-4|Ik zal alles [ @alt geloven gelooven ] wat Potgieter , in zijn tweede deel van " het Noorden " , over de [ @alt Zweedse Zweedsche ] , en wat Wap in het tweede deel van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] " Reis naar Rome " , over de [ @alt Italiaanse Italiaansche ] in 't midden zal brengen ; maar [ @alt zolang zoolang ] zij er van zwijgen , houd ik het met onze [ @alt ~eigen~eigene eigene ] goed-gebouwde , roodwangige , sterkbeenige en , ondanks de [ @alt vete veete ] tegen de Belgen , voor 't grootst gedeelte blauwgekielde spes patriae . 159-1|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen ; - maar vooraf moet ik u zeggen , mevrouw ! dat ik niet spreek van uw bleekneuzig [ @alt enig eenig ] zoontje , met blauwe kringen onder de [ @alt ogen oogen ] ; want met al het wonderbaarlijke van zijn vroege ontwikkeling , acht ik hem geen zier . 159-2|Vooreerst : gij maakt te veel werk van zijn haar , dat gij volstrekt wilt laten krullen ; en ten andere : gij zijt te sentimenteel in het kiezen van zijn pet , die alleen geschikt is om voor oom en tante te worden afgenomen , maar volstrekt hinderlijk en onverdragelijk bij het oplaten van vliegers en het spelen van krijgertje , - twee lieve spelen , mevrouw , die UEd. te wild vindt . 159-4|Ten vierde , laat gij hem doosjes [ @alt leren leeren ] plakken en nuffige knipsels maken . 159-5|Ten vijfde zijn er zeven dingen te veel , die hij niet eten mag . 159-6|En ten zesde , knort UEd. als zijn handen vuil zijn en zijn knie door de pijpen van zijn pantalon komt kijken ; maar hoe zal hij dan ooit vorderingen kunnen maken in 't ootje-knikkeren ? of de betrekkelijke kracht van een schoffel en een klap [ @alt leren leeren ] berekenen ? - ik verzeker u dat hij nagelt , mevrouw ! een nagelaar is hij , en een nagelaar zal hij blijven : - wat kan de maatschappij goeds of edels verwachten van een nagelaar ? 159-7|- Ook draagt hij witte kousen met lage schoentjes : dat is ongehoord . 159-10|Och lieve mevrouw ! geef [ @alt ~de~den den ] jongen een andere pet , een broek met diepe zakken , en ferme rijglaarzen , en laat hij mij nooit onder de [ @alt ogen oogen ] komen zonder een buil of een schram , - hij zal een groot man worden . 160-1|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen is grof : [ @alt fikse fiksche ] knieën , [ @alt fikse fiksche ] knokkels . 160-2|Hij is blank van vel , en kleurig van bloed . 160-3|Zijn oogopslag is vrij ; bij 't brutale af . 160-4|Liefst draagt hij zijn [ @alt oren ooren ] buiten zijn pet . 160-5|Zijn haar is van zondagmorgen half elf tot zaterdagavond , als hij naar bed gaat , in volkomen wanorde . 160-6|Het overige van de week zit het goed . 160-7|Krul zit er meestal niet heel veel in . 160-8|Gekrulde haren , gekrulde zinnen ! 160-9|Maar sluik is het óók niet ; sluik haar is voor gierigaards en benepen harten ; dat zit niet in jongens ; sluik haar krijgt men , geloof ik , eerst op zijn veertigste jaar . 160-10|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen draagt zijn das liefst als een touwtje , en nog liever in 't geheel niet ; een blauw of schotschbont kieltje over zijn buis , en een verstelde broek - dit laatste [ @alt kenteken kenteeken ] gaat vast . 160-11|In dees broek voert hij met zich - al wat de tijd opgeeft ; dat wisselt af ; knikkers , stuiters , ballen , een spijker , een aangebeten appel , een stukkend knipmes , een touwtje , drie centen , een kluit vischdeeg , een dolle kastanje , een stuk elastiek uit de bretel van zijn oudsten broer , een [ @alt leren leeren ] zuiger om [ @alt stenen steenen ] mee uit [ @alt ~de~den den ] grond te trekken , een voetzoeker , een zakje met kokinjes , een grifje , een koperen knoop om heet te maken , een hazesprong , een stukje spiegelglas , enz. enz. alles opgestopt en in rust gehouden door een [ @alt bonte bonten ] zakdoek . 161-1|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen maakt in 't voorjaar [ @alt ene eene ] verzameling van uitgeblazen eieren ; in het uithalen van nestjes geeft hij blijken van kracht en behendigheid , en misschien van [ @alt ~de~den den ] aanleg tot de zeevaart , ons volk eigen ; in het [ @alt inkopen inkoopen ] van vreemde soorten , bewijzen van onverstoorbare goede trouw ; en in het verkwanselen van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] doubletten , van vroegtijdigen Hollandschen handelsgeest . 161-2|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen , het is waar , slaat [ @alt ~zijn~zijne zijne ] bokken hardvochtig , maar in 't geven van roggebrood aan diezelfde dieren heeft hij zijns gelijken niet . 161-3|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen is veel minder ingenomen met de leerwijze van Prinsen dan de [ @alt Hollandse Hollandsche ] schoolmeester ; maar wat de opvoeding van plakkers en paapjes betreft , hierin zou hij een examen kunnen doen voor [ @alt de den ] [ @alt eerste eersten ] rang . 161-4|Hij is dolgraag op een paardemarkt , en wandelt op de parade voor de tamboers uit , met [ @alt ~de~den den ] rug naar de mooie mannen toe . 161-5|De [ @alt Hollandse Hollandsche ] jongen encanailleert zich lichtelijk , en noemt spoedig over uit een woordenboek , dat aan [ @alt Hollandse Hollandsche ] moeders niet bevalt ; maar hij heeft ook weinig aanmatiging jegens de dienstboden . 161-6|Hij is gewoonlijk hoogrood als hij binnen moet komen om aan oom en tante te vragen hoe zij varen , en spreekt bij dergelijke gelegenheid bijna geen woord ; maar minder spaarzaam met woorden en minder verlegen is hij onder zijns gelijken , en niet bang om voor zijn gevoelen uit te komen . 161-7|Hij haat lafaards en klikkers met een volkomen haat ; hij zal nog al eens gauw zijn vuisten uitsteken , maar spaart in 't vechten zijn partij ; hij speelt niet [ @alt vals valsch ] ; hij heeft een bestendigen inktvlak op zijn overgeslagen halsboord , en wel wat neiging om zijn schoenen scheef te [ @alt lopen loopen ] ; - hij houdt [ @alt ~zijn~zijne~zijnen zijnen ] vader staande dat hij over ijs van één nacht [ @alt lopen loopen ] kan , en beschikt over vriezen en dooien naar lust en welgevallen ; hij eet altijd een boterham minder en leert [ @alt ene eene ] les meer , dan waar hij trek toe heeft ; hij gooit een steen tienmaal verder dan gij of ik , en buitelt driemaal over zijn hoofd zonder duizelig te worden . 162-1|Gegroet , gegroet , gij [ @alt vrolijke vroolijke ] en gezonde , lustige en stevige knapen ; gegroet , gegroet , gij [ @alt speelse speelsche ] en blozende hoop des vaderlands ! 162-2|Mijn hart gaat open als ik u zie , in uwe vreugde , in uw spel , in uw uitgelatenheid ; in uw eenvoudigheid ; in uw vermetelen moed . 162-3|Mijn hart krimpt toe , als het bedenkt wat er , ook van u , worden moet . 162-4|Of zult gij , die daar beurtelings een [ @alt frisse frisschen ] beet uit een [ @alt zelfde zelfden ] appel doet , in later jaren nooit gewaar worden dat het [ @alt nodig noodig ] is [ @alt ~de~den den ] appel in een hoek te nemen en alleen op te eten ; ja , de schillen weg te stoppen , en de pitten te zaaien voor uwe nakomelingschap ? 162-5|En gij ; die daar geduldig uw sterker rug leent aan uw vlugger vriend , die zich op uwe schouders verheft om in [ @alt ~de~den den ] boom het spreeuwenest te zoeken , dat heel hoog ligt : zal de ondervinding u de verdrietige wijsheid onthouden , dat het beter is zelf een ladder te krijgen , en zelf het nest uit te halen , dan een [ @alt goede goeden ] dienst te doen en af te wachten óf en hoe men u zal [ @alt belonen beloonen ] ? 163-1|Dat is de wereld . 163-2|Maar ook in uzelven zijn de zaden aanwezig van veel onheils en veel verdriets . 163-3|Uwe voortvarende drift , uwe onschuldige [ @alt tederheid teederheid ] , tot opvliegendheid , eerzucht en wellustigheid gerijpt ; uwe levendigheid en onafhankelijk gevoelen , tot wereldzin en ongeloof verhard ! 163-4|... O , als gij in later jaren op uwe kindsheid terugziet , dat , dat zal de vreugde wezen , die gij het meest benijdt en nu toch het minst geniet , dat gij [ @alt zoveel zooveel ] minder boos waart , dat gij [ @alt zoveel zooveel ] onschuldiger waart tot zelfs in het kwaaddoen toe . 163-5|De goede hemel zegene u allen , goede jongens , die ik ken , en rondom mij zie , en liefheb ! 163-6|Hij doe u lang en [ @alt vrolijk vroolijk ] spelen , en als de ernst des levens komt , [ @alt zo zoo ] geve hij u ook een ernstig harte daartoe ! 163-7|Maar hij late u tot aan uw laatsten snik nog veel kinderlijke en jeugdigs behouden . 163-8|Hij spare u , in [ @alt ~hun~hunne hunne ] volle [ @alt frisheid frischheid ] , [ @alt enige eenige ] dier kinderlijke gevoelens , die [ @alt ~de~den den ] jongeling helpen in het zuiver houden van zijn pad en [ @alt ~de~den den ] man versieren ; opdat gij mannen wordende in het verstand , kinderen blijft in de boosheid . 163-9|Dit is een stille [ @alt wens wensch ] , jongenslief ! want ik wil u nog geen [ @alt ogenblik oogenblik ] van priktol of hoepel aftrekken , zonder u voor die vreugde iets anders te kunnen geven dan ... een [ @alt wens wensch ] ! 166-1|Ik kom nog eens terug op het versje van Hölty . 167-1|Hoe zalig als de jongenskiel 168-1|Nog om de schouders glijdt ! 169-1|Dan is het hemel in de ziel , 170-1|En alles even blijd . 171-1|Niets , niets ter wereld doet hem aan 172-1|Of baart hem ongemak , 173-1|Dan stuiters die te water gaan , 174-1|Of ballen over 't dak . 175-1|Het ontbreekt zeker niet aan dergelijke lofredenen op het geluk van jeugd en kinderjaren . 175-2|Ik stem er van harte mede in ; maar ik neem de vrijheid te mogen opmerken , dat ze alleen door [ @alt mensen menschen ] van leeftijd , of ten minste door jongelingen geschreven zijn , van wier standpunt gezien , het kinderlijk geluk bijna geen uitzondering toelaat . 175-3|En zeker , zeker is dat een droevig bewijs voor [ @alt de den ] [ @alt treurige treurigen ] toestand van later dagen . 175-4|Maar ik weet niet dat er ooit dichtertjes geweest zijn van zeven , acht , of negen jaar , die hun actueel geluk [ @alt zo zoo ] onvoorwaardelijk hebben geprezen . 175-5|En toch dezulken waren er de naaste toe . 175-6|Toen ik op de [ @alt Hollandse Hollandsche ] school ging , maakten wij in de hoogste klasse , bestaande uit [ @alt heren heeren ] van negen tot tien jaar , allen des woensdag-voormiddags een opstel , soms over een gegeven , soms over een door onszelven gekozen en uitgedacht onderwerp . 175-7|Maar ik roep al de Jannen , Pieten , Willems en Heinen , waarmee ik in de Jacobijnenstraat te H. op de banken zat , tot getuigen , of er ooit iemand is geweest , die zijn [ @alt ~lei~lag~legde lei ] volgeschreven heeft met een optelling der genoegelijkheden of een uitweiding over 't ongestoord geluk des kinderleeftijds . 175-8|Neen : wij schreven wel diepzinnige [ @alt vertogen vertoogen ] over de Deugd , of over de Vier Jaargetijden : Sander U. , wiens vader adjudant van een generaal was , heeft zesmalen over het Paard geschreven ; en Piet Q. die nooit op het bord stond , en nooit meedoen wilde in de edele oefening van het puisje vangen , had het altijd over de Gehoorzaamheid en over de Vlijt , een denkbeeld , waar hem de opschriften van zijn extra-kaartjes op brachten . 175-9|Eigenlijk [ @alt vrolijke vroolijke ] onderwerpen heb ik te [ @alt genen geenen ] tijde door de collega's zien behandelen . 175-10|Ik zelf heb het nooit verder kunnen brengen dan tot de [ @alt filosofische philosophische ] beschouwing der Tevredenheid ; een geluk , 't welk gewoonlijk door [ @alt ~de~den den ] jongeling voorbij- , en door [ @alt ~de~den den ] man vruchteloos nagestreefd wordt , en dat [ @alt ~de~den den ] grijsaard uitmuntend te pas zou komen , indien [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lichaamsgebreken hem nog even veroorloven wilden het te genieten ; een heel mooi ding die tevredenheid , maar in het volop des kinderlijken geluks vanzelf ingesloten en niet opmerkenswaardig . 176-1|Doch om tot de zaak te komen ! 176-2|Van dat volop des kinderlijken geluks dan , schenen wij toentertijde toch niet heel vol , of althans niet [ @alt zó zóo ] vol te zijn , dat wij het moesten uitstorten . 176-3|Ik heb wel eens gemeend , dat het een onderscheidend kenmerk des echten , waarachtigen geluks zijn zou , dat het de minste behoefte had zich uit te boezemen , terwijl het ongeluk klachten en verluchtingen [ @alt nodig noodig ] heeft - om van de tranen niet te spreken . 176-4|Want de [ @alt mensen menschen ] , die altijd [ @alt ~de~den den ] mond van hun geluk vol hebben , heb er ik wel eens op aangezien of zij ook naar een autoriteit zochten die , na gehoord verslag , hun zou verklaren dat zij gelukkig zijn , iets waarvan zij zelf tot nog toe [ @alt zo zoo ] heel overtuigd niet waren . 176-5|Zij achten zich zóó-zóó , niet ongelukkig , en niet razend gelukkig ook ; maar zij schikken het goede in hun lot [ @alt zo zoo ] bij elkander , en stapelen het in redevoeringen , die zij op wandelingen en , [ @alt zo zoo ] gij met hen in [ @alt éne ééne ] kamer slaapt , uit ledekanten , vooral na een goed souper , houden , dat zij u in de verzoeking brengen hen te benijden . 176-6|Dat verhoogt dan onmiddellijk hun koud geluk tot een [ @alt hoger hooger ] temperatuur . 176-7|Gij slaat een warme hand aan hun thermometer . 177-1|Ziedaar een mooie opmerking , die ik gemaakt heb , en die ik met dit mooie [ @alt fysische physische ] beeld besluit ; maar over 't onderwerp meer nadenkende , heb ik ook wel eens gedacht , of de school dan toch ook de rechte plaats wel was , om het kindergeluk diep te doen gevoelen . 177-2|Ik weet wel , de meester zit er niet meer met slaapmuts en kamerjapon en een ontzettende plak in [ @alt ~de~den den ] katheder , en brengt ons niet langer door de verschrikkelijkheid zijner [ @alt ogen oogen ] en gebaren tot een punt van angst , waarin wij ( als de jongen van ouds ) zouden willen bekennen , dat wij zelf de wereld geformeerd hadden , maar 't nooit weer zouden doen , liever dan het antwoord schuldig blijven op de eerste vraag van het vrageboek . 177-3|Wij lezen er ook niet meer , tot onze schrikbarende verveling , de Haarlemmer Courant , van A - Z. ( Zijn wij daarom later minder goede politici ? ) 177-4|Wij zitten er ook in een goed ruim lokaal , [ @alt zo zoo ] hoog en [ @alt zo zoo ] luchtig , dat het er [ @alt soms somtijds ] aan de [ @alt benen beenen ] tocht ; wij hebben er niet zelden het uitzicht op een bleekveld met een appelboom , of op een binnenplaats met een bestekamer . 177-5|Maar toch , de meester is [ @alt zo zoo ] dik , en de ondermeesters zijn [ @alt zo zoo ] lang , en [ @alt ~hun~hunne hunne ] brillen en bakkebaarden zien er [ @alt zo zoo ] onverbiddelijk uit , en de borden zijn [ @alt zo zoo ] zwart , en de tafels [ @alt zo zoo ] ongezellig , en de kaart van Nederland hangt [ @alt zó zóó ] lang op dezelfde plaats , dat wij er de kleine scheurtjes en inktvlekjes nog beter op weten aan te wijzen , dan de steden der - toen was 't nog 17 provinciën . 177-6|Dan hebt ge - nog bloedt mijn hart - de Tafel van Werkzaamheden . 177-7|[ @alt Verschrikkelijke Schrikkelijke ] werkzaamheden , wier optelling aan rekenboeken denken doet , en geographieboeken , en wat voor boeken er al meer zijn , wier blaren heen en weer schuiven in [ @alt ~de~den den ] band , wegens de krampachtige aanraking der wanhopige vingers van jeugdige [ @alt heren heeren ] , die maar niet onthouden kunnen hoeveel koeien er jaarlijks aan de Hoornsche markt komen , en hoeveel inwoners en drukkerijen van Enschedé , en Kostersbeelden , en instituten voor schoolonderwijzers Haarlem heeft ; of niet begrijpen kunnen , hoe zij de 9de som uit de " Herhaling der voorgaande Regelen " moeten opzetten . 177-8|O , die rekenboeken ! zij waren de zwakke zijde van velen onzer . 177-9|In mijn oog waren er geen hatelijker boeken . 177-10|Vooreerst waren zij veel te vol letters , en ten andere veel te vol cijfers . 177-11|Ten overvloede zijn er soms fouten in de opgave der uitkomsten ; maar al zijn die er niet in , die opgaven zijn verschrikkelijk . 177-12|Ga eens na . 177-13|Gij hebt uw [ @alt ~lei~lag~legde lei ] vol met een berekening van belang : driemaal hebt gij reeds de helft uitgeveegd , omdat gij bemerkte dat gij het vraagpunt niet begrepen hadt ; maar eindelijk , de som is af , en gij krijgt tot uitkomst : 12 lasten , 7 mudden , 5 schepels , 3 kop , 8 maten rogge . 177-14|Met een gerust geweten , en met het zalig gevoel van als ijverig lid der maatschappij uw plicht gedaan te hebben , zoudt gij uw [ @alt ~lei~lag~legde lei ] aan [ @alt ~de~den den ] ondermeester overgeven om te laten nacijferen . 177-15|Maar neen ! het hatelijk rekenboek geeft , onder [ @alt de den ] [ @alt verwaande verwaanden ] titel " Uitkomst " , op : 95 lasten , 2 mudden , 1 schepel rogge , en niet [ @alt éne ééne ] kop of maat . 177-16|Het is blijkbaar dat gij u vergist hebt ; driemaal doet gij al de vermenigvuldigingen en [ @alt delingen deelingen ] over en weer over ; eindelijk besluit gij alles uit te [ @alt vegen veegen ] , en nog hebt gij uw mouw op de [ @alt ~lei~lag~legde lei ] , als de ondermeester komt om te [ @alt geloven gelooven ] dat gij niets hebt uitgevoerd . 177-17|Dat had ik tegen die rekenboeken ! 177-18|Maar het kwaadwilligst en het onbillijkst van diezelfde uitvinding is , dat zij u op alle mogelijke manieren sarren en in uw zwak tasten . 177-19|Daar zit gij sedert klokke halftien op school , bij mooi weer , in de maand Mei , als het groen jong is gelijk gijzelf en , wat meer is , als de plassen opgedroogd zijn , [ @alt zodat zoodat ] het heerlijk weer is om te knikkeren . 177-20|Daar zit gij sedert halftien op de school , waar gij [ @alt ~de~den den ] voet hebt ingezet , met benijding terugziende op de armelui's kinderen , die geen opvoeding krijgen en " duitjen òp " speelden op straat . 177-21|Eerst hoeft men u gedwongen met al uwe [ @alt speelse speelsche ] [ @alt lotgenoten lotgenooten ] het lied aan te heffen : 178-1|Wat vreugd , het schooluur heeft geslagen , 179-1|Waarnaar elk kind om 't zeerst verlangt . 180-1|Daarna hebt gij een uur gelezen van het model van een braven jongen , [ @alt zo zoo ] braaf , [ @alt zo zoo ] zoet , [ @alt zo zoo ] gehoorzaam , [ @alt zo zoo ] knap en [ @alt zo zoo ] goedleersch , dat gij hem met [ @alt plezier pleizier ] een paar blauwe [ @alt ogen oogen ] zoudt slaan , als gij hem op straat ontmoette ; of , indien gij al wat verder zijt , de levensschets van een onbegrijpelijk groot man , wien na te volgen u pedant en wanhopig toeschijnt , en door welke levensschets kunstiglijk een samenspraak is heengevlochten van knapen en meisjes , voor wie gij ook al geen de minste sympathie gevoelt , al " staan zij ook waarlijk verbaasd over de ontzettende kundigheden van [ @alt ~die~dien dien ] man , " daar vader Eelhart of Braafmoed van verhaalt . 180-2|Het volgende uur hebt gij geschreven ; naar een mooi exempel ; als bijv. , [ @alt zo zoo ] gij groot schrijft , het woord wederwaardigheid , opmerkelijk door twee moeilijke W's , zonder aandikken bijna niet goed te krijgen , zevenmaal ; of indien gij klein schrijft , vijftien maal , achtmaal op , en zevenmaal [ @alt tussen tusschen ] de lijn : Voorzichtigheid is de moeder der wijsheid ; bij welke gelegenheid gij in twee regels het lidwoord der hebt overgeslagen , wat tengevolge van de laatste lettergreep van het woord moeder zeer licht gebeuren kon , en eenmaal voorwijzigheid in plaats van voorzichtigheid hebt gezet , welke omstandigheden , [ @alt zo zoo ] ieder op zichzelf als in onderling verband , u [ @alt enigszins eenigszins ] angstig doen denken aan het uur , waarop de [ @alt kritiek critiek ] des meesters haar uitspraak zal komen doen . 180-3|Om niet te spreken dat gij gekweld zijt geweest met een [ @alt linkse linksche ] pen , ontelbare haren in [ @alt ~de~den den ] inkt , een klad of drie , met kunstenaars achteloosheid over uw schrijfboek verspreid , en de onverbiddelijke wet dat gij maar tweemaal uw pen op mocht steken om ze te laten vermaken , door een ondermeester , die even [ @alt zo zoo ] ver is in die kunst als gij in 't schrijven . 180-4|Nu komt het rekenboek . 180-5|Ik heb het lang laten wachten , lieve lezer ; maar het was uit wraak , omdat het voor mij [ @alt zo zoo ] dikwijls te vroeg is gekomen . 180-6|Nu komt het rekenboek . 180-7|Merk op , dat gij in [ @alt ~de~den den ] loop van [ @alt ~de~den den ] morgen tweemaal op 't bord zijt geschreven : eens , omdat gij met uw rechter buurman een verdacht gefluister hebt aangevangen , dat evenwel over niets liep dan over [ @alt goedkope goedkoope ] ballen in de Wijde Appelaarsteeg , en eens , omdat gij aan uw linker dito een albasten knikker ( gezegd alikas ) hebt laten zien , zonder een [ @alt enig eenig ] rood aartje , van welk delict het corpus u is ontnomen , tegen de pijnlijke onzekerheid of gij het ooit terug zult zien . 180-8|Vat dit alles te zamen , en sla dan uw rekenboek op , dat u sart met de 13de som , waarin u , om u of 't ware te tantaliseeren , met de grootste koelbloedigheid een mooie voorstelling gedaan wordt van vijf jongens , zegge vijf , die te zamen zouden knikkeren , en waarvan de [ @alt ene eene ] bij [ @alt ~de~den den ] aanvang van 't spel bezat 20 , zegge 20 , knikkers , de tweede 30 , de derde 50 , de vierde - neen , het is niet uit te houden ! de tranen komen er u bij in de [ @alt ogen oogen ] ; maar daar zit gij , voor nog een geheel uur , en dan nog wel te cijferen . 180-9|- Waarlijk ik houd het er voor , dat de meeste rekenboekmakers afstammelingen van koning Herodes zijn ! 181-1|Uit al wat ik tot nog toe in het midden heb gebracht , zal zonneklaar blijken , dat de school de plaats niet is om het kinderlijk gemoed te doen [ @alt overstromen overstroomen ] van het besef van geluk en genot . 181-2|Ik geloof niet dat het denkbeeld daarvan ooit onder [ @alt enig eenig ] blond of bruin kinderhaar is opgekomen . 181-3|Neen , neen ! de school is [ @alt zo zoo ] goed als zij zijn kan . 181-4|De school wordt , naar de nieuwste verordeningen , [ @alt zo zoo ] aangenaam en dragelijk mogelijk gemaakt . 181-5|Maar [ @alt ~haar~hare hare ] genoegens zijn ten hoogste negatief . 181-6|De school blijft altijd iets van het gevangenisachtige , en de meester , met en benevens al de ondermeesters iets van het vogelverschrikkende behouden . 181-7|Dat gezegde van Van Alphen : 182-1|Mijn [ @alt leren leeren ] is spelen 183-1|wil er bij niet één kind in , zelfs niet bij de vlijtigste . 183-2|Ik verbeeld mij nog al onder de vlijtigste behoord te hebben ; maar toch , wanneer mijn vader of moeder mij de eer aandeed van aan mijn ooms en tantes te vertellen dat ik altijd blij was als de [ @alt vakantie vacantie ] uit was , kwam mijn [ @alt ganse gansche ] gemoed tegen dat edel denkbeeld ( dat mij [ @alt ondertussen ondertusschen ] vrij dweepachtig voorkwam ) op , en ik heb jaren [ @alt nodig noodig ] gehad om zekere angstige schuwheid voor mijn respectieve meesters te [ @alt leren leeren ] overwinnen . 183-3|Ook zijn er , in weerwil van de verbeterde leerwijze , nog altijd onder , die een kind , al is het niet van de bloohartigste , als electriseeren . 184-1|Ja , lieve vrienden ! laten wij deze bladzijde voor alle vliegeroplaters en soldaatjespelers verbergen en verstoppen ; maar laten wij het bekennen : daar zijn Kinderrampen ! 1-1|FERDINAND HUYCK 7-1|Amsterdam , [ @alt ~de~den den ] ... . 8-1|Ik weet niet , of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw Stauffacher , die nu ruim twaalf jaren geleden in [ @alt ~de~den den ] ouderdom van ongeveer drieëntachtig jaren hier ter stede ontslapen is : [ @alt zo zoo ] niet , acht ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij , die een liefhebber zijt van onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden , het leven , het karakter , of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen ; want zij was een levend repertorium van dergelijke aardigheden . 8-2|Ofschoon [ @alt zelf zelve ] , voor [ @alt zoverre zooverre ] mij bewust is , nooit [ @alt enige eenige ] buitengewone avonturen hebbende gehad , was zij , door de omstandigheden van haar levensloop , in betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes , welke zich in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben verworven : velen hunner had zij zelfs van nabij gekend . 11-1|zegt La Fontaine ; en zij had een uitmuntend geheugen . 11-2|Zij was tegenwoordig geweest , toen Voltaire in [ @alt ~de~den den ] schouwburg bekroond werd , en had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry : zij had Necker zijn financieel stelsel [ @alt horen hooren ] ontwikkelen en [ @alt ~de~den den ] Graaf de Saint-Germain het toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron door Richard Leeuwenhart . 11-3|Er was , in Frankrijk vooral , bijna geen adellijke familie , waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende , [ @alt zo zoo ] goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht ; ( want ik heb nooit kunnen uitvorschen , of zij van [ @alt ~de~den den ] medestichter der [ @alt Zwitserse Zwitsersche ] vrijheid al dan niet vermeende af te stammen ) en zij ware in staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Créqui menige dwaling aan te wijzen in de gedenkschriften , die op haar naam zijn uitgevent . 11-4|Zij kende ook al de kleine anecdoten , die omtrent de merkwaardige personen van het [ @alt Franse Fransche ] hof te boek gesteld zijn ; en menige daarbij , die niet gedrukt staat , en welke zij onder vier [ @alt ogen oogen ] aan de uitverkorene vrienden met [ @alt zoveel zooveel ] bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen , dat men aan de echtheid daarvan niet dorst twijfelen , en dikwijls overtuigd bleef , dat zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand vernomen . 11-5|Wat onze [ @alt Nederlandse Nederlandsche ] familiën betreft , hoewel zij ruim vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht , was zij daarmede wel eens in de war : niet , dat men haar ooit op misslagen betrapte , wanneer het de afkomst of vermaagschapping gold ; maar zij was , gelijk zulks bij oude lieden meer het geval is , op het laatst van haar leven altijd geneigd , een geslacht te verspringen : [ @alt zodat zoodat ] zij mij en [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt tijdgenoten tijdgenooten ] tot de zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief , 't is waar , dat een glimlach van hem , wien de misslag gold , doorgaans genoeg was , om haar te herinneren , dat zij zich vergiste , en om tot rectificatie aanleiding te geven . 12-1|Gij moet echter niet denken , dat zij [ @alt gene geene ] andere verdiensten bezat als die van veel gezien en opgemerkt te hebben : - hoewel ook deze minder algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude . 12-2|Zij paarde aan een gezond oordeel veel solide kennis , en was in de gelegenheid geweest , daarvan voor haar [ @alt zelf zelve ] en voor anderen een nuttig gebruik te maken . 12-3|Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar onderwijs en leiding toevertrouwd geweest : en menig verdienstelijk staatsman of geleerde , thans in [ @alt hoge hooge ] betrekking geplaatst , getuigt nog heden van het nut , dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen getrokken heeft . 12-4|En bij die verstandelijke gaven voegde zij , - in weêrwil van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen , met kwakzalvers en roués , in weêrwil zelfs van het zwak , dat haar was bijgebleven voor verscheidene geschriften , die men thans uit de boekerij [ @alt ener eener ] vrouw verbannen zoude , - een vromen , godsdienstigen zin : en haar werken [ @alt zowel zoowel ] als haar woorden getuigden , dat haar geloof vast was en op een onwankelbaren grondslag gebouwd . 13-1|Haar karakter was vrolijk en opgeruimd : en tot haar einde toe bleef haar het levendige , ja , ik zoû zeggen , het kinderlijke van een jong meisje bij . 13-2|Vandaar dat zij zich [ @alt soms somtijds ] op een kluchtige wijze recht boos kon maken : bij voorbeeld , wanneer zij iets gelezen of gehoord had , dat niet strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn : of wanneer iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde , of [ @alt ~die~dien dien ] niet aan [ @alt de den ] [ @alt rechte rechten ] maker toeschreef , of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het juiste getal kinderen , door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan verwekt . 13-3|Maar de lieden , op wie zij het voornamelijk geladen had , waren onze [ @alt hedendaagse hedendaagsche ] boekverkoopers , met hun flikkerende stereotypen , hun miniatuur-uitgaven en hun [ @alt complete compleete ] werken in een deel . 13-4|Zij nam het zeer kwalijk , dat men aan oude lieden , wier gezicht begon te verzwakken , en die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden , juist die [ @alt enige eenige ] uitspanning [ @alt zo zoo ] moeilijk maakte . 13-5|Zij bleef dus de 4e edities voorstaan : en , behalve [ @alt ~de~den den ] huisbijbel , kon men ook doorgaans op haar tafel een Cats in dat formaat aantreffen , of wel de fraaiste en duidelijkste uitgaven der [ @alt Franse Fransche ] puikdichters . 13-6|Ook met onze [ @alt hedendaagse hedendaagsche ] muziek kon zij het maar niet vinden : zij haalde de schouders op bij de roulades en fioritures , die tegenwoordig bij geen aria ontbreken : en beweerde dat men alle lieflijkheid , alle gevoel had verbannen en opgeöfferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden te overwinnen ; terwijl daar-en-tegen , gelijk zij volhield , de muziek , die men in [ @alt ~haar~hare hare ] jeugd maakte , tot het hart sprak en verstaanbaar was , en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens , dat zij [ @alt ~de~den den ] redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere , hoewel verzwakte stem , een aria uit Blaise et Babet of Les trois Fermiers te zingen , of liedjes te neuriën , welke zij van haar grootmoeder gehoord had , en die dus , behalve de overige verdiensten , ook die der nieuwheid bezaten ; - voor [ @alt zoverre zooverre ] immers in de muziek [ @alt hoge hooge ] oudheid het nieuwste is dat men [ @alt horen hooren ] kan . 14-1|Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat : maar er was geen papegaai , die de [ @alt mensen menschen ] met zijn dom gesnater in de rede viel ; noch kanarievogel , die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk maakte . 14-2|Ik herinner mij echter , dat zij [ @alt ~lange~langen langen ] tijd een goudvink bezat , die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot ; maar het was een welopgevoede muziekant , die zich , even als alle verdienstelijke virtuosen , niet [ @alt horen hooren ] liet , tenzij hij eerst [ @alt enige eenige ] malen daartoe was aangespoord . 15-1|Wat de kat betreft , het was geen oude , dikke , logge , vetgemeste pannelikker , [ @alt zoals zooals ] men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst , die [ @alt ~de~den den ] dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste beetjes gevoed werd ; maar het was een jong vlug , geestig diertje , met een glinsterende zwarte vacht , en een uitzicht , [ @alt zo zoo ] schrander en vernuftig als dat van [ @alt ~de~den den ] wijdberoemden kater Murr kan geweest zijn : en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet , maar behandelde hem gelijk men een dartel spelend kind doet , aan hetwelk men gepaste toegevendheid bewijst , doch dat men tevens in ontzag weet te houden . 15-2|Het was een lust om te zien , hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn meesteres of met [ @alt ~de~den den ] rotting of de handschoenen van [ @alt ~de~den den ] bezoeker wist te spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken : hoe het over [ @alt ~de~den den ] schoorsteenmantel , [ @alt tussen tusschen ] al de flacons , kopjes en vaasjes door , heen en weder liep , zonder iets aan te raken , laat staan te beschadigen ; het zoû de kunstenaren , die op eieren danst , beschaamd hebben gemaakt . 15-3|Men kon dus met een gerust geweten , en zonder beschuldigd te worden van zich aan vleierij over te geven , met de lofspraken instemmen , welke Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf , en ook gaarne had , dat er door anderen aan gegeven werden . 15-4|Ik zal hier nog bijvoegen , dat poes geen legaat heeft gehad : de goede juffrouw wist wel , dat het , ook na haar dood en [ @alt zo zoo ] lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden , aan niets gebrek zoû hebben . 16-1|Maar gij zult mij vragen , wat u dit alles aangaat , en waarom ik u uwen tijd ontroof , door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin te onderhouden ? 16-2|Ik zal er u openhartig de reden van zeggen : het is mij , uit hetgeen ik [ @alt zo zoo ] dagelijks lees , genoegzaam gebleken , dat het door alle schrijvers van naam en gezag als een [ @alt vereiste vereischte ] wordt aangemerkt , nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen : maar eerst [ @alt enige eenige ] omschrijving en inleiding te bezigen , bestemd om de nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te doen , welke de pastijtjes en croquettes bewijzen wanneer zij het gebraad voorafgaan . 17-1|Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen , en u daarom met Mejuffrouw Stauffacher en haar alentours bekend maken , alvorens ik er toe overging om u het onderhoud te verhalen , hetwelk ik eens met haar had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is . 18-1|Het was op een voorjaars-achtermiddag : ik had , gelijk ik meermalen deed , wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden , het middagmaal bij haar genomen en zat , in afwachting der koffie , tegen-over haar voor het open raam een pijp te [ @alt roken rooken ] , waartoe zij mij altijd aanspoorde , er bijvoegende , dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar opwekte , [ @alt terwijl dewijl ] zij dan aan haar vader dacht , die kapitein bij het Regiment Waldeck was geweest , en die [ @alt zoveel zooveel ] van [ @alt roken rooken ] hield , dat hij de pijp zelfs niet uit [ @alt ~de~den den ] mond nam , wanneer hij een schoon hemd aantrok . 18-2|De oude Juffrouw zat over mij , de een weinig van de jicht gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende , en knorde van tijd tot tijd op de [ @alt nieuwerwetse nieuwerwetsche ] filtreerkannen en de koffie , die niet lekken wilde . 18-3|De kat was op de tafel gesprongen en vermaakte zich met [ @alt ~de~den den ] sleutelbos , die aan het tinnen koffietrommeltje hing : een uitspanning , welke zij nu en dan staakte om naar buiten te zien en aan de vogeltjes , die [ @alt ~de~den den ] pereboom voor het raam op en af vlogen , een blik toe te werpen , die [ @alt zo zoo ] veel aanduidde , als dat , indien zij het fatsoenshalve niet liet , zij wel eens jacht op hen zoude willen maken . 19-1|Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten , in die aangename , rustige gemoedsgesteldheid , welke [ @alt zo zoo ] bevorderlijk is aan de goede spijsvertering , en waarin men , zonder de hersens met [ @alt enig eenig ] bepaald onderwerp te vermoeien , de schakel der gedachten volgt , die zich van [ @alt zelf zelve ] ongezocht in het brein ontwikkelen . 19-2|Ik recapituleerde bij mij [ @alt zelf zelven ] hetgeen zij mij aan [ @alt ~de~den den ] [ @alt dis disch ] had verteld , betreffende de misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene gedenkschriften , welke ik haar geleend had , en die mij in de gelegenheid hadden gesteld , opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken . 20-1|" Weet gij , wat mij verwondert ? " [ @alt zei zeide ] ik eindelijk , uit mijn mijmering ontwakende . 21-1|" Wat ? 21-2|- Dat ik niet liever de koffie kook , gelijk ik vroeger placht te doen , dan een filtreerkan te gebruiken ? 21-3|- Gij hebt volkomen gelijk . " 22-1|" Neen , lieve vriendin ! 22-2|Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken , die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden , dat , naar mijn overtuiging , het plechtig [ @alt ogenblik oogenblik ] van inschenken niet ver meer verwijderd kan zijn ; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven , dat iemand , die [ @alt zoveel zooveel ] gezien en gehoord heeft , waarvan wij ons niet dan door [ @alt valse valsche ] of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken , die zulk een uitmuntend geheugen heeft , en de pen bovendien [ @alt zo zoo ] goed te [ @alt hanteren hanteeren ] weet als gij , er nimmer aan gedacht heeft , [ @alt zelf zelve ] eens gedenkschriften te schrijven . " 23-1|" In waarheid , mijn beste P ... .! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel wat anders te doen gehad als memoriën te schrijven : en op mijn jaren betaamt het eer , dat men zich met de toekomst , dan met het verledene bezig houde . " 24-1|" Nu ja ! 24-2|- Maar nu doet gij zulk een [ @alt grote grooten ] sprong . 24-3|[ @alt Zo Zoo ] gij op uw vijftigste jaar begonnen waart , zoudt gij ruim [ @alt ~de~den den ] tijd hebben gehad , [ @alt enige eenige ] [ @alt boekdelen boekdeelen ] te vullen . " 25-1|" Hoor ! ik heb nooit verlangd , mij een naam te maken : en al wat ik begeer is , na mijn dood vergeten te worden . " 26-1|" Foei ! 26-2|Gij weet te goed , dat er [ @alt mensen menschen ] genoeg zullen zijn , bij wie gij in gezegend aandenken zult blijven : en het zoû u zelfs leed doen te denken , dat die u vergeten [ @alt kunnen konnen ] . " 27-1|" Kom ! kom ! gekheid ! 27-2|Gij weet wel , dat ik het in [ @alt ~die~dien dien ] zin niet meen ; maar wil ik u eens zeggen , waarom het dwaas in mij zoû geweest zijn , als schrijfster op te treden ? 27-3|- [ @alt Zo Zoo ] als gij mij nu kent , houdt gij er van , mij te [ @alt horen hooren ] keuvelen en [ @alt soms somtijds ] misschien wat doorslaan : en later als ik dood ben , zult gij , vertrouw ik , wel eens aan de oude Juffrouw denken , als aan iemand , die nog al wat van [ @alt de den ] [ @alt oude ouden ] tijd wist te vertellen ; en mogelijk gebeurt het , dat gij nu en dan aan [ @alt ~dezen~deze dezen ] of genen , die verkeerd onderricht is ; toevoegt , hoe Juffrouw Stauffacher , die het wel wist , dat verhaalde ; maar [ @alt zo zoo ] ik gedenkschriften had uitgegeven , dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer , die men op haar woord geloofde , maar een schrijfster ; die elk het recht zoude hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen . 27-4|- Spreek mij niet tegen , " vervolgde zij , ziende , dat ik het hoofd schudde , als iemand , die niet overtuigd is : " ik weet het beter : - en dit ware niet alles ; maar ik zoû geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede vrienden hebben . 27-5|Thans mag ik u nog de [ @alt ene eene ] of andere anecdote vertellen , die gij tien of meermalen gehoord hebt ; maar waar gij de beleefdheid hebt naar te luisteren , als of zij u geheel nieuw voorkwam ; - maar stond die eens gedrukt , dan zoû ik immers [ @alt ~de~den den ] mond niet meer durven opendoen om over oude zaken te praten , uit vrees , dat iemand mij op mijn boterham zoû geven : " ja ! dat hebben wij gelezen bladz . 27-8|En dan is er nog iets : ik heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan , en hen in hun dagelijks bedrijf gezien : en ofschoon ik er géén kwaad in zie , over hen te praten , en het zelfs gaarne doe , [ @alt zo zoo ] heb ik er nooit van gehouden , om datgene publiek te maken , wat tot het private leven van personen behoort . 27-9|Het komt mij [ @alt altijd altoos ] voor , dat noch Necker , noch Delille , noch Madame Du Deffant , zich in [ @alt ~mijn~mijne mijne ] tegenwoordigheid [ @alt zo zoo ] zouden hebben uitgelaten als zij deden , wanneer zij vermoed hadden , dat ik [ @alt ~hun~hunne hunne ] gezegden later openbaar zoude maken . 27-10|Er is iets heiligs , naar mijn oordeel , in een gemeenzaam onderhoud : en daarvan mag geen misbruik gemaakt worden . " 28-1|" Dat ben ik niet met u eens . 28-2|Beroemde mannen [ @alt behoren behooren ] tot de nakomelingschap , en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld , wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg hecht om het bekend te maken : zelfs dan , als het hun niet tot eer verstrekt . 28-3|Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus weg , en wanneer men slechts van hen spreekt , kan het hun minder schelen , hoe . " 29-1|" Ieder heeft [ @alt ~zijn~zijne zijne ] inzichten ; maar ik heb mij niet geroepen geacht , om iets te doen , waar mijn gevoel tegen opkwam . " 30-1|" Dan is het jammer , dat gij geen roman geschreven hebt , waar gij uw kennissen met verandering van naam , tijd , enz. in te pas had gebracht . " 31-1|" Mijn lieve P. ! gij vergeet , dat die kleine bijzonderheden , die thans aan u en anderen belangrijk voorkomen , omdat zij belangrijke personen betreffen , of wel omdat ik er [ @alt zelf zelve ] in gemoeid ben , al haar aardigheid zouden missen , indien zij betrekking hadden op onbekenden . 31-2|Er zijn zeer weinige [ @alt zogenaamde zoogenaamde ] vernuftige gezegden , zeer weinige merkwaardige voorvallen , die hun waarde niet [ @alt grotendeels grootendeels ] [ @alt ontlenen ontleenen ] aan de namen , die er mede gemoeid zijn . 31-3|Zoû iemand zich b.v. de moeite ooit getroost hebben om de [ @alt zouteloze zoutelooze ] kwinkslagen op te [ @alt tekenen teekenen ] of na te schrijven , die men aan Cicero toekent , indien gij of ik die gezegd hadden ? 31-4|- En echter vinden wij die in al de schoolboeken . 32-1|" Ik beken gaarne , dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt , dan al wat wij van [ @alt ~die~dien dien ] aard in de klassieke oudheid aantreffen : en juist daarom verbeeld ik mij , dat gij , gebruik makende van de bouwstoffen die gij hebt , een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven . 33-1|" 't Is mogelijk : ik heb het nooit beproefd : en in [ @alt alle allen ] [ @alt gevallen gevalle ] weet ik niet , of het mij gelukt zoû zijn langs [ @alt ~de~den den ] door u aangewezen weg . 33-2|Want het is niet genoeg steen en kalk te hebben , men moet ook de bekwaamheid bezitten van die aan-een te voegen , indien men er een huis van wil bouwen : en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen , ik diende een lijst te hebben om die in te plaatsen ; want gij zoudt toch niet [ @alt begeren begeeren ] , dat ik een boek schreef alleen om de [ @alt mensen menschen ] aan 't lachen te maken : en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te komen . " 34-1|" Hm ! " [ @alt zei zeide ] ik , glimlachende : " die zedeleer van de romans ! " 35-1|" Ja ! ik weet wel , dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft : en dat althans de [ @alt Franse Fransche ] boeken van [ @alt ~die~dien dien ] aard zijn , dat men zich bijna schaamt , die gelezen te hebben ; nu - voor mijn part , ik lees ze niet : ik hou mij bij 't oude . " 36-1|" Er valt zeker niet veel op te roemen " [ @alt zei zeide ] ik , mij vermakende met de drift , waarmede zij sprak : " maar , " vervolgde ik , haar willende plagen door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen : " daar is Fielding , met wien gij nog al ophebt : die is dan toch ook niet bij uitstek [ @alt kies kiesch ] in zijn [ @alt tonelen tooneelen ] . " 37-1|" Dat weet ik wel , en ik zoû u ook niet zeggen , dat gij Tom Jones aan uw dochter ter lezing moest geven ; maar indien gij beweert , dat het boek geen goede zedeleer heeft , dan zeg ik , dat gij het nooit met aandacht gelezen hebt . 37-2|Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen , en daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven , waar sommigen zich aan ergeren , dan dient hij zijn lezer later het tegengift voor , door hem de rampzalige gevolgen aan te [ @alt tonen toonen ] , die onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan : daarom acht ik het boek [ @alt zo zoo ] hoog , omdat het bestendig strekkende is , om de [ @alt grote groote ] en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen , dat het kwade altijd zijn meester loont . " 38-1|" Ziedaar een waarheid , lieve Juffrouw ! die [ @alt zo zoo ] oudbakken is , dat men er aan begint te twijfelen : en , rechtuit gezegd , ik behoor onder die twijfelaars ; want wordt niet door de stelling , dat deugd en misdrijf beide reeds hier op aarde vergolden worden , de leer der vergelding hier namaals merkelijk verzwakt ? 38-2|- En leert ons [ @alt ene eene ] , misschien ook wat oudbakken , ondervinding niet , dat de [ @alt boze booze ] dikwijls , ongestoord , de rijkste zegeningen geniet , terwijl de brave in armoede en ellende zucht en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft ? " 39-1|" Tot op zekere hoogte geef ik dit toe ; maar ik verzoek u , wel op te letten , dat ik geenszins beweerd heb , dat het goede [ @alt zowel zoowel ] als het kwade hier beneden beloond of gestraft wordt in [ @alt ~de~den den ] zin , [ @alt ~die~dien dien ] gij er aan hecht : - verre van [ @alt ~die~dien dien ] : dat geschiedt eerst in een volgend leven ; maar alleen , dat elke daad , die wij verrichten , haar natuurlijke , onvermijdelijke gevolgen met zich brengt , die [ @alt soms somtijds ] , wel is waar , geheel anders zijn , dan men die zich voorstelt ; maar die niet-te-min leerzaam zijn en blijven voor [ @alt de den ] [ @alt opmerkzame opmerkzamen ] beschouwer . 39-2|Het moge [ @alt ~de~den den ] [ @alt boze booze ] - want ik wil uw [ @alt redenering redeneering ] eens volgen ; ofschoon ik anders niet houde van die peremptoire manier om de [ @alt mensen menschen ] in twee [ @alt delen deelen ] te scheiden , [ @alt ~goeden~goede goeden ] en slechten ; - ik heb nooit zulk een volslagen schelm gekend , of hij had ook zijn goede zijde : en de beste [ @alt mens mensch ] daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks - het moge , [ @alt zo zoo ] als ik [ @alt zei zeide ] , [ @alt ~de~den den ] [ @alt boze booze ] welgaan : hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ( 't geen ik ook al met geloof , want daar is poes ; die kan ik het altijd aanzien als zij gesnoept heeft , aan de schuwe en verlegene houding die zij dan aanneemt : en [ @alt zo zoo ] poes een conscientie heeft , dan heeft een [ @alt mens mensch ] er een à plus forte raison ) ; maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen hebben , die hem , soms na jaren en op 't onverwachtst , voor 't aangezicht zullen springen en lastige [ @alt ogenblikken oogenblikken ] bezorgen . 39-3|Met het goede , dat men verricht , is het , of liever , schijnt het niet volkomen [ @alt zo zoo ] gelegen ; maar , behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets menschelijks paart , en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen uitrichten , maar altijd , als onnutte dienstknechten , zeer achterlijk blijven , [ @alt zo zoo ] leert ons de ondervinding , dat men het goede om zich zelf moet doen en niet om het loon , dat er uit voortkomt , en dat miskenning , ondankbaarheid , terugzetting , enz. er menigmalen de gevolgen van zijn . 39-4|Nog meer : men kan wel dadelijk bepalen , en men doet het ook genoeg , welke daad verkeerd is geweest ; maar evenmin als men de [ @alt drijfveren drijfveeren ] kent , welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning kunnen strekken , evenmin kan men beöordeelen , of de ogenschijnlijk goede daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn : en of die [ @alt zogenaamde zoogenaamde ] lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich [ @alt zelf zelve ] te wijten heeft . 39-5|Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden , die tevens [ @alt zo zoo ] heel ellendig zijn : wanneer men hun geschiedenis wel kende , zoû men dikwijls vinden dat de rampen , waarmede zij te worstelen hebben , haar oorsprong hebben , in verkeerde , en vooral in domme streken , vroeger gepleegd . " 40-1|" Ik ben het in vele opzichten met u eens ; maar ik bid u , zeg het niet overluid ; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid , indien men zich gerechtigd achtte , elken behoeftige toe te voegen , dat hij door eigen schuld ongelukkig ware ? " 41-1|" Wel ! mij dunkt , dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons medelijden heeft . " 42-1|" Ja ; maar daar heeft hij weinig aan , [ @alt zo zoo ] er de liefdadigheid niet bij komt ; doch - om tot ons onderwerp terug te [ @alt keren keeren ] . 42-2|Gij zoudt dus denken , dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist , men de bron der wederwaardigheden , die hem treffen , altijd daarin zoû kunnen terugvinden , even als men op een landkaart [ @alt ~de~den den ] oorsprong [ @alt ener eener ] rivier kan opsporen . " 43-1|" Hou wat , gij keert mijn stelling om : en dat is mis . 43-2|Even als de oorsprong , [ @alt ~die~dien dien ] gij zoekt , soms buiten de kaart gelegen zijn , even-zoo kan de aanleiding van een ramp , die ons treft , van buiten komen ; maar ik heb beweerd , dat elke daad , die wij verrichten , tot de minste onvoorzichtigheid toe , ons of onmiddellijk , of later , opbreekt , en dat elke levensgeschiedenis , mids naar waarheid geschreven , ons daarvan getuigenis geven zoude . " 44-1|" Nu ! ik zoû gaarne een [ @alt zodanige zoodanige ] geschiedenis zien . " 45-1|" Ik zoû gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen : wilt gij de goedheid hebben , even aan de schel te trekken . " 46-1|De meid kwam . 46-2|" Fremmetje ! " [ @alt zei zeide ] Mejuffrouw Stauffacher , haar [ @alt ~de~den den ] Sleutelring gevende : " ga eens op de boven-achterkamer . 46-3|In de tweede kast van het raam af , op de vijfde plank van onderen af , ligt een pakket , met rood band omwonden : haal mij dat eens hier : maar denk er aan , de knippen te sluiten , als gij de kast weer dicht-doet : en neem het koffiegoed maar weg : Mijn Heer drinkt toch niet meer . " 47-1|" Ziehier , " vervolgde zij , toen zij het gevraagde uit de handen der dienstmaagd bekomen had , " de geschiedenis , waar ik u van sprak . 47-2|Hij , die de hoofdpersoon er van uitmaakt , beging een kleine , zeer verschoonbare onvoorzichtigheid , die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en ongenoegen : anderen , daarin voorkomende , begingen [ @alt grotere grootere ] dwaasheden ; en ook zij moesten er de gevolgen van dragen . " 48-1|" En - de geschiedenis van de geschiedenis ? " 49-1|" Gij weet , dat ik vroegere jaren [ @alt ~enigen~enige eenigen ] tijd bij de familie A. als gouvernante heb doorgebracht . 49-2|Wij zagen dikwijls [ @alt ~de~den den ] Heer X. , die aan het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie . 49-3|Hij was daarbij een groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van , met mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te [ @alt redeneren redeneeren ] . 49-4|Eens dat wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der meeste voorvallen , die ons in dat slag van werken worden [ @alt opgedist opgedischt ] : " où trouvera-t-on le romanesque , si ce n'est dans les romans , " vroeg hij lachende . 49-5|" Ja ! " [ @alt zei zeide ] ik : " dat is even als de boef , die vroeg , waar de [ @alt valse valsche ] [ @alt eden eeden ] toe dienden , als men ze niet gebruiken mocht ? " - " Maar , " vervolgde hij : " ik beweer , dat vele dingen , die ons in het [ @alt dagelijks dagelijksch ] leven gebeuren , [ @alt zo zoo ] vreemd , toevallig of zonderbaar zijn , dat zij , in een roman vermeld , met [ @alt ~de~den den ] naam van onwaarschijnlijkheden zouden bestempeld worden . " 50-1|" Le vrai peut quelquefois n' être pas vraisemblable , " [ @alt zei zeide ] ik , maar voegde er bij , dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid , maar om de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was , dat ik de meeste romans veroordeelde . 50-2|" Nu ! " [ @alt zei zeide ] hij : " [ @alt zo zoo ] ik op uw discretie staat kon maken , zoû ik u een handschrift kunnen doen zien , [ @alt enige eenige ] voorvallen behelzende , die mijn eigen grootvader zijn overkomen , en waarin [ @alt zovele zoovele ] toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen , als men die naauwlijks in een roman zoû aantreffen . " 50-3|- Ik betuigde hem mijn verlangen om dat handschrift te lezen : hij voldeed aan mijn wensen , en ik moest hem , na de lezing , toestemmen , dat hij de waarheid gesproken had . 50-4|Ik verzocht hem afschrift er van te mogen nemen . 50-5|" Daar heb ik niet tegen , " [ @alt zei zeide ] hij : " op voorwaarde , dat gij het aan niemand laat lezen , althans in de eerste veertig jaren niet ; want er zijn te veel personen in gemoeid , wier kinderen of kleinkinderen nog leven . 50-6|Wat later gebeurt , kan mij niet schelen : al wil men het uitgeven ; want dan zullen de daarin voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn . " 51-1|" Ik beloofde zulks en deed nog meer : ik veranderde al de namen , ten einde niemand , die bij toeval het stuk in handen kreeg , zoû weten of het waar , dan wel verzonnen ware . 51-2|Nu zijn die veertig jaren om , en ik wil niet , dat men het na mijn dood onder [ @alt ~mijn~mijne mijne ] papieren vinde : men mocht eens denken , dat het eigen compositie ware . 51-3|Neem het dus en handel er meê naar welgevallen . " 52-1|Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk , en las het , [ @alt zodra zoodra ] ik te huis was , met belangstelling . 52-2|Of echter de veranderingen , welke het oorspronkelijke heeft ondergaan , zich alleen tot de namen bepaald hebben , en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit haar eigen brein heeft [ @alt tussen tusschen ] gevoegd , wil ik niet beslissen . 52-3|Het laatste meen ik vooral daarom te moeten [ @alt geloven gelooven ] , omdat , schoon haar naauwgezetheid [ @alt zoverre zooverre ] is gegaan , dat zij alle jaartallen en data heeft weggelaten , er hier en daar , bij toespelingen op bekende gebeurtenissen , bij het schetsen van sommige zeden , gebruiken , kleederdrachten enz. , ja bij het doen van enkele aanhalingen , het een of ander voorkomt , dat mij toescheen niet tot het tijdvak , waarin het verhaalde voorvalt , maar iets vroeger of iets later te huis te [ @alt behoren behooren ] . 52-4|Ik had echter [ @alt gene geene ] gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te onderhouden ; daar ik haar niet weder alleen aantrof , en zij kort daarop , tot bittere droefheid van haar vrienden , tot een beter leven werd opgeroepen . 53-1|Ik was het [ @alt gehele geheele ] Handschrift vergeten , toen het mij , dezer dagen , bij het opruimen van oude papieren onder de [ @alt ogen oogen ] kwam . 53-2|Bij de herlezing scheen het mij toe , dat wellicht diezelfde vreemde avonturen , met welker lezing ik mij vermaakt had , ook bij anderen [ @alt enig eenig ] belang zouden kunnen wekken , en dat , na verloop van [ @alt zo zoo ] vele jaren , [ @alt gene geene ] zwarigheid meer bestond , om de geschiedenis van [ @alt ~de~den den ] Heer Ferdinand Huyck ( gelijk hij door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is ) , wereldkundig te maken . 53-3|Daar uw naam echter meer dan de [ @alt ~mijn~mijne mijne ] in de letterkundige wereld bekend is , wend ik mij tot u , met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind wilt op u nemen , overtuigd dat enz ... . 54-1|Uw vriend 56-1|Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed , blijkt uit de navolgende bladzijden . 56-2|Ik beken echter , dat ik niet [ @alt zo zoo ] volkomen gerust ben omtrent de echtheid van het werk , als mijn vriend schijnt te zijn . 56-3|Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet [ @alt zo zoo ] van nabij gekend als hij , en durf dus niet beslissen , of haar waarheidsliefde [ @alt zoverre zooverre ] ging , dat zij nooit knollen voor citroenen verkocht : en [ @alt soms somtijds ] rijst bij mij het vermoeden op , of zij , ondanks haar betuigingen van het tegendeel , niet eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te schrijven en , hoewel huiverig om [ @alt ~die~dien dien ] bij haar leven uit te geven , echter heeft willen zorgen , dat hij na haar dood het licht zage . 56-4|Wat hiervan zij , ik geef het boek [ @alt zo zoo ] als ik het ontvangen heb : en heb er niets aan veranderd , zelfs de spelling niet ; waaromtrent ik moet doen opmerken , dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze e achter het onbepalend lidwoord en veelal ook achter de possessiva weglaat , tenzij wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen nadruk [ @alt vereisen vereischen ] . 56-5|Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen ; misschien meer dan zij [ @alt zelf zelve ] wist ; maar zij volgde in [ @alt alle allen ] [ @alt gevallen gevalle ] haar gehoor : en , voor [ @alt zoverre zooverre ] men schrijven moet gelijk men spreekt , geef ik haar daarin geen ongelijk . 60-1|Dikwijls , mijn kinderen ! wanneer wij na afloop van [ @alt ~de~den den ] avond-disch een naauwer kring om [ @alt ~de~den den ] haard sloten , en ik nog een laatste pijp stopte , terwijl uw lieve grootmoeder , half wakend , half slapend , nieuwe hieltjes aan de versletene kousjes der kleintjes breide , en een van u mij met een vleiende stem toeriep : " och , grootvader ! vertel ons nog eens wat van [ @alt ~de~den den ] Carnaval te Venetiën , of van [ @alt ~de~den den ] Landgraaf van Hessen , of van de Frankforter mis ! " heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u [ @alt enige eenige ] der belangrijkste episoden verteld van die reis , welke ik als jongeling door [ @alt Duitsland Duitschland ] en Italiën deed : ja , [ @alt zo zoo ] menigmalen hebt gij naar het gepraat van [ @alt de den ] [ @alt oude ouden ] man geluisterd , dat gij op het laatst mijn ontmoetingen en wederwaardigheden [ @alt zo zoo ] goed en beter kendet dan ik zelf , en vaak , wanneer mijn door ouderdom [ @alt enigszins eenigszins ] verzwakt geheugen te kort schoot , mij de kleine bijzonderheden herinnerdet , welke tot aanvulling mijns verhaals moesten strekken . 60-2|Nimmer echter heeft een uwer mij ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die [ @alt ~reize~reis~reizen reize ] overkomen is ; waarschijnlijk omdat gij , wetende hoe kalm en gerust ik , sedert mijn huwelijk , de dagen mijns levens in [ @alt ~de~den den ] schoot mijns huisgezins gesleten heb , verondersteldet , dat ik , te huis komende , [ @alt zo zoo ] maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had , en dat [ @alt gene geene ] zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan . 60-3|[ @alt Intussen Intusschen ] bedriegt gij u zeer : en het tijdvak , dat onmiddellijk op mijn reis volgde , was het gewichtigste en , in zijn bijzonderheden , het belangrijkste mijns levens . 60-4|Dat ik er tot heden nimmer over gesproken heb , en ik ook thans , in plaats van u de voorvallen , die daarin plaats vonden , bij monde mede te [ @alt delen deelen ] , die in geschrifte stel , ten einde gij die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen , moet gij niet aan een dwaze gril toeschrijven : ik had daar een gezonde reden toe . 60-5|De gebeurtenissen , waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden spelen of wier invloed [ @alt zo zoo ] krachtdadig op mijn volgenden levensloop werkte , waren van [ @alt ~die~dien dien ] aard , dat zij deels uw jeugdig verstand te boven gingen , deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten : ja , ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben , ware het niet , dat gij , naar ik mij voorstelde , bij het vorderen in jaren , daaruit nutte les en [ @alt lering leering ] zoudt kunnen trekken . 60-6|Ik heb derhalve mijn herinneringen , [ @alt zoveel zooveel ] in mij was , bijeenverzameld , ten einde niets te vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen , welke de navolgende bladen zullen behelzen . 60-7|Ofschoon ik voor u schreef , en u steeds gedurende mijn arbeid voor [ @alt ogen oogen ] had , heb ik , ter vermijding der verwarring , welke door het gebruik der tweede persoon [ @alt zo zoo ] licht ontstaan kon in een verhaal , waarin [ @alt zovele zoovele ] samenspraken zijn [ @alt ingelast ingelascht ] , dat verhaal [ @alt zodanig zoodanig ] ingericht , als schreef ik voor dat [ @alt grote groote ] publiek , jegens hetwelk men , uit eerbied , altijd de derde persoon moet bezigen , en welks welwillendheid ik , ( die niet weet hoe het t' avond of morgen dit geschrijf onder de [ @alt ogen oogen ] krijgen kan ) bij [ @alt ~dezen~deze dezen ] inroep . 61-1|Het was in [ @alt ~de~den den ] zomer van het jaar 17 .. , dat ik , na een afwezigheid van twee jaren , [ @alt de den ] [ @alt vaderlandse vaderlandschen ] grond weder betrad . 61-2|Een oudoom van mij , die te Leiden woonde , bij wien ik , gedurende mijn academiejaren , dagelijks aan huis verkeerde , en die voor het einde mijner studiën overleed , had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd , onder voorwaarde , dat ik daarvoor een reis naar Italiën zoude doen , iets hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen om de jeugd te vormen . 61-3|Hij zelf was nooit verder dan [ @alt ~de~den den ] Haag geweest en [ @alt zei zeide ] altijd , dat het hem speet ; ofschoon ik de reden nog niet begrijp , welke hem , die ongehuwd en onafhankelijk was , heeft kunnen terughouden van datgene te doen , wat hij anderen aanprees . 62-1|Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen uitblijven , dan ik oorspronkelijk van [ @alt mening meening ] geweest was , en onder die oorzaken waren de navolgende de voornaamsten . 62-2|[ @alt Tussen Tusschen ] het handelshuis van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno , hadden , sedert een [ @alt geruime geruimen ] tijd , over een netelige handelsquaestie , briefwisselingen bestaan , welke tot geen beslissing leidden . 62-3|Daar nu een mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar vermogen had zitten , schreef zij mij , of ik ook kans zou zien , de zaak gedurende mijn verblijf in Italiën in het effen te brengen . 62-4|Ik had , hij geluk , juist kennis gemaakt met een der [ @alt deelgenoten deelgenooten ] der Livornoosche firma en , bij nog [ @alt groter grooter ] geluk , zijn gunst en vertrouwen gewonnen ; [ @alt zodat zoodat ] ik , minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde , dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had , die rede wist te verstaan , volkomen mocht slagen in het ter stand brengen [ @alt ener eener ] schikking , waarmede beide partijen tevreden waren . 62-5|- Hiermede echter was , hoe vlot het ook ging , toch altijd een vrij lange tijd [ @alt verlopen verloopen ] . 63-1|Mij een paar maanden later te Napels bevindende , ontmoette ik [ @alt ~de~den den ] Jonker van Ypendael , een hoogst beminnelijk jongeling , die , even als ik , voor zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was . 63-2|Wij vormden het besluit , onze reis gezamentlijk voor te zetten . 63-3|In Siciliën overviel hem een kwaadaardige ziekte , welke van [ @alt ~lange~langen langen ] duur werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde . 63-4|Het spreekt van zelf dat ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem , [ @alt zo zoo ] trouw ik kon , oppaste en verzorgde ; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn terugkomst opnieuw . 64-1|Des te zoeter was , na een [ @alt zolang zoolang ] uitblijven , ons beider gevoel , toen wij voor het eerst weder , over Munsterland teruggekeerd , de moedertaal , al was het dan ook met [ @alt ~de~den den ] Overijselschen tongval , hoorden spreken ; en met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke [ @alt vereniging vereeniging ] mijns reisgenoots met zijn familie , die een Ridderhofstad aan gene zijde van Amersfoort bewoonde . 64-2|Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn weg zonder oponthoud te vervolgen , ten einde hetzelfde geluk te smaken , dat mijn vriend was te beurt gevallen , kon ik zijn dringend aanzoek niet weêrstaan , om nog [ @alt ~die~dien dien ] dag met hem te blijven doorbrengen en deel te nemen in het vrolijke familiefeest , waarop zijn behouden terugkomst gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders , niet volkomen zou zijn , indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe verzorging van hun Eduard . 64-3|Ik kan niet anders zeggen of , niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren , ik deed eer aan het maal en vergastte mij recht op de [ @alt zo zoo ] lang ontbeerde dorperwtjes , op het heerlijk [ @alt rundvlees rundvleesch ] en de geurige fruit , die mij werden toegediend ; want welke [ @alt voordelen voordeelen ] ook de Hoogduitsche keuken moge hebben , ik gaf toch aan [ @alt ~de~den den ] Hollandschen pot de voorkeur en groette elken mondvol , [ @alt ~die~dien dien ] ik nam , met hetzelfde vermaak , waarmede ik een lang gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben . 65-1|" Kom , nog een glas borgonje ! " riep mij de oude , dikke landedelman toe , terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst van zijn zoon verschafte , en van de herhaalde offers , aan Bacchus gebracht : " Deze wijn kan u geen kwaad : hij is van het echte merk en niet van die zure clairetwijnen , waar men in mijn jongen tijd niets van af wist , en waarmede men ons nu in de [ @alt kleren kleêren ] wil steken . 65-2|Kom , mijn jongen ! de gezondheid van uw vader ! 65-3|Lang moge hij leven , tot heil van Amstels burgerij , en tot handhaving der goede Justitie ! " 66-1|" Van harte gaarne ! " [ @alt zei zeide ] de oudste broeder mijns vriends , zijn glas vullende : " en dat hij er spoedig in moge slagen , [ @alt ~die~dien dien ] gevreesden Zwarten Piet meester te worden , die , gelijk men zegt , de verstrooide bende van wijlen Jaco heeft [ @alt verenigt vereenigt ] en er het Sticht mede afloopt . 67-1|" Wel [ @alt zo zoo ] ! " [ @alt zei zeide ] lachende Eduard , " wilt gij die eer aan onze Stichtsche Baljuwen niet gunnen ? 67-2|Is dat nu een [ @alt wens wensch ] voor [ @alt ~de~den den ] erfgenaam [ @alt ener eener ] Heerlijkheid , welke het recht van [ @alt hoge hooge ] en lage jurisdictie bezit ? - maar genoeg daarvan : Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek , wanneer wij [ @alt zo zoo ] van dieven spreken . 67-3|Ik laat [ @alt ~de~den den ] Hoofdschout daar , Ferdinand ! en drink de gezondheid uws vaders . " 68-1|" En [ @alt ~dezen~deze dezen ] dronk , " vervolgde de Baron , zijn geledigd glas weder vullende , " wijde ik uwer brave moeder ! " 69-1|Het was reeds de derde reis , dat de goede man al de leden mijner familie met zijn toasten ( gelijk men die thans noemt ) was rondgegaan : en ik begon te [ @alt vrezen vreezen ] , dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude maken : ik verzocht dus , [ @alt zodra zoodra ] ik mijn glas geledigd had , om verlof , van mij naar mijn kamer te mogen begeven , tot [ @alt verschoning verschooning ] bijbrengende , dat ik [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] dag , wilde ik nog met [ @alt ~de~den den ] avond te huis zijn , vroegtijdig vertrekken moest . 70-1|" Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten ? " vroeg de oude Heer . 71-1|" UEd. kan [ @alt zelf zelve ] beöordeelen , of ik mijn vertrek langer mag uitstellen . " 72-1|" De jonge heer heeft gelijk , " [ @alt zei zeide ] mevrouw van Ypendael : " en hoe gaarne wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten , mogen wij hem echter niet tegen zijn zin hier houden ; daar wij aan ons eigen hart kunnen gevoelen , hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet . 72-2|Wij zonden het ook niet aardig gevonden hebben , indien men onzen Eduard langer van huis gehouden had . " 72-3|- Met deze woorden drukte zij de hand van haar teruggekeerden lieveling . 73-1|" Gij hebt wel gelijk , moeder ! " [ @alt zei zeide ] deze , haar omhelzende : " ik vind mij nu [ @alt zo zoo ] gelukkig : en zou ik dan mijn vriend beletten , dat zelfde geluk [ @alt zo zoo ] spoedig mogelijk te smaken ? " 74-1|" En hoe denkt gij de reis te doen ? " vroeg mij de Baron . 75-1|" Mijn voornemen is , te voet tot Naarden , en verder per schuit te gaan . " 76-1|" Te voet ! " [ @alt zei zeide ] de oude Heer , lachende : " gij zijt , dunkt mij , ook van de leer : haast u langzaam . 76-2|Verbruid ! ware ik in uwe plaats , en de zoon van een [ @alt rijke rijken ] Amsterdammer , ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan Stoffelsz , die rijdt flinke paarden : en dan : voort koetsier ! [ @alt ~de~den den ] zweep er over gelegd en dubbel drinkgeld [ @alt zo zoo ] gij dubbelen spoed maakt . " 77-1|" Ik geloof , " merkte glimlachende de oudste zoon aan , " dat onze vriend Ferdinand een kleine huichelaar is , en als een apostel bij zijn vader te huis wil komen , om hem te doen denken dat hij op zijn [ @alt ganse gansche ] reis [ @alt altijd altoos ] [ @alt zo zoo ] zuinig op zijn équipage geweest is . " 78-1|Ik glimlachte en zweeg ; want ik achtte het [ @alt onnodig onnoodig ] , de ware reden mijner handelwijze bloot te leggen , namelijk dat ik geen geld genoeg meer bij mij had , om de onkosten van een rijtuig te dragen ; want van [ @alt ~de~den den ] laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt , in [ @alt ~de~den den ] waan , dat hetgeen ik nog aan contanten overig had , toereikende zoude zijn om mij tot Amsterdam te brengen . 78-2|Het bleek mij echter dat ik mij verrekend had ; maar ik was nu te [ @alt trots trotsch ] of te beschroomd om geld van mijn gastheer ter leen te vragen , en evenmin wilde ik een rijtuig op crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te verzoeken , het rijtuig te betalen : iets , dat hem voorzeker slechte denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd ; want hij was geen vriend van onnutte geldverteringen ; en ofschoon ik geloof , dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond hebben , wilde ik echter geen gevaar [ @alt lopen loopen ] van een vermaning . 78-3|Bovendien kende ik [ @alt de den ] [ @alt zandige zandigen ] weg van Amersfoort tot Naarden ; en ondanks [ @alt ~de~den den ] lof , door [ @alt ~de~den den ] Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz gegeven , wist ik zeer wel , dat wij de grootste helft stappende zouden afleggen , en dat ik te voet omtrent even spoedig , en zeker op een veel aangenamer wijze , mijn doel bereiken zou . 79-1|" Nu , " [ @alt zei zeide ] de Baron : " een [ @alt mens mensch ] zijn zin , een [ @alt mens mensch ] zijn leven ; - maar het eind is toch wat ver om geheel te [ @alt lopen loopen ] : wij zullen u van hier naar Amersfoort laten brengen ! 79-2|... ik denk dat Eduard zich daarmede wel zal willen belasten , [ @alt zo zoo ] ik er hem vriendelijk om verzoek . " 80-1|Dit aanbod was te [ @alt heus heusch ] om afgeslagen te worden . 80-2|Na het drinken van een afscheidsdronk , en nog , tot slotte , van een glas cognacq , hetwelk de Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde , werd het mij vergund [ @alt ~de~den den ] aftocht te blazen . 1-1|DE KLEINE JOHANNES 6-1|Ik zal u iets van [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] Johannes vertellen . 6-2|Het heeft veel van een sprookje , mijn verhaal , maar het is toch alles werkelijk [ @alt zo zoo ] gebeurd . 6-3|[ @alt Zodra Zoodra ] gij het niet meer gelooft , moet ge niet verder lezen , want dan schrijf ik niet voor u . 6-4|Ook [ @alt mag moogt ] ge er [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] Johannes nooit over spreken , als ge hem soms ontmoet , want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten , u dit alles verteld te hebben . 7-1|Johannes woonde in een oud huis met een [ @alt grote grooten ] tuin . 7-2|Het was er moeilijk [ @alt ~de~den den ] weg te vinden , want in het huis waren veel donkere portaaltjes , trappen , kamertjes en ruime rommelzolders , en in [ @alt ~de~den den ] tuin waren overal schuttingen en broeikasten . 7-3|Het was een [ @alt hele heele ] wereld voor Johannes . 7-4|Hij kon er verre tochten in maken en hij gaf namen aan alles wat hij ontdekte . 8-1|Voor het huis had hij namen uit het dierenrijk : de rupsenzolder , omdat hij er rupsen groot bracht ; het kippenkamertje , omdat hij daar eens een kip gevonden had . 8-2|Die was er niet van [ @alt zelf zelve ] gekomen , maar daar door Johannes ' moeder te broeien gezet . 8-3|In [ @alt ~de~den den ] tuin koos hij namen uit het plantenrijk , en lette daarbij vooral op de voortbrengselen , die voor hem van belang waren . 8-4|[ @alt Zo Zoo ] onderscheidde hij een frambozenberg , een dirkjesbosch en een aardbeiëndal . 8-5|Heel achter was een plekje , dat hij het paradijs noemde en daar was het natuurlijk erg heerlijk . 8-6|Daar was een groot water , een vijver , waar witte waterleliën dreven en het riet lange fluisterende gesprekken hield met [ @alt ~de~den den ] wind . 8-7|Aan de overzijde lagen de duinen . 8-8|Het paradijs zelf was een klein grasveldje aan [ @alt ~dezen~deze dezen ] oever , omringd door kreupelhout , [ @alt waartussen waartusschen ] het nachtegaalskruid hoog opschoot . 8-9|Daar lag Johannes dikwijls in het dichte gras en tuurde [ @alt tussen tusschen ] de schuifelende rietbladen door naar de duintoppen over het water . 8-10|Op warme zomeravonden was hij daar altijd en lag uren te staren , zonder zich ooit te vervelen . 8-11|Hij dacht aan de diepte van het stille , heldere water voor zich , hoe gezellig het daar moest zijn , [ @alt tussen tusschen ] die waterplanten , in dat vreemde schemerlicht , en dan weer aan de verre , prachtig gekleurde wolken , die boven de duinen zweefden , wat daar wel achter zou zijn en of het heerlijk zou zijn daarheen te kunnen vliegen . 8-12|Als de zon juist was ondergegaan , stapelden de wolken zich daar [ @alt zó zóó ] opeen , dat ze [ @alt ~de~den den ] ingang van [ @alt ene eene ] grot schenen te vormen en in de diepte van die grot schitterde het dan van zachtrood licht . 8-13|Dat was wat Johannes verlangde . 8-14|Kon ik daarin vliegen ! dacht hij dan . 8-15|Wat zou daar wel achter zijn ? 8-16|Zou ik daar eenmaal , eenmaal kunnen komen ... 9-1|Maar hoe dikwijls hij dat [ @alt wenste wenschte ] , telkens viel de grot in vale , donkere wolkjes uiteen , zonder dat hij er dichter bij [ @alt kon konde ] komen . 9-2|Dan werd het koud en vochtig aan [ @alt ~de~den den ] vijver en hij moest weer zijn donker slaapkamertje in het oude huis gaan opzoeken . 10-1|Hij woonde daar niet geheel alleen ; hij had een vader , die hem goed verzorgde , een hond die Presto en een kat die Simon heette . 10-2|Natuurlijk hield hij van zijn vader het meest , maar Presto en Simon achtte hij volstrekt niet [ @alt zoveel zooveel ] beneden hem , als een groot [ @alt mens mensch ] dat zou doen . 10-3|Hij vertrouwde zelfs meer geheimen aan Presto dan aan zijn vader , en voor Simon gevoelde hij een eerbiedig ontzag . 10-4|Nu , dat was geen wonder ! 10-5|Simon was een [ @alt grote groote ] kat met glanzig zwart vel en een [ @alt dikke dikken ] staart . 10-6|Men kon hem aanzien , dat hij volkomen overtuigd was van zijn eigen grootheid en wijsheid . 10-7|Hij bleef altijd even deftig en voornaam , zelfs als hij zich verwaardigde even met een rollende kurk te spelen , of achter een boom een vergeten haringkop op te knauwen . 10-8|Bij de dolle uitgelatenheid van Presto kneep hij minachtend de groene [ @alt ogen oogen ] toe en dacht : Nu ja ! 10-9|Die honden weten niet beter . 11-1|Begrijpt ge nu , dat Johannes ontzag voor hem had ? 11-2|Met [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] bruinen Presto ging hij heel vertrouwelijk om . 11-3|Het was geen mooi of voornaam , maar een [ @alt bijzonder bizonder ] goedig en schrander hondje , dat nimmer verder dan twee pas van Johannes weg te krijgen was en geduldig zat te luisteren naar de [ @alt mededelingen mededeelingen ] van zijn meester . 11-4|Ik behoef u niet te zeggen , hoeveel Johannes van Presto hield . 11-5|Maar hij had toch ook heel wat ruimte in zijn hart voor anderen over . 11-6|Vindt ge het vreemd , dat zijn donker slaapkamertje met de kleine ruitjes daar ook een [ @alt grote groote ] plaats innam ? 11-7|Hij hield van het behangsel met de [ @alt grote groote ] bloemfiguren , waarin hij gezichten zag en waarvan hij de vormen [ @alt zo zoo ] dikwijls bestudeerd had , als bij ziek was of 's morgens wakker lag , hij hield van het [ @alt ene eene ] schilderijtje dat er hing , waarop stijve wandelaars waren afgebeeld , die in een nog stijver tuin wandelden langs gladde vijvers , waarin hemelhooge fonteinen spoten en kokette zwanen zwommen ; het meest hield hij echter van de hangklok . 11-8|Hij wond die altijd met zorg en aandacht op en hield het voor een noodzakelijke beleefdheid naar haar te kijken als zij sloeg . 11-9|Dat ging natuurlijk alleen [ @alt zolang zoolang ] Johannes niet sliep . 11-10|Was de klok door een verzuim stil blijven staan , dan voelde Johannes zich zeer schuldig en vroeg haar duizendmaal vergeving . 11-11|Gij zoudt misschien lachen , als ge hem met zijn kamer in gesprek hoordet . 11-12|Maar let eens op hoe dikwijls gij bij u [ @alt zelf zelven ] spreekt . 11-13|Dat schijnt u in 't geheel niet belachelijk . 11-14|Johannes was bovendien overtuigd , dat [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hoorders hem volkomen begrepen en had geen antwoord [ @alt nodig noodig ] . 11-15|Maar heimelijk wachtte hij toch wel eens een antwoord van de klok of het behangsel . 12-1|Schoolkameraden had Johannes wel , maar vrienden waren het eigenlijk niet . 12-2|Hij speelde met hen en smeedde samenzweringen op school en vormde rooverbenden met hen buiten , maar hij voelde zich eerst recht thuis als hij alleen met Presto was . 12-3|Dan verlangde hij nimmer naar jongens , en voelde zich volkomen vrij en veilig . 13-1|Zijn vader was een wijs en ernstig man , die Johannes dikwijls medenam op lange tochten door wouden en duinen ; dan spraken ze weinig en Johannes liep tien schreden achter zijn vader , de bloemen groetend , die hij tegenkwam en de oude [ @alt bomen boomen ] , die [ @alt zo zoo ] altijd op dezelfde plaats moesten blijven , vriendelijk met zijn handje langs de ruwe schors strijkend . 13-2|En [ @alt ruisend ruischend ] dankten hem dan de goedige reuzen . 14-1|Soms schreef zijn vader letters in het zand bij het voortgaan , één voor één , en Johannes spelde de woorden , die zij vormden en soms ook stond de vader stil en leerde Johannes [ @alt ~de~den den ] naam van een plant of dier . 15-1|En Johannes vroeg ook dikwijls , want hij zag en hoorde veel raadselachtigs . 15-2|Domme vragen deed hij vaak ; hij vroeg waarom de wereld was [ @alt zoals zooals ] zij was , en waarom dieren en planten dood moesten gaan , en of er wonderen konden gebeuren . 15-3|Maar Johannes ' vader was een wijs man en [ @alt zei zeide ] niet alles wat hij wist . 15-4|Dat was goed voor Johannes . 16-1|'s Avonds voor dat hij slapen ging , deed Johannes altijd een lang gebed . 16-2|Dat had de kindermeid hem [ @alt zo zoo ] geleerd . 16-3|Hij bad voor zijn vader en voor Presto . 16-4|Simon had het niet [ @alt nodig noodig ] , dacht hij . 16-5|Hij bad ook heel lang voor [ @alt zichzelf zichzelven ] en het slot was meestal de [ @alt wens wensch ] , dat er toch eens een wonder mocht gebeuren . 16-6|En als hij amen gezegd had , keek hij gespannen in het half duistere kamertje rond , naar de figuren van het behangsel , die nog vreemder schenen in het zwakke schemerlicht , naar [ @alt ~de~den den ] deurknop en naar de klok , waar nu het wonder zou beginnen . 16-7|Maar de klok bleef altijd hetzelfde wijsje tikken en de deurknop bewoog zich niet , het werd geheel duister en Johannes viel in slaap , zonder dat het wonder gekomen was . 17-1|Maar eenmaal zou het gebeuren , dat wist hij . 19-1|Het was warm aan [ @alt ~de~den den ] vijver en doodstil . 19-2|De zon , rood en afgemat van haar [ @alt dagelijks dagelijksch ] werk , scheen een [ @alt ogenblik oogenblik ] op een verren duinrand uit te rusten , vóór ze onderdook . 19-3|Bijna volkomen spiegelde het gladde water haar gloeiend aangezicht weer . 19-4|De over [ @alt ~de~den den ] vijver hangende bladen van [ @alt ~de~den den ] beuk maakten van de stilte gebruik om zich eens aandachtig in [ @alt ~de~den den ] spiegel te bekijken . 19-5|De eenzame reiger , die [ @alt tussen tusschen ] de [ @alt brede breede ] bladen van de waterlelie op één poot stond , vergat dat hij uitgegaan was om kikkers te vangen en tuurde in gedachten verzonken langs zijn neus . 20-1|Daar kwam Johannes op het grasveldje , om de wolkengrot te zien . 20-2|Plomp ! plomp ! sprongen de [ @alt kikvorsen kikvorschen ] van [ @alt ~de~den den ] kant . 20-3|De spiegel trok rimpels , het zonnebeeld brak in [ @alt brede breede ] strepen en de beukenbladen ritselden verstoord , want zij waren nog niet klaar met hun beschouwing . 21-1|Vastgebonden aan de naakte wortels van [ @alt ~de~den den ] beuk lag een oude kleine boot . 21-2|Het was Johannes streng verboden daarin te gaan . 21-3|O , wat was [ @alt ~dezen~deze dezen ] avond de verzoeking sterk ! 21-4|Reeds vormden zich de wolken tot een ontzaglijke poort , waarachter de zon ter ruste zou gaan . 21-5|Schitterende rijen wolkjes schaarden zich ter zijde als een goudgeharnaste lijfwacht . 21-6|Het watervlak gloeide mede , en [ @alt rode roode ] vonken vlogen als pijlen door het oeverriet . 22-1|Langzaam maakte Johannes het touw der boot van de beukenwortels los . 22-2|Daar te drijven , midden in de pracht ! 22-3|Presto was reeds in de boot gesprongen en eer zijn meester het zelf wilde , schoven de riethalmen vaneen en dreven zij beiden weg in de richting van de avondzon . 22-4|Johannes lag op [ @alt ~de~den den ] voorsteven en staarde in de diepte van de lichtgrot . 22-5|Vleugels ! dacht hij , nu vleugels ! en daarheen ! 23-1|De zon was verdwenen . 23-2|De wolken gloeiden door . 23-3|In het oosten was de hemel donkerblauw . 23-4|Daar stond een rij wilgen langs [ @alt ~de~den den ] oever . 23-5|Roerloos staken zij hun smalle witte blaadjes in de stille lucht . 23-6|Tegen [ @alt de den ] [ @alt donkere donkeren ] achtergrond scheen dat prachtig bleekgroen kantwerk . 24-1|Stil ! wat was dat ? 24-2|Het schoot als een suizeling over het watervlak , als een lichte windvlaag , die een spitse vore in het water groeft . 24-3|Het kwam van de duinen , van de wolkgrot . 25-1|Toen Johannes omzag , zat een [ @alt grote groote ] blauwe waterjuffer op [ @alt ~de~den den ] rand der boot . 25-2|[ @alt Zo Zoo ] groot had hij er nog nimmer een gezien . 25-3|Zij zat stil , maar haar vleugels bleven in een [ @alt wijde wijden ] cirkel trillen . 25-4|Het scheen Johannes , dat de punten van haar vleugels een [ @alt lichtende lichtenden ] ring vormden . 26-1|Dat moet een vuurvlinder zijn , dacht hij , die zijn heel zeldzaam . 27-1|Doch de ring werd [ @alt groter grooter ] en [ @alt groter grooter ] en de vleugels trilden [ @alt zo zoo ] snel , dat Johannes niet meer dan een nevel zag . 27-2|En langzamerhand zag hij uit [ @alt ~die~dien dien ] nevel twee donkere [ @alt ogen oogen ] schitteren , en een lichte , ranke gestalte , in een teederblauw kleedje , zat op de plaats van de libel . 27-3|In het blonde haar was een krans van witte winden en aan de schouders gazen haftvleugels , die als een zeepbel in duizend kleuren schitterden . 28-1|Een huivering van geluk doortintelde Johannes . 28-2|Dát was een wonder ! 29-1|' Wilt ge mijn vriend zijn ? ' fluisterde hij . 30-1|Dat was wel een zonderlinge wijze om een vreemde aan te spreken , maar het ging hier niet gewoon toe . 30-2|En hij had een gevoel , alsof hij het vreemde , blauwe wezen al lang kende . 30-3|' Ja Johannes ! ' hoorde hij en de stem klonk als het schuifelen van het riet in [ @alt ~de~den den ] avondwind of het [ @alt ruisen ruischen ] van [ @alt ~de~den den ] regen op de bladen in het [ @alt bos bosch ] . 31-1|' Hoe moet ik u noemen ? ' vroeg Johannes . 32-1|' Ik ben geboren in [ @alt ~de~den den ] kelk [ @alt ener eener ] winde . 32-2|Noem mij Windekind ! ' 33-1|En Windekind lachte en staarde Johannes [ @alt zo zoo ] vertrouwelijk in de [ @alt ogen oogen ] , dat het hem wonderbaar zalig te moede werd . 33-2|' Het is vandaag mijn verjaardag , ' [ @alt zei zeide ] Windekind , ' ik ben hier in [ @alt ~de~den den ] omtrek geboren , uit de eerste stralen der maan en de laatste der zon . 33-3|Men zegt wel dat de zon vrouwelijk is . 33-4|Dat is niet waar . 33-5|Hij is mijn vader . ' 34-1|Johannes nam zich voor , morgen op school van [ @alt ~de~den den ] zon te spreken . 34-2|' En kijk ! daar komt het ronde , blanke gezicht van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] moeder al te voorschijn . 34-3|Dag moeder ! 34-4|O , o , wat kijkt zij weer goedig en bedrukt ! ' 35-1|Hij wees naar de Oosterkimmen . 35-2|Groot en glanzig rees daar de maan aan [ @alt de den ] [ @alt grauwe grauwen ] hemel , achter het kantwerk der wilgen , dat zwart tegen de lichte schijf afstak . 35-3|Zij zette werkelijk een zeer pijnlijk gezicht . 36-1|' Kom ! kom ! moeder ! het is niets . 36-2|Ik kan hem immers vertrouwen ! ' 37-1|Het [ @alt schone schoone ] wezen trilde [ @alt vrolijk vroolijk ] met de gazen vleugels en tikte Johannes met de Irisbloem , die hij in de hand had , op de wang . 37-2|' Zij vindt het niet goed dat ik bij u gekomen ben . 37-3|Gij zijt de eerste . 37-4|Maar ik vertrouw u , Johannes . 37-5|Gij [ @alt mag moogt ] nooit , nooit aan een [ @alt mens mensch ] mijn naam noemen of over mij spreken . 37-6|Belooft gij dat ? ' 38-1|' Ja , Windekind , ' zei Johannes . 38-2|Het was hem nog [ @alt zo zoo ] vreemd . 38-3|Hij voelde zich onuitsprekelijk gelukkig maar vreesde zijn geluk te verliezen . 38-4|Droomde hij ? 38-5|Naast hem op de bank lag Presto kalm te slapen . 38-6|De warme adem van zijn hondje stelde hem gerust . 38-7|De muggen krioelden op het watervlak en dansten in de zoele lucht , evenals gewoonlijk . 38-8|Het was alles [ @alt zo zoo ] klaar en duidelijk om hem heen . 38-9|Het moest waarheid zijn . 38-10|En altijd voelde hij dat Windekinds vertrouwelijke blik op hem rustte . 39-1|Daar klonk weer de zoet-ruischende stem : 40-1|' Ik heb u vaak hier gezien , Johannes . 40-2|Weet ge waar ik was ? 40-3|Soms zat ik op [ @alt ~de~den den ] zandgrond van [ @alt ~de~den den ] vijver [ @alt tussen tusschen ] de dichte waterplanten en zag naar u op , als ge over het water heenboogt , om te drinken of om de watertorren en salamanders te bekijken . 40-4|Maar mij [ @alt zelf zelven ] zaagt gij nooit . 40-5|Dikwijls ook keek ik naar u uit het dichte riet . 40-6|Daar ben ik heel veel . 40-7|Daar slaap ik meestal , als het warm is . 40-8|In een leeg karkietennest . 40-9|Ja ! dat is heel zacht . ' 41-1|Windekind wiegde vergenoegd op [ @alt ~de~den den ] rand van de boot en sloeg met zijn bloem naar de muggen . 42-1|' Nu kom ik u wat gezelschap houden . 42-2|Het is anders [ @alt zo zoo ] eentonig , uw leven . 42-3|Wij zullen goede vrienden zijn en ik zal u veel vertellen . 42-4|Veel beter dingen dan de schoolmeesters u wijs maken . 42-5|Die weten er volstrekt niets van . 42-6|En als gij mij niet gelooft , zal ik u [ @alt zelf zelven ] laten zien en [ @alt horen hooren ] . 42-7|Ik zal u meenemen . ' 43-1|' O , Windekind ! lieve Windekind ! kunt gij mij daarheen medenemen ? ' riep Johannes , en wees naar [ @alt ~de~den den ] kant , waar [ @alt zoëven zooeven ] het purper licht van de ondergaande zon uit de gouden wolkenpoort gestraald had . 43-2|Reeds ging het heerlijk gevaarte in grijze nevelen vervloeien . 43-3|Toch drong de bleekroode glans nog uit de verste diepte te voorschijn . 43-4|Windekind staarde in het licht , dat zijn fijn gezichtje en zijn blonde haren verguldde , en schudde [ @alt zachtjes zachtkens ] het hoofd . 43-5|' Nu niet ! nu niet ! 43-7|Ge moet niet dadelijk te veel vragen . 43-8|Ik [ @alt zelf zelve ] ben nooit nog bij Vader geweest . ' 44-1|' Ik ben altijd bij mijn vader , ' [ @alt zei zeide ] Johannes . 45-1|' Neen ! dat is uw vader niet . 45-2|Wij zijn broeders , mijn Vader is ook de uwe . 45-3|Maar uw moeder is de aarde en daarom verschillen wij veel . 45-4|Ook zijt ge in een huis bij [ @alt mensen menschen ] geboren en ik in een windekelk . 45-5|Dat laatste is stellig beter . 45-6|Maar wij zullen het toch goed samen vinden ! ' 46-1|Toen sprong Windekind luchtig op de zijde van de boot , die niet bewoog onder [ @alt ~die~dien dien ] last , en kuste Johannes op het voorhoofd . 47-1|Wat was dat een vreemde gewaarwording voor Johannes ! 47-2|Het was of alles om hem heen veranderde . 48-1|Hij zag alles nu veel beter en juister , dacht hij . 48-2|Hij zag hoe de maan nu veel vriendelijker keek , en hij zag , dat de waterlelies gezichten hadden , waarmede zij hem verwonderd en peinzend aanstaarden . 49-1|Hij begreep nu op eens , waarom de muggen [ @alt zo zoo ] [ @alt vrolijk vroolijk ] op en neer dansten , altijd om elkaar heen , op en neer , tot ze met hun lange [ @alt benen beenen ] het water raakten . 49-2|Hij had er wel eens aan gedacht , maar nu begreep hij het van zelf . 50-1|Hij hoorde ook wat het riet fluisterde en hoe de [ @alt bomen boomen ] aan [ @alt ~de~den den ] oever zachtjes klaagden , dat de zon was ondergegaan . 51-1|' O , Windekind ! ik dank u , dat is heerlijk . 51-2|Ja , wij zullen het wel goed samen vinden ! ' 52-1|' Geef mij een hand , ' zei Windekind , en sloeg de veelkleurige vleugels uit . 52-2|Toen trok hij Johannes in de boot voort over het water , door de plompebladen , die in het maanlicht glinsterden . 53-1|Hier en daar zat een [ @alt kikvors kikvorsch ] op een blad . 53-2|Maar nu sprong hij niet in 't water als Johannes kwam . 53-3|Hij maakte alleen een kleine buiging en [ @alt zei zeide ] : ' Kwak ! ' 53-4|Johannes boog beleefd terug , hij wilde zich vooral niet ingebeeld [ @alt tonen toonen ] . 54-1|Daar kwamen zij aan het riet , dat was breed en de [ @alt gehele geheele ] boot verdween er in , zonder dat zij het land bereikten . 54-2|Maar Johannes vatte zijn geleider stevig vast en toen klauterden zij [ @alt tussen tusschen ] de [ @alt hoge hooge ] halmen aan land . 55-1|Johannes meende wel , dat hij kleiner en lichter was geworden , maar dat was misschien verbeelding . 55-2|Toch herinnerde hij zich niet dat hij ooit tegen een riethalm had kunnen opklimmen . 56-1|' Let nu goed op , ' zei Windekind , ' nu zult ge iets aardigs zien . ' 57-1|Zij wandelden [ @alt tussen tusschen ] het [ @alt hoge hooge ] gras onder donker kreupelhout , dat hier en daar een smal , glanzig straaltje van het maanlicht doorliet . 58-1|' Hebt ge 's avonds de krekels wel eens gehoord , Johannes , in de duinen ? 58-2|Het lijkt of zij een concert maken niet waar ? en ge kunt nooit [ @alt horen hooren ] , waar het geluid vandaan komt . 58-3|Nu , zij zingen nooit voor hun [ @alt plezier pleizier ] , maar dat geluid komt van de krekelschool , waar honderd krekeltjes hun lessen van buiten [ @alt leren leeren ] . 58-4|Wees nu stil , want wij zijn er haast . ' 60-1|Het kreupelhout werd minder dicht , en toen Windekind met zijn bloem de grashalmen uiteen schoof , zag Johannes een helder verlicht open plekje , waar de krekeltjes bezig waren [ @alt tussen tusschen ] het dunne , spichtige duingras hun lessen te [ @alt leren leeren ] . 62-1|Een [ @alt grote groote ] , dikke krekel was meester en overhoorde . 62-2|Eén voor één sprongen de leerlingen naar hem toe , altijd met één sprong heen en één sprong weer naar hun plaats terug . 62-3|Wie mis sprong moest op een paddestoel te pronk staan . 63-1|' Luister goed Johannes ! dan kunt ge misschien óók wat [ @alt leren leeren ] , ' zei 64-1|Windekind . 65-1|Johannes verstond zeer goed wat de krekeltjes antwoordden . 65-2|Maar het leek niets op wat de meester op zijn school vertelde . 65-3|Eerst kwam [ @alt geografie geographie ] . 65-4|Van de [ @alt werelddelen werelddeelen ] wisten zij niets . 65-5|Zij moesten alleen 26 duinen kennen en twee vijvers . 65-6|Van hetgeen verder was kon niemand iets weten , zei de meester , en wat er van verteld werd , was ijdele fantasie . 66-1|Toen kwam de botanie aan de beurt . 66-2|Daarin waren ze allen erg knap en werden veel prijzen uitgedeeld , uitgezochte jonge en [ @alt malse malsche ] grashalmpjes van verschillende lengte . 67-1|Maar de zoölogie verbaasde Johannes het meest . 67-2|De dieren werden verdeeld in springende , vliegende en kruipende . 67-3|De krekels konden springen en vliegen en stonden dus bovenaan , dan volgden de [ @alt kikvorsen kikvorschen ] . 67-4|Vogels werden met alle [ @alt tekenen teekenen ] van afschuw hoogst schadelijk en gevaarlijk genoemd . 67-5|Eindelijk werd ook de [ @alt mens mensch ] besproken . 67-6|Het was een groot , nutteloos en schadelijk dier , dat zeer laag stond , daar het vliegen noch springen kon , maar dat gelukkig zeldzaam was . 67-7|Een klein krekeltje , dat nog nooit een [ @alt mens mensch ] gezien had , kreeg drie slagen met een rietje , omdat hij [ @alt ~de~den den ] [ @alt mens mensch ] bij vergissing onder de onschadelijke dieren telde . 68-1|[ @alt Zo Zoo ] iets had Johannes nog nooit gehoord . 69-1|Toen riep de meester op eens : ' Stilte ! springoefening ! ' 69-2|Dadelijk hielden alle krekeltjes op met lessen [ @alt leren leeren ] en begonnen op heel kunstige en bedrijvige wijze haasje-over te spelen . 69-3|De dikke meester het eerst . 70-1|Dat was zulk een [ @alt vrolijk vroolijk ] gezicht , dat Johannes in de handen klapte van pret . 70-2|Op dat geluid stoof de [ @alt hele heele ] school in een [ @alt ogenblik oogenblik ] het duin in en werd het doodstil op het grasveldje . 71-1|' Ja , dat komt er van , Johannes . 71-2|Ge moet u niet [ @alt zo zoo ] lomp gedragen ! 71-3|Men kan toch wel merken , dat gij bij [ @alt mensen menschen ] geboren zijt ! ' 72-1|' Het spijt mij , ik zal mijn best doen . 72-2|Maar het was ook [ @alt zo zoo ] aardig ! ' 73-1|' Het wordt nog veel aardiger , ' zei Windekind . 74-1|Zij staken het grasveldje over en bestegen de duin aan de andere zijde . 75-1|Oef ! dat was zwoegen in het dikke zand ; maar toen Johannes Windekind bij 76-1|het lichte blauwe kleedje greep , vloog hij er vlug en luchtig tegen op . 77-1|Halverwege [ @alt ~de~den den ] top was een konijnenhol . 78-1|Het konijntje , dat er thuis hoorde , lag met kop en [ @alt voorpoten voorpooten ] uit [ @alt ~de~den den ] ingang . 78-2|De duinrozen bloeiden nog en haar fijne , zachte geur mengde zich met [ @alt ~die~dien dien ] van het thijmkruid , dat op [ @alt ~de~den den ] duintop groeide . 79-1|Johannes had dikwijls konijntjes in hun hol zien verdwijnen en dan gedacht : hoe zou het daarbinnen uitzien ? 79-2|Hoeveel zouden er daar wel bij elkaar zitten en zouden zij het niet benauwd hebben ? 80-1|Hij was dan ook zeer verheugd , toen hij zijn metgezel aan het konijntje hoorde vragen of zij het hol eens mochten bezien . 80-2|' Wat mij betreft , wel ! ' [ @alt zei zeide ] het konijntje . 80-3|' Maar het treft ongelukkig , dat ik van avond juist mijn hol heb afgestaan voor het geven van een weldadigheidsfeest , en dus eigenlijk geen baas ben in mijn huis . ' 81-1|' Ei ! 81-2|Ei ! is er een ongeluk gebeurd ? ' 82-1|' Ach ja ! ' zei het konijntje weemoedig : ' Een [ @alt grote groote ] ramp ! 82-2|Wij komen het in geen jaren te boven . 82-3|Een duizend sprongen hier vandaan is een menschenhuis gebouwd , [ @alt zo zoo ] groot ! [ @alt zo zoo ] groot ! 82-4|- En er zijn [ @alt mensen menschen ] komen wonen met honden . 82-5|Er zijn wel zeven leden van mijn familie bij omgekomen en nog driemaal [ @alt zoveel zooveel ] van hol beroofd . 82-6|En het is met het geslacht Muis en de familie Mol nog erger gegaan . 82-7|Ook de Padden hebben zwaar geleden . 82-8|Nu hebben wij een feest op touw gezet voor de nagelaten betrekkingen . 82-9|Ieder doet het [ @alt ~zijn~zijne zijne ] , ik geef mijn hol . 82-10|Men moet wat over hebben voor [ @alt ~zijn~zijne zijne ] medeschepselen . ' 83-1|Het meewarige konijntje zuchtte en haalde met [ @alt ~de~den den ] rechter voorpoot het lange oor over zijn kopje , om er een traan mede uit het oog te [ @alt wissen wisschen ] . 83-2|Dat was [ @alt zo zoo ] zijn zakdoek . 84-1|Daar ritselde iets in het helm en een dikke , logge gedaante kwam op het hol toe scharrelen . 85-1|' Kijk ! ' riep Windekind , ' daar komt vader Pad ook al aangehuppeld . 85-2|Wel ! wel ! durft ge nog [ @alt zo zoo ] laat op 't pad , Pad ! ' 86-1|De Pad nam geen notitie van de scherts . 86-2|Aardigheden op zijn naam verveelden hem al lang . 86-3|Bedaard legde hij een volle korenaar , netjes in een droog blad gewikkeld , bij [ @alt ~de~den den ] ingang neer en klom behendig over [ @alt ~de~den den ] rug van het konijntje in het hol . 86-4|' Mogen wij binnengaan ? ' [ @alt zei zeide ] Johannes , die erg nieuwsgierig was . 86-5|' Ik zal ook wat geven . ' 87-1|Hij herinnerde zich dat hij in zijn zak nog een beschuitje had . 87-2|Een rond beschuitje van Huntley en Palmers . 87-3|Toen hij het te voorschijn haalde , bemerkte hij eerst hoe klein hij geworden was . 87-4|Hij kon het nauwelijks met twee handen tillen en begreep niet hoe het nog in zijn broekzak gezeten had . 87-5|' Dat is zeer kostbaar en zeldzaam ! ' riep het konijntje . 87-6|' Dat is een kostbaar geschenk ! ' 88-1|Eerbiedig liet het aan beiden [ @alt ~de~den den ] toegang vrij . 88-2|Het was donker in het hol en Johannes liet Windekind maar vóórgaan . 88-3|Spoedig zagen zij een bleekgroen lichtje naderen . 88-4|Het was een glimworm , die welwillend aanbood hen voor te lichten . 89-1|' Het belooft een genoeglijke avond te worden , ' [ @alt zei zeide ] de glimworm onder 't voortgaan . 89-2|' Er zijn al veel gasten . 89-3|Gij zijt elfen , naar mij toeschijnt , niet waar ? ' 89-4|De glimworm keek daarbij [ @alt enigszins eenigszins ] wantrouwend naar Johannes . 90-1|' Gij kunt ons als elfen aandienen , ' antwoordde Windekind . 91-1|' Weet ge dat uw koning van de partij is ? ' ging de glimworm voort . 92-1|' Is Oberon hier ? 92-2|Wel dat doet mij recht veel genoegen , ' riep Windekind , ' ik ken hem persoonlijk . ' 93-1|' O ? ' [ @alt zei zeide ] de glimworm , ' ik wist niet dat ik de eer had ... ' en zijn lichtje ging bijna uit van schrik . 93-2|' Ja Z.M. houdt gewoonlijk meer van de buitenlucht , maar voor een liefdadig doel is hij altijd te vinden . 93-3|Het zal wel een luisterrijk feest zijn . ' 94-1|Dat was het inderdaad . 94-2|De [ @alt grote groote ] zaal in het konijnenhol was prachtig versierd . 94-3|De vloer was platgetreden en met geurig thijm bestrooid ; dwars voor [ @alt ~de~den den ] ingang hing een vleermuis aan de [ @alt achterpoten achterpooten ] . 94-4|Deze riep de namen der gasten af en diende tevens als gordijn , dat was een zuinigheidsmaatregel . 94-5|De wanden der zaal waren smaakvol gedecoreerd met dorre bladen , spinnewebben en kleine hangende vleermuisjes . 94-6|[ @alt Talloze Tallooze ] glimwormen kropen [ @alt daartussen daartusschen ] en over de zoldering rond , en vormden een alleraardigste beweeglijke verlichting . 94-7|Er was aan 't eind der zaal een troon gebouwd van stukjes vermolmd hout , die licht gaven . 94-8|Dat was een mooi gezicht ! 95-1|Er waren veel gasten . 95-2|Johannes voelde zich maar half thuis in de vreemde menigte en drong dicht tegen Windekind aan . 95-3|Hij zag er vreemde dingen . 95-4|Een mol sprak druk met een veldmuis over de fraaie verlichting en de decoratie . 95-5|In een hoekje zaten twee dikke padden hoofdschuddend tegen elkaar te jammeren over het aanhoudend droge weer . 95-6|Een [ @alt kikvors kikvorsch ] poogde gearmd met een hagedis een wandeling door de zaal te maken , wat hem slecht afging , daar hij verlegen en gejaagd was en telkens te ver sprong , waarbij hij soms de wandversiering danig in wanorde bracht . 96-1|Op [ @alt ~de~den den ] troon zat Oberon , de elfenkoning , omringd door een klein gevolg elfen , die [ @alt enigszins eenigszins ] minachtend op de omgeving neerzagen . 96-2|De koning zelf was naar vorstenwijze allerminzaamst en onderhield zich vriendelijk met verschillende gasten . 96-3|Hij kwam van een reis uit het Oosten en had een vreemd gewaad van schitterend gekleurde bloembladen aan . 96-4|Zulke bloemen groeien hier niet , dacht Johannes . 96-5|Op het hoofd droeg hij een donkerblauw bloemkelkje , dat nog een [ @alt frisse frisschen ] geur verspreidde , als was het [ @alt zoëven zooeven ] geplukt . 96-6|In de hand hield hij [ @alt ~de~den den ] meeldraad van een lotosbloem als koningsstaf . 97-1|Alle aanwezigen waren vol stillen lof over zijn goedheid . 97-2|Hij had het maanlicht in de duinen geroemd en gezegd dat de glimwormen hier bijna even schoon waren als de [ @alt Oosterse Oostersche ] vuurvliegen . 97-3|Ook had hij met genoegen naar de wandversiering gekeken en een mol had zelfs opgemerkt , dat hij goedkeurend met het hoofd had geknikt . 98-1|' Ga mede , ' zei Windekind tot Johannes , ' ik zal u voorstellen . ' 98-2|En zij drongen tot aan 's konings zitplaats door . 99-1|Oberon spreidde de armen vol vreugde uit , toen hij Windekind herkende en kuste hem . 99-2|Dit gaf een gefluister onder de gasten en afgunstige blikken van het elfengevolg . 99-3|De twee dikke padden in [ @alt ~de~den den ] hoek mompelden samen iets van ' vleiers ' en ' kruipen ' en ' niet lang duren ' ; toen knikten ze elkaar [ @alt veelbetekenend veelbeteekenend ] toe . 100-1|Windekind sprak lang in een vreemde taal tot Oberon en wenkte toen 101-1|Johannes om dichterbij te komen . 102-1|' Geef mij de hand , Johannes ! ' zei de koning . 102-2|' Windekind's vrienden zijn de [ @alt ~mijn~mijne mijne ] . 102-3|Waar ik kan , zal ik u bijstaan . 102-4|Ik zal u een [ @alt teken teeken ] van ons verbond geven . ' 102-5|Oberon maakte van zijn halsketen een klein gouden sleuteltje los en gaf dat aan Johannes , die het vol eerbied aannam en vast in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hand sloot . 102-6|' Dat sleuteltje kan uw geluk zijn , ' ging de koning voort . 102-7|' Het past op een gouden kistje dat kostbare schatten bevat . 102-8|Maar wie dat heeft , kan ik u niet zeggen . 102-9|Gij moet maar ijverig zoeken . 102-10|Als gij goede vrienden met mij en Windekind blijft en standvastig en trouw zijt , zal het u wel gelukken . ' 102-11|De elfenkoning knikte daarbij hartelijk met het [ @alt schone schoone ] hoofdje en overgelukkig dankte Johannes hem . 103-1|Daar begonnen drie kikkers , op [ @alt ene eene ] kleine verhevenheid van vochtig mos gezeten , de inleiding tot een langzame wals te zingen en er vormden zich paartjes . 103-2|De niet dansenden werden door een groen hagedisje , dat als ceremoniemeester werkzaam was en schutterig heen en weer vloog , naar de kanten gedrongen , tot [ @alt grote groote ] ergernis van de twee padden , die klaagden dat zij niets konden zien , en daarna begon de dans . 104-1|Dat was eerst grappig . 104-2|Ieder danste op zijn eigen manier en verbeeldde zich natuurlijk , dat hij het veel beter deed dan de anderen . 104-3|De muizen en [ @alt kikvorsen kikvorschen ] sprongen hoog op hun achterste [ @alt poten pooten ] , een oude rat draaide [ @alt zo zoo ] woest , dat alle dansers voor hem op zij weken , en ook een vette boomslak waagde een toertje met een mol , maar gaf het spoedig op , onder voorwendsel dat ze er een steek van in de zij kreeg , de ware reden was , dat ze het niet best kon . 105-1|Het ging echter zeer ernstig en plechtig toe . 105-2|Men maakte er een gewetenszaak van , en gluurde angstig naar [ @alt ~de~den den ] koning om een [ @alt teken teeken ] van goedkeuring op zijn gelaat te zien . 105-3|Maar de koning was bang om ontevredenen te maken en keek zeer strak . 105-4|Zijn gevolg rekende het beneden [ @alt ~hun~hunne hunne ] danskunst mede te doen . 106-1|Johannes had zich bij [ @alt ~die~dien dien ] ernst lang goed gehouden . 106-2|Doch toen hij een klein padje zag rondzwieren met een lange hagedis , die het ongelukkige padje soms hoog boven [ @alt ~de~den den ] grond tilde en een [ @alt halve halven ] cirkel in de lucht liet beschrijven , barstte zijn [ @alt vrolijkheid vroolijkheid ] in een schaterlachen uit . 107-1|Dat gaf opschudding . 107-2|De muziek zweeg . 107-3|De koning keek verstoord om . 107-4|De ceremoniemeester vloog in volle vaart op [ @alt ~de~den den ] lacher toe en verzocht hem dringend zich wat gepaster te gedragen . 107-5|' Dansen is een ernstige zaak , ' [ @alt zei zeide ] hij , ' en volstrekt geen bezigheid om uit te lachen . 107-6|Het is hier een deftig gezelschap , waar men niet [ @alt zo zoo ] maar voor de grap danst . 107-7|Ieder deed zijn best en niemand verlangde uitgelachen te worden . 107-8|Dat is een grofheid . 107-9|Men is hier bovendien op een treurfeest om droevige redenen . 107-10|Men moet zich hier fatsoenlijk gedragen en niet handelen , alsof men bij [ @alt mensen menschen ] was ! ' 108-1|Daar verschrikte Johannes van . 108-2|Overal zag hij vijandige blikken . 108-3|Zijn vertrouwelijkheid met [ @alt ~de~den den ] koning had hem vele vijanden bezorgd . 109-1|Windekind trok hem ter zijde : 110-1|' Het is maar beter , dat wij weggaan , Johannes ! ' fluisterde hij , ' gij hebt het weer verkorven . 110-3|Ja ! dat komt er van , als men bij [ @alt mensen menschen ] is opgevoed ! ' 111-1|Haastig glipten zij onder de vleugels van [ @alt ~de~den den ] vleermuisportier door en kwamen in de duistere gang . 111-2|De beleefde glimworm wachtte hen op . 112-1|' Hebt gij u goed geamuseerd ? ' vroeg hij . 112-2|' Hebt gij koning Oberon gesproken ! ' 113-1|' O ja ! het was een [ @alt vrolijk vroolijk ] feest , ' zei Johannes , ' moet gij hier altijd in de donkere gang blijven ? ' 114-1|' Dat is eigen vrije keuze , ' [ @alt zei zeide ] de glimworm op weemoedig bitteren toon . 114-2|' Ik houd niet meer van die ijdelheden . ' 115-1|' Kom , ' [ @alt zei zeide ] Windekind , ' dat meent gij niet . ' 116-1|' Het is [ @alt zoals zooals ] ik zeg . 116-2|Vroeger , - vroeger was er een tijd dat ik ook naar feesten ging en danste en mij met zulke beuzelingen ophield . 116-3|Maar nu ben ik door het lijden gelouterd , nu ... ' 117-1|En hij werd [ @alt zo zoo ] geroerd , dat zijn lichtje weder uitging . 117-2|Gelukkig waren zij dicht bij [ @alt ~de~den den ] uitgang en het konijntje , dat hen hoorde aankomen , ging een weinig op zijde , [ @alt zodat zoodat ] het maanlicht naar binnen scheen . 118-1|[ @alt Zodra Zoodra ] zij bij het konijntje buiten waren , [ @alt zei zeide ] Johannes : ' Vertel ons uwe geschiedenis eens , glimworm ! ' 119-1|' Ach ! ' zuchtte de glimworm , ' die is eenvoudig en droevig . 119-2|Zij zal u niet vermaken . ' 120-1|' Vertel haar , vertel haar toch maar , ' riepen allen . 121-1|' Nu : gij weet dan toch allen wel , dat wij glimwormen zeer bijzondere wezens zijn . 121-2|Ja , ik geloof dat niemand zou durven tegenspreken , dat wij glimwormen het hoogst begaafd zijn van al wat leeft . ' 122-1|' Waarom ? dat weet ik niet , ' [ @alt zei zeide ] het konijntje . 123-1|Met minachting vroeg de glimworm toen : ' Kunt gij licht geven ? ' 123-2|' Neen ! dat nu wel niet , ' moest het konijntje bekennen . 124-1|' Nu , wij geven licht ! 124-2|Allen ! 124-3|En wij kunnen het laten schijnen of [ @alt verdoven verdooven ] naar willekeur . 124-4|Licht is de beste gave der natuur , en licht geven het hoogste , waartoe een levend wezen komen kan . 124-5|Zou iemand nog onzen voorrang willen betwisten ! 124-6|Wij mannetjes hebben bovendien vleugels en kunnen mijlen ver vliegen . ' 125-1|' Dat kan ik ook niet , ' bekende het konijntje nederig . 126-1|' Door de goddelijke gave des lichts , die wij hebben , ' ging de glimworm 127-1|voort , ' ontzien ons ook andere dieren , geen vogel zal ons aanvallen . 128-1|Alleen één dier , het laagste onder allen , zoekt ons en neemt ons mede . 129-1|Dat is de [ @alt mens mensch ] , het verfoeilijkst gedrocht der schepping . ' 130-1|Johannes keek Windekind aan bij [ @alt ~dezen~deze dezen ] uitval , als begreep hij het niet . 130-2|Doch Windekind glimlachte en wenkte hem te zwijgen . 130-3|' Eens vloog ik [ @alt vrolijk vroolijk ] rond , als een helder dwaallicht [ @alt tussen tusschen ] de donkere heesters . 130-4|En op een eenzaam , vochtig grasveldje , aan [ @alt ~de~den den ] oever van een sloot , daar woonde zij , wier bestaan onafscheidelijk aan mijn geluk was verbonden . 130-5|Schoon schitterde zij in [ @alt bleken bleeken ] smaragd-glans , als zij [ @alt tussen tusschen ] de glanshalmen rondkroop en machtig bekoorde zij mijn jong hart . 130-6|Ik vloog om haar heen en deed mijn best door verwisseling van glans [ @alt ~haar~hare hare ] aandacht te trekken . 130-7|Dankbaar zag ik , hoe zij mijn groet bespeurde en zedig haar lichtje verduisterde . 130-8|Sidderend van aandoening was ik op het punt mijn vleugels samen te vouwen en in verrukking bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] stralende geliefde neer te zinken , toen een ontzaglijk geluid de lucht vervulde . 130-9|Donkere gestalten naderden . 130-10|Het waren [ @alt mensen menschen ] . 130-11|Ik nam verschrikt de vlucht . 130-12|Zij joegen mij na , en sloegen naar mij met [ @alt grote groote ] , zwarte dingen . 130-13|Doch sneller dan hun logge [ @alt benen beenen ] droegen mij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] vleugels . ' 130-14|' Toen ik terug kwam ... ' 131-1|Hier begaf [ @alt ~de~den den ] verhaler de stem . 131-2|Eerst na een [ @alt ogenblik oogenblik ] van stille aandoening , waarin de drie hoorders eerbiedig zwegen , - ging hij voort : 132-1|' Gij kunt het reeds vermoeden . 132-2|Mijn [ @alt tedere teedere ] bruid , - de glansrijkste en schitterendste onder allen , zij was verdwenen , medegesleept door [ @alt ~de~den den ] boosaardigen [ @alt mens mensch ] . 132-3|Het stille , vochtige grasveldje was vertrapt en haar geliefd plekje aan de sloot was duister en ledig . 132-4|Ik was alleen op de wereld . ' 133-1|Hier haalde het gevoelige konijntje wederom een oor naar beneden om een traan uit het oog te [ @alt wissen wisschen ] . 134-1|' Sinds [ @alt ~die~dien dien ] tijd ben ik veranderd . 134-2|Ik heb een walg van alle ijdele vermaken . 134-3|Ik denk alleen aan haar , die ik verloren heb en aan [ @alt ~de~den den ] tijd dat ik haar zal [ @alt weerzien wederzien ] . ' 135-1|' [ @alt Zo Zoo ] ! hebt ge daar nog hoop op ? ' vroeg het konijntje verheugd . 135-2|' Ik heb meer dan hoop , ik heb zekerheid . 135-3|Daarboven zal ik [ @alt ~mijn~mijne mijne ] geliefde [ @alt weerzien wederzien ] . ' 136-1|' Maar ... ' wilde het konijntje inbrengen . 137-1|' Konijn ! ' [ @alt zei zeide ] de glimworm ernstig , ' ik kan mij begrijpen , dat iemand twijfelt , die in het duister moet rondtasten . 137-2|Maar wanneer men kan zien , met eigen [ @alt ogen oogen ] zien ? dan is elke onzekerheid mij een raadsel . 137-3|Daar ! ' [ @alt zei zeide ] het glimwormpje en keek vol eerbied naar [ @alt ~de~den den ] van sterren fonkelenden hemel . 137-4|' Daar zie ik hen ! al mijn vaderen , al mijn vrienden en ook haar , duidelijk stralen , in nog heerlijker glans dan hier op aarde . 137-5|Ach ! wanneer zal ik mij uit dit lage leven kunnen opheffen , en tot haar vliegen , die mij lonkend wenkt ? 137-6|Ach ! wanneer ? wanneer ? ' 138-1|Zuchtend verliet het glimwormpje [ @alt ~zijn~zijne zijne ] toehoorders en kroop weder in het donkere hol . 139-1|' Arm schepsel ! ' [ @alt zei zeide ] het konijntje , ' ik hoop dat hij gelijk heeft . ' 140-1|' Ik hoop het ook , ' voegde Johannes er bij . 141-1|' Ik vrees er voor , ' [ @alt zei zeide ] Windekind , ' maar het was zeer aandoenlijk . ' 142-1|' Lieve Windekind , ' begon Johannes , ' ik ben heel moe en heb slaap . ' 143-1|' Kom dan naast mij , ik zal u met mijn mantel toedekken . ' 144-1|Windekind nam zijn blauwe manteltje en spreidde dat over Johannes en [ @alt zichzelf zichzelven ] uit . 144-2|[ @alt Zo Zoo ] legden zij zich neer , in het geurige mos op de duinhelling , de armen om elkanders hals geslagen . 145-1|' Uwe hoofden liggen wat laag , ' riep het konijntje , ' wilt ge die tegen mij laten rusten ? ' 146-1|Dat deden zij . 147-1|' Nacht moeder ! ' [ @alt zei zeide ] Windekind tot de maan . 148-1|Toen sloot Johannes zijn gouden sleuteltje vast in de hand , vlijde zijn hoofd tegen het donzige vel van het goede konijntje en sliep rustig in . 150-1|Waar is hij dan , Presto ? 150-2|Waar is het kleine baasje dan ? 150-3|Welk een schrik , wakker te worden in de boot , in het riet - geheel alleen , de baas spoorloos verdwenen . 150-4|Het was om angstig van te worden . 151-1|En loop je hem nu al [ @alt zolang zoolang ] te zoeken , onder voortdurend zenuwachtig piepen ? 151-2|Arme Presto ! 151-3|Hoe kon je ook [ @alt zo zoo ] vast slapen en niet merken dat de baas uit de boot ging ? 151-4|Anders word je dadelijk wakker , [ @alt zodra zoodra ] hij [ @alt enige eenige ] beweging maakt . 152-1|Nauwelijks kon je herkennen , waar de baas aan land was gegaan en hier in de duinen ben je nu het spoor geheel bijster geraakt . 152-2|Het ijverig snuffelen hielp niet . 152-3|Welk een wanhoop ! de baas weg ! spoorloos weg ! 152-4|Zoek dan Presto , zoek hem dan ! 153-1|Wacht ! daar recht voor je , tegen die duinhelling , ligt daar niet een kleine donkere gedaante ? zie eens goed ! 154-1|Een [ @alt ogenblik oogenblik ] staat het hondje onbeweeglijk , en ziet ingespannen in de verte . 154-2|Dan strekt het op eens [ @alt ~de~den den ] kop vooruit en holt , vliegt met al de kracht van zijn vier dunne pootjes , naar dat donkere plekje op de duinhelling . 155-1|Maar toen dat werkelijk het [ @alt zo zoo ] smartelijk vermiste baasje bleek te zijn , toen vond hij alle pogingen nog ontoereikend om zijn [ @alt ganse gansche ] blijdschap en dankbaarheid uit te drukken . 155-2|Hij kwispelde , verdraaide zijn [ @alt gehele geheele ] lijfje , sprong , jankte , blafte en duwde zijn kouden neus [ @alt ~de~den den ] lang gezochte likkend en snuffelend in 't gezicht . 156-1|' Koest , Presto , in je mand ! ' riep Johannes half slapend . 157-1|Hoe dom van [ @alt ~de~den den ] baas ! 157-2|Er is geen mand in de buurt , [ @alt zover zoover ] men zien kan . 158-1|Langzaam begon de schemering te dagen in de ziel van [ @alt de den ] [ @alt kleine kleinen ] slaper . 158-2|Het snuffelen van Presto , dat was hij [ @alt iedere iederen ] morgen [ @alt zo zoo ] gewoon . 158-3|Maar voor zijn geest hingen nog lichte droombeelden van elfen en maneschijn , als morgennevelen om een duinlandschap . 158-4|Hij vreesde dat de kille adem van [ @alt ~de~den den ] ochtend die zou verjagen . 158-5|' [ @alt Ogen Oogen ] toehouden , ' dacht hij , ' anders zie ik de klok en het behangsel weer , als altijd ! ' 159-1|Maar hij lag vreemd . 159-2|Hij voelde , dat hij geen deken had . 159-3|Langzaam en voorzichtig opende hij de oogleden op een kier . 160-1|Helder licht . 160-2|Blauwe hemel . 160-3|Wolken . 161-1|Toen opende Johannes de [ @alt ogen oogen ] wagenwijd en [ @alt zei zeide ] : ' Is het dan toch waar ? ' 162-1|Ja , hij lag midden in het duin . 162-2|[ @alt Vrolijke Vroolijke ] zonneschijn verwarmde hem , [ @alt frisse frissche ] morgenlucht ademde hij in , een fijne nevel omgaf de [ @alt bossen bosschen ] in 't verschiet . 162-3|Hij zag alleen [ @alt de den ] [ @alt hoge hoogen ] beuk bij [ @alt ~de~den den ] vijver en het dak van zijn huis , dat uitstak boven het groen . 162-4|Bijen en kevers gonsden om hem heen , boven hem zong de stijgende leeuwerik , in de verte klonk hondengeblaf en het gerucht der verwijderde stad . 162-5|Het was alles klare werkelijkheid . 163-1|Maar wat had hij gedroomd en wat niet ? 163-2|Waar was Windekind ? en het konijntje ? 164-1|Hij zag geen van beiden . 164-2|Alleen Presto zat [ @alt zo zoo ] dicht mogelijk bij hem en keek hem in afwachting aan . 165-1|' Zou ik aan 't slaapwandelen geweest zijn ? ' prevelde Johannes zacht . 166-1|Naast hem was een konijnenhol . 166-2|Maar [ @alt zo zoo ] waren er [ @alt zoveel zooveel ] in 't duin . 166-3|Hij richtte zich op om het goed te bezien . 166-4|Wat voelde hij daar in de nog vastgesloten hand ? 167-1|Een tinteling liep van de kruin van zijn hoofd tot zijn voeten , toen hij de hand opende . 167-2|Daar schitterde een klein gouden sleuteltje . 168-1|Een tijd lang zat hij sprakeloos . 169-1|' Presto ! [ @alt zei zeide ] hij toen , terwijl de tranen hem in de [ @alt ogen oogen ] kwamen . 170-1|' Presto , het is toch waar ! ' 171-1|Presto sprong op en trachtte door blaffen [ @alt ~zijn~zijne~zijnen zijnen ] meester aan 't verstand te brengen , dat hij honger had en naar huis wilde . 172-1|Naar huis ? 172-2|Ja ! daaraan had Johannes niet gedacht en hij had er weinig zin in . 172-3|Maar spoedig hoorde hij door verschillende stemmen zijn naam roepen . 172-4|Toen begon hij te begrijpen , dat zijn gedrag volstrekt niet braaf en fatsoenlijk zoude gevonden worden en dat hem lang geen vriendelijke woorden te wachten stonden . 173-1|Een [ @alt ogenblik oogenblik ] scheelde het weinig , of zijn vreugdetranen waren in één moeite door , tranen van angst en berouw geworden . 173-2|Maar toen dacht hij aan Windekind , die nu zijn vriend was , zijn vriend en vertrouweling , aan het geschenk van [ @alt ~de~den den ] elfenkoning en aan die heerlijke , onbetwistbare waarheid van al het gebeurde en hij zocht kalm en op alles voorbereid [ @alt ~de~den den ] weg naar huis op . 174-1|De ontmoeting viel niet mede . 174-2|[ @alt Zo Zoo ] erg had hij zich de onrust en vrees van zijn [ @alt huisgenoten huisgenooten ] niet voorgesteld . 174-3|Hij moest plechtig beloven , nimmer meer [ @alt zo zoo ] ondeugend en onvoorzichtig te zijn . 175-1|' Dat kan ik niet , ' [ @alt zei zeide ] hij vastberaden . 175-2|Daar zag men vreemd van op . 175-3|Hij werd ondervraagd , gesmeekt , bedreigd . 175-4|Maar hij dacht aan Windekind en hield vol . 176-1|Wat konden hem straffen schelen als hij Windekind's vriendschap maar behield en wat zou hij niet voor Windekind willen lijden ! 176-2|Vast klemde hij het sleuteltje aan zijn borst en de lippen opeen , terwijl hij iedere vraag met schouderophalen beantwoordde . 176-3|' Ik kan niets beloven , ' zei hij weer . 177-1|Doch zijn vader [ @alt zei zeide ] : ' Laat hem nu maar met vrede , het is hem ernst . 177-2|Er moet iets bijzonders met hem gebeurd zijn . 177-3|Eens zal hij het ons wel vertellen . ' 178-1|Johannes glimlachte , at zwijgend zijn boterham en sloop naar zijn kamertje . 178-2|Daar sneed hij een stuk van het gordijnkoord af , deed er het kostbare sleuteltje aan en hing het zich om [ @alt ~de~den den ] hals op de [ @alt blote bloote ] borst . 178-3|Toen ging hij getroost naar school . 179-1|Het ging zeer slecht [ @alt ~die~dien dien ] dag op school . 179-2|Hij kende zijn lessen geen van alle en lette volstrekt niet op . 179-3|Voortdurend vlogen zijn gedachten naar [ @alt ~de~den den ] vijver en naar de wonderbare gebeurtenissen van [ @alt de den ] [ @alt vorige vorigen ] avond . 179-4|Hij kon het zich nauwelijks denken , dat een vriend van [ @alt ~de~den den ] elfenkoning nu weer verplicht zou zijn , sommen te maken en werkwoorden te vervoegen . 179-5|Maar het was toch alles waar geweest , en niemand om hem heen wist er iets van of zou het kunnen [ @alt geloven gelooven ] of begrijpen , zelfs de meester niet , hoe [ @alt bars barsch ] hij ook keek en hoe minachtend hij Johannes ook een luien rekel noemde . 179-6|Blijmoedig verdroeg hij de kwade [ @alt aantekening aanteekening ] en maakte hij het strafwerk , dat zijn verstrooidheid hem op [ @alt ~de~den den ] hals haalde . 180-1|' Zij hebben er toch geen van allen begrip van . 180-2|Zij mogen mij uitschelden , [ @alt zoveel zooveel ] zij willen . 180-3|Ik blijf Windekind's vriend , en Windekind is mij meer waard dan zij allemaal te zamen . 180-4|Ja , met [ @alt ~de~den den ] meester er bij . ' 181-1|Dat was niet eerbiedig van Johannes . 181-2|Maar zijn achting voor zijn [ @alt medemensen medemenschen ] was , na al het kwaad dat hij er [ @alt de den ] [ @alt vorige vorigen ] avond van had moeten [ @alt horen hooren ] , niet gestegen . 1-1|De Lelie van 's-Gravenhage . 12-1|Het was een koude , gure November-nacht in [ @alt ~de~den den ] jare 1595 ; donkere wolken bedekten [ @alt ~de~den den ] hemel , en ontlastten zich in [ @alt vreselijke vreeselijke ] plasregens . 12-2|Aan de anders [ @alt zo zoo ] liefelijke maan was het niet vergund door dat dichte floers heen te dringen , en al vertoonde zij zich ook [ @alt soms somwijlen ] , een zwarte massa wolken beroofde het aardrijk toch spoedig weder van haren glans , en het was slechts licht geweest , om [ @alt ~de~den den ] nacht nog nachtelijker te maken . 13-1|[ @alt Hoge Hooge ] populieren , reeds geheel van bladeren ontdaan , verhieven zich aan weerskanten van [ @alt de den ] [ @alt brede breeden ] zandweg , die [ @alt tussen tusschen ] de steden Leiden en 's-Gravenhage was gelegen , en vertoonden zich als reusachtige spooksels , die zich onstuimig heen en weer bewogen . 14-1|Het was in [ @alt ~die~dien dien ] nacht en op [ @alt ~dezen~deze dezen ] weg , dat [ @alt ene eene ] kar , langzaam uit de richting van Leiden komende , een kruisweg naderde . 14-2|De duisternis liet niet toe het zich daarin bevindende gezelschap te onderscheiden ; bovendien werd het door een linnen huif bedekt , en [ @alt enigermate eenigermate ] tegen wind en regen beschut . 14-3|Na [ @alt enig eenig ] stilzwijgen echter , sprak een vrouwenstem , ongetwijfeld het woord tot [ @alt ~de~den den ] vooropzittenden voerman richtende : " Let wel op , Casper ! 14-4|Gij weet dat wij bij het [ @alt Stenen Steenen ] kruis , [ @alt ~de~den den ] weg ter rechterzijde moeten inslaan ! 14-5|- Het is nu geen tijd van slapen , " duwde zij [ @alt ~de~den den ] man , hem hevig op [ @alt ~de~den den ] schouder slaande , toe , daar zij bemerkte dat hij [ @alt ~haar~hare hare ] woorden niet gehoord had : " Wij moeten rechts , verstaat gij ? " 15-1|De aangesprokene , [ @alt zo zoo ] onzacht uit [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dommeling gewekt , wreef zich geeuwende de [ @alt ogen oogen ] en keek in het rond . - " 't Is [ @alt hels helsch ] donker , " riep hij eindelijk met een [ @alt forse forsche ] stem : " ik zie weg noch steg . " - " Dan zult gij wél doen af te stappen en de plaats nader op te nemen , " hernam de eerste . 16-1|Nadat Casper het paard had doen stilstaan , en het de teugels over [ @alt ~de~den den ] kop geworpen had , voldeed hij nogmaals geeuwende en schier onwillig aan het verzoek , dat meer nog naar een bevel geleek . 17-1|Behalve de twee sprekende ingevoerde personen moest er zich nog een derde in het voertuig bevinden , die , wellicht door het luid gevoerde gesprek , of wel door het plotseling stilhouden der kar , was ontwaakt . 18-2|Althans , nauwelijks had Casper [ @alt ~de~den den ] wagen verlaten , of men hoorde een zacht gekreun , hetwelk door een kind moest worden voortgebracht . 18-3|De vrouw maakte een snelle [ @alt achterwaartse achterwaartsche ] beweging en het scheen alsof zij een kleed over [ @alt ~de~den den ] kermende geworpen had , want , doffer en nauwelijks hoorbaar werd thans het klagend gekreun , dat trouwens telkens meer en meer door het akelig gefluit van [ @alt ~de~den den ] feller opstekenden stormwind verdoofd werd . 19-1|" De d ... .. mag weten waar wij zijn ! " riep Casper , terugkomende : " ik zie [ @alt ~de~den den ] zijweg niet . 19-2|Dat die vervl ... . maan er ook niet doorkomt ! " ging hij brommende voort : " men kan geen hand voor [ @alt ogen oogen ] zien . " 19-3|- De vrouw , welke meer met de plaatselijke gesteldheid scheen bekend te zijn , en met onbenevelde [ @alt ogen oogen ] had rond getuurd , stak nu het hoofd uit de kar , en gebood [ @alt ~de~den den ] nog half slapenden Casper weder op te klimmen : " Ik zie duidelijk , " [ @alt zei zeide ] zij , " dat wij de sloot nog op zijde hebben ; zij stuit tegen [ @alt ~de~den den ] kruisweg ; rijd dus voort , en let wél op ! " 19-4|- Casper gehoorzaamde , zonder te antwoorden , doch noodzaakte het trage paard , door een : " Kovort , Bles ! " hetwelk hij met een duchtigen zweepslag deed vergezeld gaan , zijn langzamen tred weder aan te nemem . 20-1|Ruim tweehonderd schreden verder gekomen , ontdekte hij , [ @alt zoals zooals ] de vrouw gezegd had , dat de sloot werkelijk stuitte . 20-2|Hier moest hij dus [ @alt de den ] [ @alt gewone gewonen ] rijweg verlaten en rechts inslaan . 20-3|De kar verliet het spoor , het wiel kraste tegen een steen , het voertuig helde naar de linkerzijde en ware zeker omvergestort , [ @alt zo zoo ] Casper niet een [ @alt zware zwaren ] slag op het stijve beest had doen nederkomen , dat , daardoor verschrikt , [ @alt enen eenen ] sprong voorwaarts deed . 20-4|Door deze snelle beweging had het wiel [ @alt ~de~den den ] steen verlaten , [ @alt zodat zoodat ] het evenwicht hersteld was . 21-1|" Bij alle heiligen ! dat kruis had ons daar bijna [ @alt ~de~den den ] hals doen breken ! " [ @alt zei zeide ] de vrouw , schijnbaar ontsteld : " Gij moet wat voorzichtiger zijn , " vervolgde zij : " nu , echter , kunnen wij niet meer dwalen ; houd slechts het spoor ; binnen een goed half uur zijn wij aan de Blankert . " 22-1|Casper antwoordde niet , maar prevelde iets binnensmonds , dat veel naar [ @alt ene eene ] [ @alt verwensing verwensching ] geleek . 22-2|Zeker kon men echter overtuigd zijn dat hem deze nachtelijke tocht , in zulk een weder , niet beviel . 23-1|Niemand sprak verder . 23-2|De regen viel gestadig bij [ @alt stromen stroomen ] [ @alt neer neder ] en had [ @alt ~de~den den ] weg schier in een modderpoel veranderd . 23-3|De kar schokte geweldig , en het arme paard , telkens voortgezweept , scheen bijna niet meer in staat , zijn vreemde vracht voort te [ @alt slepen sleepen ] . 23-4|Eindelijk werd de stilte weder afgebroken door het meer dan te voren hoorbare gekreun van het kind , dat zich nu scheen te bewegen . 23-5|De vrouw sprak fluisterend [ @alt enige eenige ] woorden , die alleen door het wezen tot hetwelk ze gericht waren , konden verstaan worden , en vervolgde toen luid tot Casper : " Mij dunkt , dat ik in de verte een schijnsel van licht ontdek ? " 25-1|" Dit zal zeker de Blankert wezen , " [ @alt zei zeide ] Casper , die insgelijks het licht ontwaarde : " Wij worden opgewacht . 25-2|'t Is goed dat wij naderen , want Bles zou 't geen tien minuten meer kroppen . 25-3|- Vort , Bles ! " en het regende weer zweepslagen . 26-1|Inderdaad naderde het voertuig de Blankert , en duidelijk ontwaarden de reizigers nu een persoon , die met een lantaarn op- en nederging . 26-2|Nog [ @alt enige eenige ] stappen , nog [ @alt enige eenige ] schokken , en het voertuig bevond zich voor een opgehaalde brug , welke spoedig , door [ @alt ~de~den den ] persoon , die zich met de lantaarn aan gene zijde bevond , werd neergelaten . 26-3|Laatstgenoemde trad nabij [ @alt ~de~den den ] wagen en lichtte er in . 27-1|" 't Bevel ! " riep de vrouw uit de kar [ @alt ~de~den den ] onderzoekende toe . 27-2|Dit scheen het wachtwoord te zijn ; althans [ @alt ene eene ] toestemming tot voortrijden , dat Casper gold , doch welker uitvoering hem niettemin veel moeite kostte , volgde op dit gezegde . 28-1|Dof dreunende , rolde nu het voorgelichte voertuig over de [ @alt brede breede ] ophaalbrug , waarna de geleider het paard bij [ @alt ~de~den den ] kop vatte , het eerst door een holle poort , vervolgens over een [ @alt brede breede ] met [ @alt stenen steenen ] geplaveide ruimte en eindelijk in een [ @alt donkere donkeren ] stal of schuur binnen voerde . 29-1|" Voor [ @alt ~de~den den ] duivel , dat heet boos weer ! " [ @alt zei zeide ] Casper , die bij het binnenrijden was afgestapt : " geen kat of hond zou men er uitjagen ; doch grof geld weegt zwaar , " ging hij in zich [ @alt zelf zelven ] voort , terwijl hij [ @alt de den ] [ @alt doorweekte doorweekten ] ronden hoed met slappen rand , door heen en weerslaan , van het water zocht te ontdoen . 30-1|De nieuwaangekomene , die hen [ @alt zo zoo ] even ontvangen had , scheen zich echter niet met hem in een gesprek te willen begeven , maar trad , nadat hij de lantaarn in het midden van [ @alt ~de~den den ] stal aan een haak had gehangen , op de kar toe . 30-2|Wat daar gesproken werd kon men niet duidelijk onderscheiden , [ @alt terwijl dewijl ] het gesprek zeer zacht gevoerd werd . 31-1|De lantaarn verspreidde een schemerachtig licht door de ruimte of stalling , doch evenwel helder genoeg , om meer nauwkeurig de personen , die zich aan deze plaats bevonden , op te nemen , en [ @alt ~hun~hunne hunne ] bewegingen gade te slaan . 32-1|Het gelaat van Casper vertoonde die ruwheid van karakter , welke men reeds [ @alt enigszins eenigszins ] uit de weinige door hem gesprokene woorden heeft kunnen opmaken . 32-2|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt ogen oogen ] waren klein , zijn neus die alle kenmerken van 's mans neiging tot sterken drank droeg , was middelmatig , zijn mond was groot en met [ @alt brede breede ] lippen voorzien , terwijl rosachtig haar zijn schedel bedekte 't welk thans , doornat van [ @alt ~de~den den ] regen , in pieken nederhing . 32-3|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt kleding kleeding ] bestond uit een blauw linnen kiel , een korte grijze broek , een paar wollen kousen en [ @alt grote groote ] beslijkte holsblokken . 32-4|Nadat het gesprek bij de kar [ @alt enige eenige ] [ @alt ogenblikken oogenblikken ] geduurd had , werd door de vrouw aan [ @alt de den ] [ @alt vermoedelijke vermoedelijken ] portier , een groot pak overhandigd dat zeer zwaar scheen . 32-5|Wat dit pak bevatte liet zich weldra gissen . 32-6|Dat klagend geluid , hetwelk wij reeds in [ @alt ~de~den den ] wagen gehoord hebben , deed zich ook nu weder [ @alt horen hooren ] . 32-7|De portier nam het hem toegereikte met beide handen vrij voorzichtig aan , en verdween er mede door een tot dus verre onopgemerkte zijdeur . 34-1|De vrouw had [ @alt ~haar~hare hare ] plaats hernomen , en hoewel men haar door de schemering niet duidelijk kon opnemen , [ @alt zo zoo ] zag men toch een paar glinsterende [ @alt ogen oogen ] , in de diepe kassen verscholen , van onder een paar donkere wenkbrauwen uitkomen . 34-2|Zij scheen van middelbaren leeftijd , en was geheel in een [ @alt bruine bruinen ] mantel gehuld , waaraan [ @alt ene eene ] kap was bevestigd , die mede voor het grootste gedeelte haar hoofd en aangezicht verborgen hield . 35-1|Een aanhoudend geprevel , dat na verloop van ongeveer acht seconden , door een snelle beweging met de handen werd afgewisseld , gaf duidelijk te kennen dat zij een hoogst plechtig werk verrichtte , en zou voorzeker nog langer hebben voortgeduurd , [ @alt zo zoo ] niet de portier ware teruggekomen en Casper , die het hongerige paard inmiddels [ @alt ~de~den den ] voederzak aan [ @alt ~de~den den ] kop had gebonden , een kelk met brandewijn had aangeboden , welke eerst door [ @alt ~dezen~deze dezen ] tot op een vierde geledigd , en vervolgens met een hoofdschuddend : " Bah ! " aan de prevelende werd toegereikt . 36-1|De portier , die [ @alt ~de~den den ] kelk weder aangenomen had , sprak opnieuw [ @alt enige eenige ] onverstaanbare woorden met de vrouw ; overhandigde haar iets hetwelk men niet onderscheiden kon , en Casper vervolgens vier kronen in de hand stoppende , opende hij de [ @alt grote groote ] dubbele deur , die hij bij het binnenrijden achter het voertuig had dichtgeslagen . 37-1|" Gij zult spoed dienen te maken , om vóór het aanbreken van [ @alt ~de~den den ] dag weder te huis te zijn , " sprak hij eindelijk : " Voor zulk een tocht en met zulke wegen hadt gij voor [ @alt die dien ] [ @alt armzalige armzaligen ] knol wel wat beters kunnen nemen ! " 38-1|Om der vier kronen wille , vond Casper het geraden deze laatste aanmerking des portiers niet te beantwoorden . 38-2|" Vóór zessen zijn wij reeds aan de Roemer , " [ @alt zei zeide ] hij ; maakte toen [ @alt ~de~den den ] voederzak los ; deed het paard het bit in [ @alt ~de~den den ] bek , en dwong , met een : " Terug , Bles ! " het reeds [ @alt zozeer zoozeer ] vermoeide beest [ @alt enige eenige ] stappen achteruit te doen . 39-1|Buiten [ @alt ~de~den den ] stal gekomen , wendde hij [ @alt ~de~den den ] wagen naar de andere zijde : nam de touwen leidsels in de hand , en beklom weder het voertuig . 40-1|De portier nam de lantaarn uit [ @alt ~de~den den ] haak ; vatte het paard bij [ @alt ~de~den den ] kop , en leidde [ @alt alzo alzoo ] het voertuig opnieuw over de ruimte , door de holle poort , wier gewelven het geluid van [ @alt de den ] [ @alt rollende rollenden ] wagen weerkaatsten , tot vóór de gemelde ophaalbrug . 41-1|Dof dreunde het voertuig over de eikenhouten planken ; een [ @alt wederzijds wederzijdsch ] : " Vaarwel , " werd gewisseld , de portier haalde de klep der brug naar boven , en de hand voor het schijnsel der lantaarn houdende , zag hij de witte huif der kar langzaam in het nachtelijk duister verdwijnen . 45-1|Het was [ @alt ~de~den den ] 6den van Sprokkelmaand in het jaar 1608 , - dertien jaren dus na het in de vorige bladzijden vermelde nachtelijk avontuur , dat het vorstelijk 's-Gravenhage een feestelijk aanzien had . 45-2|Vlaggen wapperden van de meeste gebouwen , drukte en gewoel [ @alt heerste heerschte ] alom op straten en pleinen , rijtuigen en wagens , [ @alt mensen menschen ] te voet en te paard verdrongen elkander en joelden in bonte kleuren dooreen . 45-3|Hier zag men staatsiekoetsen , ginds vechtende jongens , elders bevallige maagden en kloeke jongelingen in feestelijk gewaad gedost , allen naar een en hetzelfde doel strevende , allen ijverende om een geschikte plaats te bekomen , ten einde datgene te aanschouwen waarnaar [ @alt ~hun~hunne hunne ] begeerte zich uitstrekte . 46-1|Was het ook al bij sommigen [ @alt blote bloote ] nieuwsgierigheid , om iets buitengewoons te zien , die hen ter [ @alt deur deure ] had uitgedreven , op de meeste aangezichten stond evenwel duidelijk een verhevener [ @alt wens wensch ] en een blijde verwachting voor de toekomst uitgedrukt . 47-1|Doch van waar die dringende volksmassa ? 47-2|Van waar die blijdschap , die drukte , die beweging ? 47-3|Wat stond er te gebeuren ? 47-4|Wat zou er voorvallen ? 48-1|Ter beantwoording dezer vragen en om [ @alt zo zoo ] mogelijk iets meer dienaangaande te weten te komen , willen wij ons liefst bij [ @alt enige eenige ] personen voegen , die in een groep bij elkander stonden . 49-1|" Drie pinten brandewijn wil ik tegen [ @alt éne ééne ] verwedden , dat hij een kop [ @alt groter grooter ] is dan onze Prins , " sprak een klein , schraal en slecht gekleed man . 50-1|" Drie pinten tegen [ @alt ene eene ] ! " herhaalde hij , uitdagende blikken om zich heen werpende , terwijl hij eindelijk meer bepaald een jonkman bleef aanzien , die even te voren het tegendeel beweerd had . 51-1|De jonkman die , naar het uitwendige te [ @alt oordelen oordeelen ] , insgelijks niet veel te verliezen had , scheen de uitdaging niet zeer gretig aan te nemen , doch hetzij om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] nieuwsgierigheid te bevredigen , of wel om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] bekendheid met [ @alt de den ] [ @alt bedoelde bedoelden ] persoon te kennen te geven , sprak hij na [ @alt enig eenig ] stilzwijgen : 52-1|" Ongetwijfeld echter weet ik dat de markgraaf gezetter is dan Maurits , ik heb ... . " 53-1|" Gelogen ! " viel de eerste spreker hem driftig in de rede : " Gelogen vriend ! 53-2|Spinola is lang en mager , lang als Gerrit Aal uit de Wijnstok , en mager ... . " 54-1|" En mager , als Sebastiaan Bril , baardschraper uit het Scheerbekken , " viel een [ @alt forse forsche ] stem [ @alt ~de~den den ] spreker in de rede , welke laatste , op het [ @alt horen hooren ] noemen van zijn naam , zich verschrikt omwendde en achter zich de [ @alt forse forsche ] gestalte en het blozende gelaat van [ @alt ~de~den den ] waard uit de Wijnstok ontdekte . 55-2|Gerrit ! " hernam de ontstelde baardschraper , zich herstellende : " Gij [ @alt deed deedt ] beter , mij in het vervolg niet meer met uw 56-1|[ @alt barbaarse barbaarsche ] stem te verschrikken , geloof mij , de Wijnstok zou mij voor 't laatst gezien hebben . " 57-1|" Bedaar , maat ! " hervatte de dikke waard , die huiverde bij het denkbeeld , door eigen toedoen een der beste kalanten uit zijn kroeg te verjagen : " Bedaar ! 57-2|'t was niet kwaad gemeend . 57-3|- Maar drommels ! " ging hij lachende voort : " Gij bediendet u [ @alt zo zoo ] vrijpostig van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] lengte , om mij bij [ @alt ~die~dien dien ] Spanjaard te vergelijken , dat mij evenzeer uw dunne [ @alt benen beenen ] het recht gaven , om de door u aangevangene vergelijking te voltooien . " 58-1|Op deze aanmerking van Gerrit Aal , richtten zich verscheidene [ @alt ogen oogen ] naar de dunne [ @alt enigszins eenigszins ] kromme [ @alt benen beenen ] des baardschrapers , welke in uiterst versleten hozen staken , [ @alt zodat zoodat ] zij hier en daar hun natuurlijke kleur vertoonden . 59-1|Een luid gelach was de uitwerking door deze opneming teweeggebracht , en zeker had Gerrit zijn vertoornden klant voor [ @alt altijd altoos ] verloren , had deze hem niet vertrouwelijk op [ @alt ~de~den den ] schouder geklopt en iets in het oor gefluisterd , 't welk [ @alt de den ] [ @alt kleine kleinen ] man geheel scheen te bevredigen . 59-2|Met een luid : " Fiat , Gerrit ! " scheen hij alle beleedigingen vergeten te hebben , of ten minste geneigd te zijn , er zich niet verder over te bekommeren . 60-1|" 't Zal mij dan eens wonder benieuwen , of die twee malkaar [ @alt ~de~den den ] dolk niet in de ribben zullen [ @alt stoten stooten ] ! " sprak een oud wijf met een taankleurig gelaat , hetwelk in allerlei richtingen met plooien en rimpels doorploegd was : " 't Was , " ging zij krijschende voort : " de [ @alt enige eenige ] manier , om aan alle ruzie een einde te maken , want razen en blazen zullen de kemphanen [ @alt zolang zoolang ] zij lucht in de longen hebben . 60-2|Vrede , ja ! bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] ziel , vrede zouden ze maken ! 60-3|'t Heeft wat in , een [ @alt Spaans Spaansch ] varken schoon te krabben ! 60-4|Kokend water moet er op ! 60-5|Kokend water , zeg ik , en dan krabben met man en macht ! 60-6|- Bah ! " reutelde zij in zich [ @alt zelf zelve ] voort , terwijl zij onze groep eensklaps verliet : " Bah ! ze zullen met zijden lappen een varken schrapen ! " 61-1|[ @alt Ondertussen Ondertusschen ] was de jonkman , [ @alt ~die~dien dien ] wij het eerst met Sebastiaan Bril in [ @alt ene eene ] woordenwisseling hebben aangetroffen , door een voorbijdringend maagdeke vriendelijk toegeknikt . 61-2|" De trein is in aantocht ! " had zij hem toegeroepen , en hem tegelijkertijd bij zijn wambuis grijpende , met zich voortgetrokken , waaraan hij , geenszins onwillig , niet [ @alt de den ] [ @alt minste minsten ] weerstand geboden had . 62-1|Werkelijk kondigde een dichte drom van [ @alt mensen menschen ] , die allen van de boschzijde kwamen aanstormen , duidelijk aan dat de [ @alt zolang zoolang ] verwachte personen weldra zouden voorbijkomen . 63-1|De jonkman , aan wien in het vervolg door het meisje [ @alt ~de~den den ] naam van Maarten gegeven werd , had met haar , weinige schreden van de plaats waar wij hem het eerst aantroffen , op een [ @alt stenen steenen ] trap van een fraai gebouw aan het einde van [ @alt ~de~den den ] Kneuterdijk gelegen , post gevat , en zag nu , [ @alt ~de~den den ] arm om haar middel geslagen , dartel koutende , met het grootste geduld de komst van [ @alt ~de~den den ] trein te gemoet . 64-1|Wij zullen de jonge lieden voor een [ @alt ogenblik oogenblik ] verlaten , om met onze Lezers , die uit het op straat verhandelde slechts gedeeltelijk de ware toedracht der zaak zullen begrepen hebben , zeer beknopt 65-1|bij de geschiedenis van [ @alt ~die~dien dien ] dag stil te staan , en hun de oorzaak dier feestelijkheden duidelijk te maken . 66-1|Filips III , Koning van Spanje , neigde tot vrede ; verscheidene beweegredenen drongen hem hiertoe , en voorzeker wel het meest de aanzienlijke geldsommen die het krijgvoeren in de [ @alt Verenigde Vereenigde ] [ @alt Nederlandse Nederlandsche ] Gewesten aan [ @alt ~de~den den ] Spaanschen Staat kostten . 66-2|Drie [ @alt miljoen millioen ] , zesmaal honderdduizend kronen toch werden er minstens jaarlijks [ @alt vereist vereischt ] , om in de behoeften van [ @alt ~dezen~deze dezen ] krijg te blijven voorzien . 67-1|Door de ongeloofelijke dapperheid en het kloek beleid van Prins Maurits , was het [ @alt ~de~den den ] Spaanschen bevelhebber markgraaf Ambrosio Spinola bijna onmogelijk geweest , over de [ @alt stromen stroomen ] tot in het hart der [ @alt Verenigde Vereenigde ] Gewesten door te dringen , en zeker was het te voorzien , dat de weinige sterke plaatsen , welke hij genomen had , niet te houden zouden zijn , wanneer de Staten van Holland , door Frankrijk ondersteund , opnieuw tot een aanvallenden krijg , die hun vroeger [ @alt zo zoo ] wel gelukt was , mochten besluiten . 68-1|De geschillen van [ @alt ~de~den den ] Staat van Venetië met [ @alt ~de~den den ] Paus , in welke Filips zich gemengd had , dreigden hem nog bovendien met een krijg in Italië , welke onmogelijk kon gevoerd worden , [ @alt zolang zoolang ] hij niet met de Nederlanden bevredigd was . 69-1|Voorts morden de [ @alt Portugezen Portugeezen ] dat [ @alt ~hun~hunne hunne ] schepen door de [ @alt Staatsen Staatschen ] genomen , en [ @alt ~hun~hunne hunne ] volkplantingen in de Oost-Indiën vermeesterd werden [ @alt zodat zoodat ] én koophandel én zeevaart ten eenenmale bedorven werden . 70-1|Al deze krachtige redenen deden [ @alt ~de~den den ] jongen , in het oorlogen onbedreven Filips vurig naar vrede verlangen . 70-2|Reeds in het vorige jaar , 1607 , hadden de onderhandelingen een aanvang genomen , en had de aartshertog Albertus , daartoe door zijn gemalin Isabella gemachtigd , [ @alt ~de~den den ] Staten aangeboden , met hen , als met vrije volken , te onderhandelen , waarna , op [ @alt ~de~den den ] 12den van Grasmaand , een [ @alt binnenlandse binnenlandsche ] wapenschorsing gesloten werd , met [ @alt enige eenige ] bepalingen , en wel voornamelijk : dat de Koning van Spanje binnen drie maanden de [ @alt Verenigde Vereenigde ] Gewesten insgelijks voor vrije Landen zou erkennen . 71-1|Prins Maurits , hoewel aanvankelijk onwillig om met [ @alt ~de~den den ] vijand tot vredesonderhandelingen over te gaan , had zich echter door [ @alt de den ] [ @alt schrandere schranderen ] advocaat Johan van Oldenbarneveld , die op goede gronden voor [ @alt ~de~den den ] vrede ijverde , tot de ontvangst der vreemde gezanten laten overhalen . 71-2|Oorlogzuchtig van aard , koesterde de Prins echter [ @alt de den ] [ @alt heimelijke heimelijken ] [ @alt wens wensch ] , dat de onderhandelingen weldra door onoverkomelijke hinderpalen mochten verijdeld en afgebroken worden . 71-3|Zijn juiste staatkunde deed hem echter duidelijk inzien , dat hij zich [ @alt ~de~den den ] haat van vele edelen en burgers op [ @alt ~de~den den ] hals zou halen , indien hij zich openlijk en met kracht tegen een aangebodene vredesonderhandeling op billijke voorwaarden verzette . 72-1|En nu , - de [ @alt Spaanse Spaansche ] gezanten werden verwacht . 72-2|Prins Maurits was reeds een uur geleden , door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] edelen omringd , de ambassade te gemoet getogen . 72-3|De algemeen beruchte markgraaf Ambrosio Spinola was het hoofd van het gezantschap . 72-4|Trompetgeschal liet zich 73-1|in de verte [ @alt horen hooren ] ; de trein naderde , en geenszins was het dus te verwonderen dat aller [ @alt ogen oogen ] eensklaps naar [ @alt éne ééne ] zijde gericht werden en dat alle gesprekken , van [ @alt welke welken ] aard ook , werden gestaakt , om door een zacht gemompel te worden vervangen . 74-1|" Gij zult wél doen , Anne , een trap [ @alt hoger hooger ] te klimmen , als gij over al die hoofden wilt heen zien , " sprak Maarten halfluid tot het meisje , hetwelk , op zijn arm leunende en zich al meermalen op de [ @alt tenen teenen ] verheffende , getracht had haar hoofd boven de menigte te doen uitkomen . 74-2|Deze raad werd opgevolgd , en Maarten , die nu ook [ @alt ~zijn~zijne zijne ] plaats verliet om weder achter haar post te vatten , sloeg [ @alt ~de~den den ] arm om haar blanken hals , en beiden aanschouwden nu duidelijk , wat wij onzen lezers zullen [ @alt mededelen mededeelen ] . 75-1|Een korps hoornblazers en tamboers , door [ @alt enige eenige ] hellebaardiers voorafgegaan , opende [ @alt ~de~den den ] trein ; hierop volgde een heraut van wapenen te paard , en onmiddellijk daarna een prachtige staatsiewagen , met zes kloeke paarden bespannen , wier blinkende hoofdstellen [ @alt vrolijk vroolijk ] in de vriendelijke Februari-zon schitterden . 75-2|De wagen , waarvan de wielen tot even boven de naven door sierlijk geschilderde raderkassen overdekt waren , bevatte op de hoeken vier vergulde ijzeren staven , die een bijna koepelvormigen hemel onderschraagden , welke uit vier [ @alt panelen paneelen ] bestaande , een punt formeerde , op welke [ @alt ene eene ] grafelijke kroon bevestigd was . 75-3|Gordijnen van hemelsblauwe zijde , met gouden borduursels omzoomd , omringden [ @alt ~de~den den ] hemel , en hingen , [ @alt enigszins eenigszins ] op zijde geschoven , in sierlijk [ @alt brede breede ] plooien naar beneden . 75-4|Het inwendige der koets was geheel met rood fluweel bekleed , insgelijks met gouden boordsels afgezet , en op de portieren prijkten de wapens van het huis van Oranje . 76-1|Vier pages , op het smaakvolst uitgedost , bevonden zich achter op het rijtuig , hetwelk voorts omringd en gevolgd werd door een aantal edelen en ridders te paard . 77-1|Vóór dat wij echter met onze beschouwingen bij het vervolg van [ @alt ~de~den den ] trein stilstaan , werpen wij eerst een blik in het rijtuig zelf , en ontdekken weldra twee personen , die elkander met vele uitwendige hoffelijke gebaren levendig schijnen te onderhouden . 78-1|De een , ter linkerzijde gezeten , was middelmatig van gestalte en [ @alt enigszins eenigszins ] zwaarlijvig . 78-2|De ander , ter rechterzijde , was rijziger , doch niettemin van krachtigen lichaamsbouw . 78-3|De eerste had lichtblauwe [ @alt ogen oogen ] , waarin moed en vastberadenheid te lezen waren ; gulle openhartigheid zetelde op zijn [ @alt enigszins eenigszins ] blozend gelaat , en niet zelden speelde een ongekunstelde lach om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lippen ; zijn hoofdhaar was blond en een [ @alt brede breede ] baard van dezelfde kleur , omgaf [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kaken . 78-4|De [ @alt ogen oogen ] des anderen waren donkerbruin , en werden door lange wenkbrauwen overschaduwd . 78-5|De [ @alt grote groote ] arendsneus gaf [ @alt ene eene ] buitengewone fierheid aan het gelaat , dat een meer zuidelijke tint had . 78-6|Zijn hoofdhaar was zwart , een kleine puntige baard omringde [ @alt ~zijn~zijne zijne ] spitse kin , en [ @alt forse forsche ] opgestreken knevels bedekten gedeeltelijk een [ @alt kleine kleinen ] mond , die , wanneer hij zich tot een lach vertrok , twee rijen tanden als van het blankst ivoor vertoonde . 79-1|Het waren Prins Maurits en Spinola , de twee beroemdste [ @alt veldheren veldheeren ] 80-1|hunner eeuw , welke elkander vroeger nooit anders dan met de wapenen in de vuist hadden ontmoet , en die thans , naast elkander gezeten , in heuschheden wedijverden . 80-2|[ @alt Zoals Zooals ] wij gezegd hebben , de staatsiekoets werd omringd en gevolgd door verscheidene [ @alt Nederlandse Nederlandsche ] edelen , in wier midden zich het overige gedeelte des gezantschaps bevond , waaronder zich ook bevonden Don Juan De Mancicidor , geheimschrijver des Konings van Spanje , Joan Richardot , Raad van State onder [ @alt ~de~den den ] Aartshertog en President van [ @alt ~de~den den ] geheimen Raad , benevens de in 's-Hage reeds bekende monniken Neijen en Verreijken . 81-1|Op deze schaar van edelen en ridders te paard volgden verscheidene koetsen met twee paarden bespannen . 81-2|In de eerste dezer koetsen bemerkte men , behalve [ @alt ~de~den den ] Pensionaris en [ @alt ~de~den den ] Burgemeester der stad 's-Gravenhage , ook 's Lands Advocaat en 's Prinsen eersten raadsman , Johan van Oldenbarneveld , Heer van Berkel en Rodenrijs . 81-3|In de overige rijtuigen waren de leden van [ @alt ~de~den den ] Raad van State , volgens hun rang of ouderdom gezeten , terwijl de trein eindelijk gesloten werd door [ @alt enige eenige ] hellebaardiers in volle wapenrusting . 82-1|" Zie , welk een heerlijk ros ! " [ @alt zei zeide ] Maarten , toen de edelen en gezanten te paard de jonge lieden voorbij reden . 82-2|" Welk een [ @alt trots trotsch ] dier ! " vervolgde hij , terwijl hij met [ @alt ~de~den den ] vinger naar een schimmel wees , waarop een jong ruiter gezeten was : " Bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] ziel , [ @alt zó zóó ] fier zag ik nooit een paardennek gekromd . " 83-1|Anne , die op deze aanwijzing het beest vluchtig had opgenomen , scheen evenwel meer geneigd haar [ @alt gehele geheele ] aandacht te wijden aan dengenen die er op was gezeten , en van het ros op [ @alt ~de~den den ] ruiter springende , [ @alt zei zeide ] zij , Maartens opmerkingen vervolgende : " En wat golven die kastanje bruine haarlokken schoon ! 83-2|Welk een edele houding ! - hoe jammer dat hij nu juist het hoofd naar de andere zijde heeft gewend . " 84-1|Inderdaad , de jonge ruiter , die tot het gevolg des gezantschaps behoorde , hield [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] op een [ @alt schone schoone ] jonkvrouw gevestigd , die aan de overzijde der straat op een balkon [ @alt ~de~den den ] voorbijtrekkenden stoet mede in oogenschouw nam : [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt ogen oogen ] moesten die des ruiters hebben ontmoet , want een licht blosje verfde haar lelieblank gelaat ; en snel [ @alt ~haar~hare hare ] blikken naar een meer bejaarden ridder wendende , wuifde zij [ @alt ~dezen~deze dezen ] met haar zakdoek vriendelijk toe . 85-1|Was het een zacht windje of misschien slechts een bloot toeval , 't welk [ @alt de den ] [ @alt fijne fijnen ] linnen zakdoek niet [ @alt Brusselse Brusselsche ] kanten omzet , aan haar kleine vingeren deed ontglippen ? 85-2|Wij weten het niet ; doch langzaam dwarrelende , kwam de witte doek naar beneden , die door [ @alt de den ] [ @alt jonge jongen ] ruiter in het voorbijtrekken zeer behendig werd opgevangen . 85-3|Nogmaals zag hij naar het balkon ; een hoog rood overdekte de wangen der jonkvrouw ; spoedig echter wendde zij zich om , en verdween door de openstaande balkondeur . 86-1|Dit alles , hetwelk in een vluchtig [ @alt ogenblik oogenblik ] had plaats gegrepen , was noch aan Maarten noch aan zijn liefje ontgaan , en verder zagen beiden duidelijk , hoe de jonge ruiter eerst [ @alt ~de~den den ] doek nauwkeurig beschouwde , [ @alt ~die~dien dien ] vervolgens in elkander wikkelde , en eindelijk 87-1|zorgvuldig in zijn wambuis verborg . 87-2|De jonge lieden staarden [ @alt ~de~den den ] ruiter na ; zagen nog eenmaal naar het balkon , en Anne , die in de [ @alt schone schoone ] dame [ @alt ~haar~hare hare ] meesteres herkend had , verloor zich , toen de trein geheel was voorbijgetrokken , arm in arm met haar Maarten in de dringende volksmenigte die , naarmate de stoet al meer en meer de plaats zijner bestemming naderde , ook steeds [ @alt groter grooter ] en [ @alt groter grooter ] werd . 88-1|" Daar kan een slok op staan , Gerrit ! " sprak de dunne baardschraper , die met [ @alt ~de~den den ] waard uit de Wijnstok diens heiligdom was binnengetreden : " Kom , Klaartje ! kom kind , geef me gauw een spatje ; je vader onthaalt , en ik ben [ @alt zo zoo ] koud als een steen geworden . " 89-1|Nadat Klaartje het gevraagde spatje , hetwelk in een roemer brandewijn bestond , had overhandigd , traden er nog verscheidene lieden binnen , die allen - evenals dit ten huldigen dage bij feestelijke intochten of plechtigheden nog de gewoonte is , - voornemens waren de uitgestane vermoeienissen met een dronk weg te spoelen . 90-1|De waard wierp nieuwe takkenbossen op het vuur , Klaartje bediende de gasten , en weldra ontstond er een vrij algemeen gesprek , dat door het genot van het geestrijk vocht , hoe langer hoe levendiger werd . 90-2|- Natuurlijk voerden die drinkende en rookende mannen oorlog en sloten vrede , deden voorspellingen en regeerden met gloeiende aangezichten het land hunner inwoning , met [ @alt ene eene ] wijsheid , die [ @alt de den ] [ @alt wijze wijzen ] koning Salomo zou beschaamd hebben . 91-1|Sebastianus Bril die insgelijks , doch na [ @alt de den ] [ @alt eerste eersten ] roemer , voor eigen rekening , lustig had doorgedronken , was geen der minste redenaars . 91-2|Zijn overredende en meesterachtige toon van spreken vond doorgaans een [ @alt gereden gereeden ] ingang bij zijn nog minder beschaafde toehoorders , die trouwens thans door het overmatig gebruik van sterken drank reeds voor het grootste gedeelte zaten te knikkebollen . 92-1|" Ja , mannen ! het was in 1604 , nu vier jaar geleden , in Ostende andere kool . 92-2|Bij dat beleg , dat u allen heugt , heb ik mij niet weinig roem verworven . 92-3|Reeds van mijn vroegste jeugd af aan , zag [ @alt ~mijn~mijne mijne ] moeder iets groots in haar [ @alt ~enigen~enige eenigen ] zoon . 92-4|Sebastianus ! 92-5|Sebastianus ! [ @alt zei zeide ] zij meermalen , als ik 's vaders klanten behendig stond in te [ @alt zepen zeepen ] : Sebastianus ! 92-6|Sebastianus ! gij zijt tot iets verhevens geboren ; gij zult uw Vaderland [ @alt grote groote ] diensten bewijzen en in roem en [ @alt ere eere ] sterven . 92-7|Ja , waarachtig ! zij heeft tot dusverre waarheid gesproken " vervolgde Bril , terwijl hij zijn roemer tot op [ @alt ~de~den den ] bodem ledigde , die dadelijk daarop weder door [ @alt ~de~den den ] gedienstigen Gerrit werd volgeschonken : " zij heeft een voorspellenden geest gehad : luister aandachtig , [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt heren heeren ] ! en ik zal u verhalen hoe ik vrijheid en leven voor Land en Vorst heb in de waagschaal gesteld . " 93-1|De aangesprokene [ @alt heren heeren ] hadden meest allen [ @alt ogen oogen ] en [ @alt oren ooren ] gesloten ; doch Gerrit , die zijn klanten altijd met genoegen een luisterend oor leende , al had hij [ @alt ~hun~hunne hunne ] verhalen ook reeds twintig malen met het uiterst geduld aangehoord , plaatste zich naast [ @alt ~de~den den ] spreker , die dadelijk aldus vervolgde : 94-1|" Omtrent vier jaren lang hadden die [ @alt Spaanse Spaansche ] honden ons 95-1|reeds geteisterd ; met [ @alt ~hun~hunne hunne ] ballen duizenden levenslampen uitgeblazen , en ons niet zelden kommer en gebrek doen lijden , toen aan Spinola de verdere belegering der vesting werd toevertrouwd . 95-2|Van gemeen soldaat was ik zeer spoedig tot [ @alt ~de~den den ] rang van adsistent-heelmeester overgegaan ; [ @alt ~mijn~mijne mijne ] behendigheid in het behandelen van snijdende instrumenten toch was overal bekend geworden , en [ @alt ~mijn~mijne mijne ] voorzichtigheid werd insgelijks hoog geroemd . 95-3|Eenmaal slechts in mijn [ @alt gehele geheele ] leven heb ik een forschen knevelbaard , die besnoeid moest worden , zijn linker neusvleugel weggemaaid ! 95-4|- Van Der Noot , die het bevelhebberschap der stad later aan Herbaing overdroeg , had van mijn beleid [ @alt horen hooren ] spreken , en juist een geschikt persoon [ @alt nodig noodig ] hebbende om de bewegingen der Spanjaarden te bespieden , had hij weldra [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] op mij gevestigd en verkoos mij tot de belangrijke betrekking van spion . 95-5|- In [ @alt ene eene ] monnikspij gewikkeld , verliet ik op een [ @alt donkere donkeren ] avond de vesting , en kwam eindelijk , na op verscheidene plaatsen tot over de knieën door het water gewaad te hebben , in de legerplaats der vijanden . 95-6|- [ @alt Enige Eenige ] [ @alt Spaanse Spaansche ] woorden kennende , kwam ik gelukkig door de voorposten ; de roepende schildwachten lieten [ @alt ~de~den den ] armen bedelmonnik gereedelijk door , en maakten het [ @alt teken teeken ] des kruises ; doch , weinige schreden verder gekomen , stuitte ik op [ @alt ene eene ] patrouille , die de ronde deed . 95-7|Ik werd aangegrepen en naar het wachtwoord gevraagd . 95-8|Niet wetende wat te antwoorden , [ @alt zei zeide ] ik zeer gevat : Memento mori ! 95-9|De [ @alt heren heeren ] , die er anders allen akelig [ @alt bars barsch ] uitzagen , begonnen te schateren van lachen . 95-10|Memento mori ! riep ik nogmaals , [ @alt zo zoo ] hard als [ @alt ~mijn~mijne mijne ] stem dit toeliet ; doch de [ @alt heren heeren ] schenen zich weinig aan deze aanmaning te storen , want zij lachten voort ; plaatsten mij [ @alt tussen tusschen ] twee hunner soldaten , en brachten mij in [ @alt ene eene ] tent , welke op het prachtigst met tapijten was behangen en door sierlijke lampen verlicht werd . 95-11|Aan het einde [ @alt ener eener ] tamelijk lange tafel , die met boeken en kaarten was overladen , zat de veldheer zelf . 95-12|Ja , [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt heren heeren ] ! het waren Ambrosio Spinola en Sebastianus Bril , die zich op dat [ @alt ogenblik oogenblik ] in [ @alt ene eene ] en dezelfde tent , juist tegenover elkander bevonden . " 96-1|Hier wierp Bril triomfante blikken om zich [ @alt heen henen ] , en Gerrit , die zeer bezorgd werd dat de keel des sprekers te droog zou worden , spoorde hem , met een verbaasd gelaat als [ @alt had hadde ] hij het gesprokene voor het eerst gehoord , tot het nemen [ @alt ener eener ] teuge aan . 96-2|Bril voldeed aan deze allervriendelijkste [ @alt uitnodiging uitnoodiging ] , en zijn kromme beentjes over elkander slaande , ging hij voort : " Met scherpe blikken werd ik ondervraagd , en 't was geenszins uit vrees voor de pijnbank , maar alleen uit loutere liefde voor de waarheid en een aangeboren afkeer van al wat logen was , dat ik haarklein alles vertelde wat [ @alt ~mijn~mijne mijne ] ondervragers weten wilden . 96-3|- Men prees mijn moed tot het aanvaarden van zulk een [ @alt gevaarlijke gevaarlijken ] tocht ; doch , toen ik meende aller [ @alt wensen wenschen ] en weetlust bevredigd te hebben en [ @alt heen henen ] wilde gaan , hield men mij staande , en deden die ondankbaren mij ijzeren boeien aan de handen , en voerden mij naar een houten loods , die tot bewaarplaats der krijgsgevangenen was ingericht . 97-1|ontdekte ik daar veel brave kennissen , doch het leven was er allertreurigst . 97-2|Water en brood was mijn voedsel , en voorzeker ware ik geheel en al uitgeteerd , [ @alt zo zoo ] de Spanjaarden , die middelerwijl Ostende genomen hadden , mij niet met [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt lotgenoten lotgenooten ] , tegen de door ons gemaakte krijgsgevangenen hadden uitgewisseld . 97-3|- Nogmaals zag ik echter [ @alt ~de~den den ] dood voor het Vaderland te gemoet ; [ @alt ~mijn~mijne mijne ] waarheidsliefde was mij zeer kwalijk genomen ; ik werd veroordeeld om gefusileerd te worden ; doch de hemel zij gedankt , ik had een machtige voorspraak : het was de edele en machtige graaf Van Bergen , wien ik reeds vroeger in deze stad met [ @alt ~mijn~mijne mijne ] wapenen om de kin had gespeeld , die bij [ @alt ~de~den den ] Prins [ @alt ~mijn~mijne mijne ] gratie verwierf . 97-4|Spoedig werd ik nu , na al het uitgestane leed , op vrije voeten gesteld , door [ @alt ~die~dien dien ] edelsten der edelen , [ @alt ~die~dien dien ] ik bedienen zal tot zijn einde , en voor wien ik door duizend vuren zou vliegen . 97-5|- Lang leve Van Bergen ! 97-6|Ja lang , lang leve die waardige graaf ! " besloot in verrukking de kleine barbier , terwijl hij [ @alt ~de~den den ] beker driemalen boven zijn hoofd rondzwaaide : " tot roem van zijn geslacht en tot heil van het Vaderland ! 97-7|Lang zal hij leven ! " en bij [ @alt de den ] [ @alt laatste laatsten ] schellen uitroep ledigde hij [ @alt ~de~den den ] roemer , doch verloor tevens zijn evenwicht , en tuimelde vrij onzacht van zijn zetel op [ @alt ~de~den den ] [ @alt stenen steenen ] vloer . 98-1|De waard richtte [ @alt ~de~den den ] ontstelden Bril op , en schonk hem nogmaals [ @alt ~de~den den ] beker vol . 98-2|Velen der overige gasten , door het leven ontwaakt , wreven zich de [ @alt ogen oogen ] , en [ @alt eisten eischten ] eerst drank en vervolgens [ @alt dobbelstenen dobbelsteenen ] . 99-1|Weldra nam nu het verderfelijke hazardspel een aanvang , dat tot laat in [ @alt ~de~den den ] nacht voortduurde , en met een bloedige kloppartij eindigde . 100-1|De gasten keerden met ledige buidels en verhitte hoofden huiswaarts . 100-2|Gerrit Aal liet [ @alt ~de~den den ] inhoud der welgevulde geldlade glimlachend in een [ @alt grote grooten ] zak overgaan , en begaf zich eindelijk , [ @alt vrolijk vroolijk ] de handen wrijvende , naar [ @alt ~zijn~zijne zijne ] legerstede . 103-1|De zalen van 's Prinsen paleis op het Binnenhof waren prachtig verlicht . 103-2|Vele pages en ontelbare bedienden liepen in snelle vaart op en [ @alt neer neder ] , om alles te regelen of ten uitvoer te brengen . 104-1|[ @alt Spaanse Spaansche ] en [ @alt Nederlandse Nederlandsche ] vlaggen waren smaakvol als tropeeën boven de openstaande vleugeldeuren bevestigd . 104-2|Aan het einde der [ @alt grote groote ] zaal bevond zich een voor die tijden uitmuntend orkest , hetwelk , [ @alt enigszins eenigszins ] in de hoogte geplaatst , achter bloeiende heesters en rijk beladen oranjeboomen verscholen was . 104-3|De zalen waren meest alle met goudlederen behangsels bekleed , en sierlijke rustbanken , met [ @alt fluwelen fluweelen ] zittingen , waren langs de wanden geschikt . 105-2|Zilveren drinkbekers en schenkkannen prijkten op [ @alt grote groote ] bladen van hetzelfde metaal , en bokalen van fijn [ @alt Venetiaans Venetiaansch ] glas , waarin de wapens der Prinsen van Oranje allerkeurigst gesneden waren , stonden in [ @alt ~groten~grote grooten ] getale en van onderscheidene grootte , op een marmeren aanrecht , waarachter in [ @alt stenen steenen ] kruiken of groene [ @alt flessen flesschen ] de edelste wijnen voor de komenden gereed stonden . 106-1|Het was Prins Maurits , die [ @alt ~de~den den ] Spaanschen gezanten , weinige dagen na [ @alt ~hun~hunne hunne ] aankomst in 's-Hage , een luisterrijk bal [ @alt wenste wenschte ] te geven . 106-2|Te [ @alt ~die~dien dien ] einde had hij de bloem der natie , voor [ @alt zoverre zooverre ] zij daar kon tegenwoordig wezen , ten zijnent [ @alt genodigd genoodigd ] , en niets gespaard om alles [ @alt zo zoo ] prachtig mogelijk te maken . 107-1|Het uur voor de ontvangst naderde . 107-2|De bedienden en hoflakeien begaven zich naar [ @alt ~hun~hunne hunne ] posten . 107-3|Twee rijen van hellebaardiers stonden , met lange hellebaarden , in het met marmeren [ @alt stenen steenen ] geplaveide voorportaal . 107-4|De koetsen rolden . 107-5|De [ @alt genodigden genoodigden ] kwamen , en weldra waren de zalen van het Prinselijk paleis opgevuld met edelen , vrouwen , jongelingen en maagden , die allen in pracht van kleedertooi schenen te wedijveren . 107-6|Zware damasten , zijden en satijnen [ @alt kledingstukken kleedingstukken ] boeiden de [ @alt ogen oogen ] der edele vrouwen , niets ontging dienaangaande zelfs [ @alt enigermate eenigermate ] [ @alt ~haar~hare hare ] aandacht . 107-7|Bekoorlijke jonkvrouwen trokken als krachtige magneten , de blikken der jonkers , ja zelfs der meer bejaarden tot zich . 107-8|Doch ook door háár bleef geen jong edelman onopgemerkt , en elk dezer jonkvrouwen koos zich reeds met vurig verlangen , [ @alt ~de~den den ] schoonsten en bevalligsten knaap , om door hem ten dans te worden geleid . 107-9|De gesprekken werden aanvankelijk zeer zacht gevoerd , en allen wachtten op de komst der [ @alt hoge hooge ] personages , die de [ @alt Spaanse Spaansche ] gezanten zouden binnenvoeren . 108-1|Eensklaps werden door twee pages de tot dusverre geslotene vleugeldeuren [ @alt ener eener ] aangrenzende zaal geopend . 108-2|- Prins Maurits , in prachtig feestgewaad , trad met zijn jongeren broeder Frederik Hendrik de [ @alt grote groote ] zaal binnen , vergezeld door de [ @alt Spaanse Spaansche ] gezanten met hun gevolg benevens [ @alt ~de~den den ] Raad van State , welke eersten hij op de hoffelijkste wijze aan de aanwezigen voorstelde . 108-3|De edelen en vrouwen hadden zich , bij het binnenkomen der Vorsten , allen naar die zijde gekeerd , de mannen bogen [ @alt ~hun~hunne hunne ] hoofden en de vrouwen neigden met de meeste bevalligheid . 108-4|Na vele dergelijke ceremoniën , werd door [ @alt ~de~den den ] Prins zelf het [ @alt teken teeken ] tot het aanvangnemen van [ @alt ~de~den den ] dans gegeven . 108-5|Een liefelijke muziek [ @alt ruiste ruischte ] door de [ @alt schone schoone ] heesters [ @alt ~de~den den ] aanwezigen in de [ @alt oren ooren ] . 108-6|Edelen en vrouwen , jongelingen en jonkvrouwen , mengden zich nu spoedig dooreen , ieder der mannen koos zich [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dame , en zij die door ouderdom of andere oorzaken zich [ @alt ~de~den den ] dans ontzegd zagen , plaatsten zich op de rustbanken en namen nauwkeurig de voorbijtrekkende paren in oogenschouw . 109-1|Het was een verrukkelijk [ @alt toneel tooneel ] die bloeiende paren te zien , en die tevredene aangezichten , waarop gepaste [ @alt vrolijkheid vroolijkheid ] te lezen stond . 109-2|Wel werden niet al die jonkvrouwen door het voorwerp harer heimelijke keuze ten dans gevoerd , doch allen schenen voldaan , aller kout was hartelijk en gul , en niets stoorde haar vreugde . 110-2|- De paren werden en colonne gerangschikt : de menuet nam een aanvang . 111-1|Prins Maurits zelf opende het bal . 111-2|De schoonste der [ @alt schonen schoonen ] was door hem tot dat einde uitverkoren : het was de lelieblanke Adelgonde Van Bergen , algemeen onder [ @alt ~de~den den ] naam van de Hagenlelie bekend , die in de sierlijkste lichaamswendingen , aan 's Prinsen zijde haar gevestigden roem als de bevalligste der [ @alt Hollandse Hollandsche ] jonkvrouwen , op de schitterendste wijze handhaafde . 112-1|Aller [ @alt ogen oogen ] waren thans op haar gevestigd . 112-2|Adelgonde was schoon , te schoon zelfs om haar naar waarde te schetsen , en toch wagen wij het van dat liefelijke gelaat te spreken , en te vermelden wat ieder [ @alt zozeer zoozeer ] aan haar boeide . 113-1|Wie had ooit zulke [ @alt hemelse hemelsche ] [ @alt ogen oogen ] gezien ? 113-2|Men vergeve ons deze uitdrukking , want [ @alt hemels hemelsch ] konden zij genoemd worden , de [ @alt ogen oogen ] , welke de spiegels der reinste ziel waren . 113-3|Schier [ @alt bovenaardse bovenaardsche ] zachtheid straalde uit die helderblauwe kijkers , welke niettemin [ @alt vrolijk vroolijk ] rondstaarden en voor alle bekenden een [ @alt vriendelijke vriendelijken ] blik veil hadden . 113-4|Haar neusje was datgene wat de [ @alt Fransen Franschen ] ten huidigen dage petit mutin zouden noemen , en wanneer de twee rozeroode lipjes , die als voor de liefde geschapen schenen , zich tot een liefelijk lachje plooiden , vertoonde zich op de wangen der Hagenlelie een donzig kuiltje , hetwelk haar door vrouw Venus [ @alt zelf zelve ] zou zijn benijd geworden . 113-5|Twee rijen tanden , helder als kristal en witter dan de sneeuw der [ @alt Zwitserse Zwitsersche ] bergen , parelden in haar [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] mond , en [ @alt ~haar~hare hare ] haren die , gedeeltelijk zichtbaar , in sierlijke lokken langs [ @alt ~haar~hare hare ] slapen nederhingen , waren van die satijnachtig blonde kleur , op welke de [ @alt Hollandse Hollandsche ] maagden zich met recht mogen verheffen . 113-6|Hals en boezem die , volgens haar gelaat te [ @alt oordelen oordeelen ] , het albast in schoonheid verre moesten overtreffen , waren , door de dracht dier tijden , aan het oog onttrokken . 113-7|De [ @alt brede breede ] fijn geplooide kraag omgaf [ @alt ~de~den den ] eerste , terwijl haar ranke leest in een wit satijn keursje gesloten was , 't welk [ @alt ~haar~hare hare ] houding op het voordeeligst deed uitkomen . 113-8|Haar kleed , van dezelfde stoffage , en dat in [ @alt brede breede ] plooien nederhing , was geheel met een boordsel van wit donzig bont omzet , en liet , in het midden een weinig opgenomen , het wit zijden onderkleed aanschouwen , hetwelk echter niet te lang was om nog een paar der fijnste voetjes te laten zien , die ooit te voren een sterveling gedragen hadden , en welke insgelijks weder in wit satijnen schoentjes staken , wier rosetten vervangen werden door een paar flonkerende diamanten van het zuiverste water . 114-1|Nog rest ons te zeggen dat haar poezele armen in de eng geslotene mouwen van het onderkleed werden verborgen , en dat er drie rijen van de edelste paarlen door haar hoofdtooisel geslingerd waren . 115-1|Nooit droeg zij een andere dan een geheel witte [ @alt kleding kleeding ] : doch , blanker dan deze was haar liefelijk gelaat ; terwijl weder de blankste , de reinste ziel in dat bevallige lichaam huisvestte . 116-1|Ziedaar de Hagenlelie geschetst ; ziedaar de twintigjarige Adelgonde , [ @alt zoals zooals ] wij haar met onze zwakke pen waagden te beschrijven . 117-2|Geen ijdel beminnaar van bonte verven gispe [ @alt ~haar~hare hare ] liefde voor die kleur der onschuld . 117-3|O wij [ @alt smeken smeeken ] hem , aanschouw haar nogmaals in dat glanzige gewaad , in die bevallige lichaamswendingen aan 's Prinsen zijde , en gij zult verrukt zijn over ons ideaal van vrouwelijke schoonheid . 118-1|Was het te verwonderen dat ieder haar beschouwde ? dat alle jongelingen zich deze bloem tot gade [ @alt wensten wenschten ] , en de jonge Alonzo Spinola , oudste zoon des markgraven , zijn eigen dame schier vergetende , met gloeiende wangen [ @alt die dien ] [ @alt hemelse hemelschen ] kelk , op kouden bodem gekweekt , geen [ @alt ogenblik oogenblik ] uit het oog verloor ? 119-1|De Prins had [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dame naar [ @alt ene eene ] rustbank gevoerd ; twee of drie paren te gelijk voerden nu beurtelings de menuet uit , en wedijverden om Adelgonde Van Bergen in bevalligheid te evenaren . 120-1|Was het Alonzo geweest , die met zielsverrukking de [ @alt schone schoone ] Adelgonde had gadegeslagen , thans , nu de edele Spanjaard , aan de zijde van een andere [ @alt Hollandse Hollandsche ] [ @alt schone schoone ] , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gaven ten toon spreidde , bleven ook [ @alt ~haar~hare hare ] blikken aan zijn minste bewegingen hangen , en met recht verdiende de fiere jongeling deze onderscheiding . 121-1|Sierlijke bruine haarlokken omgolfden zijn schoon mannelijk gelaat ; donkerbruin waren [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] ; zijn neus was , evenals die zijns vaders , [ @alt enigszins eenigszins ] gewelfd ; twee zwarte knevels zetelden boven [ @alt de den ] [ @alt kleine kleinen ] mond , en een puntige baard van dezelfde kleur omgaf [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kin . 121-2|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt kleding kleeding ] was allerkeurigst , en behalve [ @alt ~de~den den ] [ @alt brede breeden ] halskraag , welke in die dagen , helaas ! voor sieraad gehouden werd , omsloot een prachtig wambuis , van lichtrood satijn met zilver doorstikt , zijn [ @alt brede breede ] borst en bovenlijf tot op het midden . 121-3|De mouwen waren boven de ellebogen opgedoft , en gevoerd met witte zijde , 't welk door langwerpige openingen zichtbaar was . 121-4|De wijde broek , die tot even boven de knieën reikte , was van dezelfde stoffage ; zijn welgevormde [ @alt benen beenen ] staken in fijne witte hozen , en zijn schoeisel bestond in kleine lederen laarsjes , die van binnen met rozerood fluweel waren gevoerd . 121-5|Blinkende knoopjes versierden zijn wambuis . 121-6|Een [ @alt brede breede ] gordel , met robijnen en andere edele [ @alt stenen steenen ] bezaaid , omgaf [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lenden , en bevatte nog bovendien een kostbaren staatsiedegen met prachtig gevest . 122-1|De menuet liep ten einde , en geurige mokka benevens kostelijke thee werden [ @alt ~de~den den ] gasten in het fijnste porselein aangeboden . 122-2|Prins Maurits had zich met [ @alt ~de~den den ] markgraaf Spinola in een druk gesprek gewikkeld . 122-3|Aan het tegenovergestelde einde der zaal stonden verscheidene edelen bijeen en voerden een geheimzinnig gesprek . 123-1|" Het kost mij niet weinig , " sprak een kloek edelman die [ @alt ~de~den den ] herfst zijns levens reeds zeer nabij scheen ; " het kost mij waarachtig niet weinig moeite , die [ @alt Spaanse Spaansche ] bloedhonden van [ @alt zo zoo ] nabij te zien en hen niet met het blanke zwaard tegemoet te snellen . " 124-1|" In het [ @alt bos bosch ] moet men met de wolven huilen , " [ @alt zei zeide ] een jonkman , op wiens [ @alt vals valsch ] gelaat men duidelijk de geschiktheid tot het ten uitvoer brengen van dit door hem aangevoerde argument kon lezen . 126-1|" Wat moet je het geven ! " vervolgde de eerste spreker , zonder op des jonkmans woorden acht te slaan : " Zij hebben de schapenvacht gehuisvest , zonder te bedenken dat er een levende wolf in steekt . 126-2|Wie anders dan de Advocaat kan de Staten en Prins Maurits tot dit gevaarlijk spel hebben overgehaald ? " 1-1|Naar het Middelpunt 12-1|Op Zondag , [ @alt ~de~den den ] 25sten Mei 1863 , keerde mijn oom , professor Lidenbrock , haastig terug naar zijn huisje No 19 van de Koningstraat , [ @alt ene eene ] der oudste straten van de oude wijk te Hamburg . 13-1|De goede Martha zou bijna gedacht hebben veel te laat te zijn , want het middageten was nauwelijks aan de kook op het fornuis in de keuken . 14-1|" Goed , " [ @alt zei zeide ] ik bij mij [ @alt zelf zelven ] , " als hij honger heeft , zal mijn oom , die de ongeduldigste [ @alt mens mensch ] is , luide jammerkreten aanheffen . " 15-1|" Is mijnheer Lidenbrock daar reeds ! " riep de goede Martha vol ontsteltenis , terwijl zij de deur der eetzaal op een kier zette . 16-1|" Ja , Martha ! maar het eten behoeft nog niet klaar te zijn , want het is nog geen twee uur . 16-2|De klok der St. Michaëlskerk heeft pas half twee geslagen . " 17-1|" Waarom komt mijnheer Lidenbrock dan [ @alt thuis t'huis ] ? " 18-1|" Dat zal hij ons wellicht zeggen . " 19-1|" Daar is hij ! 19-2|Ik maak mij uit de voeten . 19-3|Mijnheer Axel ! gij moet het hem maar onder het oog brengen . " 19-4|En de goede Martha vluchtte naar de keuken . 20-1|Ik bleef alleen . 20-2|Maar mijn min of meer besluiteloos karakter gedoogde niet , dat ik [ @alt ~de~den den ] opvliegendste van alle professoren iets onder het oog zou brengen . 20-3|Ik maakte mij dus gereed om voorzichtig naar mijn bovenkamertje te wijken , toen de huisdeur op [ @alt ~haar~hare hare ] hengsels knarste , zware voetstappen de houten trap deden Bladzijde 2kraken , en de heer des huizes , de eetzaal doorgaande , terstond zijn studeervertrek binnenstormde . 21-1|Maar in [ @alt die dien ] [ @alt snelle snellen ] loop had hij zijn stok met een knop in [ @alt ~de~den den ] vorm van een notenkraker in een hoek , zijn [ @alt ~groten~grote grooten ] hoed , tegen de vleug in opgeborsteld , op de tafel gesmeten , en riep hij zijn neef met een bulderende stem toe : " Axel , volg mij ! " 22-1|Ik had nog geen tijd gehad om mij te bewegen , toen de professor mij reeds op [ @alt ~de~den den ] toon van het levendigste ongeduld toeschreeuwde : " Hoe is het , zijt gij er nog niet ? " 23-1|Ik stoof het vertrek van mijn geduchten oom binnen . 24-1|Otto Lidenbrock was , ik erken het gaarne , geen kwaad [ @alt mens mensch ] ; maar , als er [ @alt gene geene ] ondenkbare veranderingen plaats hebben , zal hij als een echte zonderling sterven . 25-1|Hij was professor aan het Johannaeum en hield een cursus over de delfstofkunde , waarbij hij zich geregeld een paar [ @alt keren keeren ] boos maakte . 25-2|Niet dat hij er zich over bekommerde of [ @alt ~zijn~zijne zijne ] leerlingen [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lessen vlijtig bijwoonden , of zij hem oplettend volgden en of zij er later [ @alt enig eenig ] voordeel van zouden hebben ; die beuzelingen verontrustten hem niet . 25-3|Hij onderwees " subjectief , " [ @alt zoals zooals ] de duitsche [ @alt wijsgeren wijsgeeren ] het noemen , voor zich [ @alt zelf zelven ] en niet voor anderen . 25-4|Hij was een baatzuchtig geleerde , een put van geleerdheid , welker katrol knarste , als men er iets uit wilde halen . 25-5|Met één woord , een vrek . 26-1|Er zijn in [ @alt Duitsland Duitschland ] [ @alt enige eenige ] professoren van dat slag . 27-1|Ongelukkig was mijn oom niet zeer vlug bespraakt , wel niet in [ @alt de den ] [ @alt huiselijke huiselijken ] kring , maar toch als hij voor het publiek sprak , en dat is een lastig gebrek voor een redenaar . 27-2|[ @alt Zo Zoo ] bleef de professor bij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] voordrachten in het Johannaeum dikwijls steken ; hij worstelde tegen een weerbarstig woord , dat niet van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lippen wilde vloeien , een van die woorden die tegenstand bieden , opzwellen en zich eindelijk uiten onder [ @alt ~de~den den ] niet zeer wetenschappelijken vorm van een vloek . 27-3|Van daar zijn hevige toorn . 28-1|Er komen in de delfstofkunde vele half grieksche , half [ @alt latijnse latijnsche ] namen voor , die [ @alt moeilijk moeielijk ] uit te spreken zijn ; van die ruwe benamingen , die de lippen van een dichter pijn zouden doen . 28-2|Het zij verre van mij [ @alt enig eenig ] kwaad van die wetenschap te willen zeggen . 28-3|Maar ten opzichte van kristalen met zes ruitvormige vlakken van retin-asphalt-harsen , van gheleniten , van fangasiten , van loodhoudende-molybdaenumzuur zouten , van manganesium ( tungsteenzuur ) zouten en van zirconium titanium , kan zelfs de vlugste tong zich wel eens verspreken . 29-1|In de stad was dit vergeeflijke gebrek van mijn oom zeer goed bekend . 29-2|Men maakte er misbruik van , men wachtte er op bij gevaarlijke zinnen , hij werd woedend en men lachte , hetgeen niet beleefd is , zelfs voor [ @alt Duitsers Duitschers ] . 29-3|Derhalve was er wel altijd een Bladzijde 3groote toevloed van hoorders bij de voorlezingen van Lidenbrock , maar velen woonden ze daarom getrouw bij om zich te vermaken met [ @alt ~de~den den ] bespottelijken toorn van [ @alt ~de~den den ] professor . 30-1|Niettemin , ik kan het niet genoeg herhalen , was mijn oom een echt geleerde . 30-2|Hoewel hij [ @alt soms somtijds ] door al te ruwe behandeling [ @alt ~zijn~zijne zijne ] monsters brak , voegde hij toch bij het genie van [ @alt ~de~den den ] geoloog [ @alt ~de~den den ] blik van [ @alt ~de~den den ] mineraloog . 30-3|Met zijn hamer , zijn stalen stift , zijn kompasnaald , zijn blaaspijp en zijn [ @alt flesje fleschje ] salpeterzuur was hij een zeer sterk man . 30-4|Op de breuk , het voorkomen , de hardheid , de smeltbaarheid , [ @alt ~de~den den ] klank , [ @alt ~de~den den ] geur , [ @alt ~de~den den ] smaak van het een of ander metaal af , rangschikte hij het , zonder aarzelen , onder [ @alt ene eene ] der zes honderd soorten , die de wetenschap tegenwoordig telt . 31-1|De naam van Lidenbrock werd dan ook met [ @alt ere eere ] genoemd op de gymnasiën en in de verschillende maatschappijen des lands . 31-2|Humphry Davy , Humboldt , de kapiteins Franklin en Sabine verzuimden niet hem op [ @alt ~hun~hunne hunne ] doorreis te Hamburg te bezoeken . 31-3|Becquerel , Ebelmen , Brewster , Dumas , Milne Edwards , raadpleegden hem gaarne over de belangrijkste vraagstukken der scheikunde . 31-4|Deze wetenschap had aan hem zeer [ @alt schone schoone ] ontdekkingen te danken , en in 1853 was te Leipzig [ @alt ene eene ] verhandeling over de transcendente kristallographie door professor Otto Lidenbrock verschenen , een [ @alt grote groote ] foliant met platen , die echter de kosten niet goedmaakte . 32-1|Voeg daar nog bij , dat mijn oom conservator was van het mineralogisch museum van [ @alt ~de~den den ] heer Struve , gezant van Rusland , [ @alt ene eene ] kostbare verzameling , die [ @alt ene eene ] europeesche vermaardheid genoot . 33-1|Dat was de persoon , die mij ongeduldig aansprak . 33-2|Stel u een [ @alt ~groten~grote grooten ] , mageren man voor , met een ijzeren gestel en met blonde haren , die hem eer veertig dan vijftig jaar deden schijnen . 33-3|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt grote groote ] [ @alt ogen oogen ] rolden onophoudelijk rond achter een [ @alt ontzaglijke ontzaglijken ] bril ; zijn lange , dunne neus geleek op een scherp lemmet ; de [ @alt boze booze ] wereld beweerde zelfs dat hij magnetisch was en ijzervijlsel aantrok . 33-4|Louter laster ; hij trok slechts snuif aan , maar , ik wil er niet om liegen , in [ @alt grote groote ] hoeveelheid . 34-1|Als ik hier nu nog bijvoeg , dat mijn oom wiskundig berekende schreden deed van drie voet , en als ik zeg , dat hij onder het [ @alt lopen loopen ] [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vuisten stijf gesloten hield , het [ @alt teken teeken ] van een [ @alt onstuimige onstuimigen ] aard , zal men hem genoeg kennen om juist niet bijzonder op zijn gezelschap gesteld te zijn . 35-1|Hij woonde in zijn huisje in de Koningstraat ; [ @alt ene eene ] woning half van hout , half van steen , met een gevelmuur met trappen ; zij had het uitzicht op [ @alt ene eene ] van die bochtige grachten , die zich door de oudste wijk van Hamburg kronkelen , welke de brand van 1842 gelukkig gespaard heeft . 36-1|Het oude huis hing wel is waar een weinig over en bedreigde de voorbijgangers ; het dak stond scheef , even als de pet van een Bladzijde 4student van het Tugendbund ; de loodrechte richting liet wel wat te [ @alt wensen wenschen ] over ; maar over het geheel hield het zich goed , dank zij een ouden olmboom , die stevig aan [ @alt ~de~den den ] voorgevel was vastgegroeid en in de lente met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] bloesemknoppen door de vensterruiten drong . 37-1|Mijn oom was rijk voor een duitsch professor . 37-2|Het huis , met al wat er in was , behoorde hem in vollen eigendom toe . 37-3|Wat er in was bestond uit zijn petekind Gräuben , een meisje van 17 jaar , de goede Martha en mij . 37-4|In [ @alt ~mijn~mijne mijne ] dubbele hoedanigheid van neef en pupil werd ik zijn handlanger bij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] proefnemingen . 38-1|Ik beken gaarne , dat ik mij met de borst op de geologische wetenschappen toelegde ; het bloed van een mineraloog vloeide door [ @alt ~mijn~mijne mijne ] aderen en ik verveelde mij nooit in gezelschap van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kostbare [ @alt stenen steenen ] . 39-1|Kortom , men kon in dat huisje in de Koningstraat gelukkig leven , ondanks het ongeduld van zijn eigenaar ; want , al was hij soms wat ruw , toch hield hij veel van mij . 39-2|Maar die man kon niet wachten en was zelfs voortvarender dan de natuur . 39-3|Wanneer hij in April in de bloempotten van zijn vertrek stammetjes reseda of volubilis geplant had , ging hij regelmatig [ @alt iedere iederen ] morgen aan de blaadjes trekken om hun groei te verhaasten . 40-1|Tegenover zulk een zonderling zat er niets anders op dan te gehoorzamen . 40-2|Ik vloog dus naar [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kamer . 43-1|Die kamer was een waar museum . 43-2|Alle monsters uit het delfstoffenrijk waren , in de uiterste orde , van opschriften voorzien naar de drie [ @alt grote groote ] [ @alt afdelingen afdeelingen ] van brandbare , metaalachtige en steenachtige delfstoffen . 44-1|Of ik ze kende , die bronnen der delfstofkunde ! 44-2|Hoe menigmaal had ik in plaats van met jongens van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] jaren te spelen , er behagen in gevonden om die potloodertsen , die koolblende , die steenkolen , die bruinkolen , die turven af te stoffen ! 44-3|En de jodenlijm , de harsen , de organische zouten , die voor het geringste stofje bedaard moesten blijven ! 44-4|En die metalen , van het ijzer af tot het Bladzijde 5goud toe , wier betrekkelijke waarde verdween bij de volstrekte waarde als wetenschappelijke voorbeelden ! 44-5|En al die [ @alt stenen steenen ] , waarmede men het huis in de Koningstraat had kunnen herbouwen , zelfs met [ @alt ene eene ] mooie kamer er bij , die mij [ @alt zo zoo ] goed zou aangestaan hebben ! 46-1|Bladzijde 6Maar bij mijn binnentreden in het vertrek dacht ik in het geheel niet aan die wonderen . 46-2|Al [ @alt ~mijn~mijne mijne ] gedachten bepaalden zich tot mijn oom . 46-3|Hij lag gedoken in zijn [ @alt ~groten~grote grooten ] armstoel met utrechtsch fluweel bekleed en hield een boek in de hand , dat hij met de diepste bewondering beschouwde . 47-1|" Welk een boek ! welk een boek ! " riep hij uit . 48-1|Deze uitroep herinnerde mij dat professor Lidenbrock in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] verloren [ @alt ogenblikken oogenblikken ] ook een boekengek was ; maar een oud boek had in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] alleen waarde als het onverkrijgbaar of tenminste onleesbaar was . 49-1|" Welnu , " [ @alt zei zeide ] hij mij , " ziet gij het dan niet ? 49-2|Het is een onwaardeerbare schat , [ @alt ~die~dien dien ] ik [ @alt ~dezen~deze dezen ] morgen gevonden heb bij het doorsnuffelen van [ @alt ~de~den den ] winkel van Hevelius , [ @alt ~de~den den ] jood . " 50-1|" Heerlijk ! " antwoordde ik met [ @alt ene eene ] gemaakte geestdrift . 51-1|Maar waartoe diende dan ook de ophef over een ouden kwartijn in grof kalfsleeren band , een geelachtig boek , waaruit een verkleurd leesteeken hing ? 52-1|[ @alt Intussen Intusschen ] kwam er maar geen einde aan de uitroepen van bewondering van [ @alt ~de~den den ] professor . 53-1|" Zie , " [ @alt zei zeide ] hij , zich [ @alt zelf zelven ] vragende en antwoordende , " is het niet mooi ? 53-2|Ja , zelfs bewonderenswaardig ! 53-3|En welk een band ! 53-4|Gaat het boek gemakkelijk open ? 53-5|Ja , want het blijft bij iedere bladzijde open liggen . 53-6|Maar sluit het wel goed ? 53-7|Ja , want de band en de bladen vormen een goed geheel , zonder zich ergens te scheiden of te gapen ! 53-8|En dan die rug , waarin na een bestaan van 700 jaar nog geen enkele scheur is ! 53-9|Bozerian , Closs of Purgold zouden [ @alt trots trotsch ] geweest zijn op zulk een band ! " 54-1|[ @alt Zo Zoo ] sprekende opende en sloot mijn oom gedurig het oude boek . 54-2|Het minste wat ik doen kon was hem naar [ @alt ~de~den den ] inhoud te vragen , hoewel die mij geen het minste belang inboezemde . 55-1|" En wat is dan wel de titel van dat merkwaardige boek ? " vraagde ik met [ @alt ene eene ] drift , die te hevig was om niet geveinsd te zijn . 56-1|" Dit werk , " antwoordde mijn oom vol opgewondenheid , " is de Heims-Kringla van Snorre Turleson , [ @alt ~de~den den ] beroemden ijslandschen schrijver uit de twaalfde eeuw . 56-2|Het is de kroniek der noorweegsche vorsten , die over IJsland regeerden . " 57-1|" Waarlijk ! " deed ik mijn best om uit te roepen , " dan is het zonder twijfel [ @alt ene eene ] duitsche vertaling ? " 58-1|" Nu nog mooier ! " antwoordde de professor driftig , " [ @alt ene eene ] vertaling ! 58-2|Wat zou uwe vertaling mij baten ? 58-3|Wie geeft iets om uwe vertaling ? 58-4|Het is het oorspronkelijk werk in de ijslandsche taal , die prachtige , rijke maar tevens eenvoudige taal , die de meest verschillende spraakkunstige verbindingen en talrijke vormveranderingen der woorden toelaat . " 59-1|" Even als het duitsch , " bracht ik vrij gelukkig in het midden . 60-1|Bladzijde 7"Ja , " antwoordde mijn oom , de schouders ophalende ; " maar met dit onderscheid , dat de ijslandsche taal de drie geslachten heeft , even als het grieksch en de eigennamen verbuigt als het latijn . " 61-1|" [ @alt Zo Zoo ] ! " [ @alt zei zeide ] ik een weinig in [ @alt ~mijn~mijne mijne ] onverschilligheid geschokt , " en is de druk van dit boek fraai ? " 62-1|" Druk ! wie spreekt er van druk , ongelukkige Axel ? 62-3|Houdt gij dit dan voor een gedrukt boek ? 62-4|Neen , domoor ! het is een handschrift en wel een runisch handschrift ! 64-2|Zoudt gij misschien willen , dat ik u [ @alt ene eene ] verklaring van dat woord gaf ? " 65-1|" Daar zal ik wel op passen , " antwoordde ik op [ @alt ~de~den den ] toon van iemand , wiens eigenliefde gekwetst is . 66-1|Maar mijn oom draafde door en onderrichte mij tegen mijn zin in zaken , die ik niet verlangde te weten . 67-1|" De runen , " hernam hij , " waren schrijfletters , die vroeger op IJsland in gebruik waren , en volgens de overlevering had Odin zelf ze uitgevonden . 67-2|[ @alt Goddeloze Goddelooze ] ! bezie en bewonder dan toch die [ @alt tekens teekens ] , welke uit het brein van een god zijn voortgekomen ! " 68-1|Niet wetende wat te antwoorden , was ik waarlijk op het punt om [ @alt neer neder ] te knielen , [ @alt ene eene ] soort van antwoord , dat [ @alt ~de~den den ] goden even zeer moet bevallen als [ @alt ~de~den den ] koningen , omdat het het voordeel heeft van hen nooit in verlegenheid te brengen , toen een toeval [ @alt ~de~den den ] loop van het gesprek [ @alt ene eene ] andere wending gaf . 69-1|Het was de verschijning van een smerig perkament , dat uit het boek gleed en op [ @alt ~de~den den ] grond viel . 70-1|Mijn oom viel met [ @alt ene eene ] onbegrijpelijke gretigheid op die vod aan . 70-2|Het kon niet missen of een oud document , misschien sedert onheugelijke tijden in een oud boek gesloten , moest [ @alt hoge hooge ] waarde in zijn oog hebben . 71-1|" Wat is dat ? " riep hij uit . 72-1|En tegelijk ontvouwde hij zorgvuldig op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] tafel een stuk perkament , 10 duim lang en 6 duim breed , waarop in dwarse lijnen onverklaarbare [ @alt tekens teekens ] stonden . 73-1|Wij voegen een nauwkeurig fac-simile er van hiernevens . 74-1|Bladzijde 8Ik stel er prijs op om die zonderlinge [ @alt tekens teekens ] te doen kennen , want door hen werden professor Lidenbrock en zijn neef aangezet om [ @alt ~de~den den ] vreemdsten tocht der negentiende eeuw te ondernemen . 75-1|De professor beschouwde [ @alt enige eenige ] [ @alt ogenblikken oogenblikken ] deze rij letters ; vervolgens [ @alt zei zeide ] hij zijn bril afnemende : 76-1|" Het is runisch schrift ; deze letterteekens zijn geheel overeenkomstig met die van het handschrift van Snorre Turleson ! 76-2|Maar ... wat zou het toch [ @alt betekenen beteekenen ] ? " 77-1|Daar het runisch schrift mij voorkwam [ @alt ene eene ] uitvinding van geleerden te zijn om [ @alt de den ] [ @alt grote grooten ] hoop zand in de [ @alt ogen oogen ] te strooien , speet het mij geenszins , toen ik zag , dat mijn oom er niets van begreep . 77-2|Dat maakte ik ten minste op uit de beweging zijner vingers , die hij geducht heen en weer draaide . 78-1|" Het is echter oud ijslandsch ! " bromde hij binnensmonds . 79-1|En professor Lidenbrock moest het wel weten , want men hield hem voor een groot taalkenner . 79-2|Wel sprak hij de 2000 talen en 4000 tongvallen , die op de oppervlakte der aarde in gebruik zijn , niet vloeiend , maar hij wist er toch aardig wat van . 80-1|Toen deze [ @alt moeilijkheid moeielijkheid ] zich opdeed , was hij op het punt zich aan al de onstuimigheid van zijn karakter over te geven en ik voorzag een heftig [ @alt toneel tooneel ] , toen het twee uur sloeg op het kleine uurwerk op [ @alt ~de~den den ] schoorsteenmantel . 81-1|Dadelijk opende de goede Martha de deur van het vertrek , zeggende : " De soep staat op tafel . " 82-1|" De drommel hale de soep , " riep mijn oom , " en haar , die ze gekookt heeft , en hen , die ze zullen eten ! " 83-1|Martha vluchtte , ik ijlde haar achterna , en zonder te weten hoe , zat ik op [ @alt ~mijn~mijne mijne ] gewone plaats in de eetzaal . 84-1|Ik wachtte [ @alt enige eenige ] [ @alt ogenblikken oogenblikken ] . 84-2|De professor kwam niet . 84-3|Dit was de eerste keer , [ @alt voorzover voorzoover ] ik wist , dat hij bij het middagmaal gemist werd . 84-4|En welk een kostelijk middagmaal ! [ @alt ene eene ] groentesoep , een spekpannekoek met zuring bestrooid met notemuskaat , een kalfsnierstuk met ingelegde pruimen , en tot nagerecht garnalen met suiker , alles besproeid met lekkeren Moezelwijn . 85-1|[ @alt Zoveel Zooveel ] kostte dat oude papier aan mijn oom . 85-2|In [ @alt ~mijn~mijne mijne ] hoedanigheid van liefhebbenden neef meende ik inderdaad verplicht te zijn om voor hem en mij te eten , hetgeen ik ook met de grootste nauwgezetheid deed . 86-1|" Ik heb nooit [ @mwu zoo iets ] gezien ! " [ @alt zei zeide ] de goede Martha onder het bedienen . 86-2|" Mijnheer Lidenbrock niet aan tafel ! " 87-1|" Het is haast ongelooflijk . " 88-1|" Dat voorspelt de [ @alt ene eene ] of andere gewichtige gebeurtenis ! " hernam de oude meid het hoofd schuddende . 89-1|Mijns inziens voorspelde het niets anders dan een heftig [ @alt toneel tooneel ] , als mijn oom zijn middagmaal verdwenen zou zien . 90-1|Hij woonde in zijn huisje in de Koningstraat . 91-1|Ik peuzelde juist [ @alt ~mijn~mijne mijne ] laaste garnaal op , toen [ @alt ene eene ] bulderende Bladzijde 9stem mij aan de genoegens van het nagerecht ontrukte . 91-2|In één sprong was ik uit de zaal in het studeervertrek . 93-1|Een runisch handschrift . 93-2|- Uitleg van het [ @alt alfabet alphabet ] - Het geheimschrift . 94-1|" Het is stellig runisch , " [ @alt zei zeide ] de professor [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wenkbrauwen fronsende . 94-2|" Maar er schuilt een geheim achter , dat ik ontdekken zal , of ... . " 95-1|Een driftig gebaar gaf [ @alt ~zijn~zijne zijne ] bedoeling genoegzaam te kennen . 96-1|" Ga daar zitten , " voegde hij er bij , terwijl hij met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vuist de tafel aanwees , " en schrijf . " 97-1|In een [ @alt ogenblik oogenblik ] was ik gereed . 98-1|" Nu zal ik u iedere letter van ons [ @alt alfabet alphabet ] opnoemen , die met [ @alt ene eene ] van deze ijslandsche letters overeenkomt . 98-2|Wij zullen zien wat dat geeft . 98-3|Maar , bij St. Michaël ! pas op , dat ge u niet vergist . " 99-2|Ik deed mijn uiterste best ; de [ @alt ene eene ] letter werd na de andere opgenoemd en vormde [ @alt zo zoo ] de onverstaanbare opeenvolging der volgende woorden : 107-1|Toen dit werk af was , nam mijn oom driftig het blad , waarop ik geschreven had , en bekeek het lang met aandacht . 108-1|" Wat [ @alt betekent beteekent ] dat ? " herhaalde hij [ @alt werktuiglijk werktuigelijk ] . 109-1|Op [ @alt ~mijn~mijne mijne ] eer , ik zou het hem niet hebben kunnen zeggen . 109-2|Daarenboven ondervroeg hij mij ook dienaangaande niet en ging voort met tot zich [ @alt zelf zelven ] te spreken . 110-1|" Dat noemen wij geheimschrift , " [ @alt zei zeide ] hij , " waarvan de zin verborgen is onder letters , die opzettelijk verkeerd geplaatst zijn en die ordelijk geschikt een verstaanbaren zin zouden opleveren ! 110-2|En wanneer ik bedenk , dat daarin misschien de verklaring of de aanwijzing [ @alt ener eener ] [ @alt grote groote ] ontdekking is opgesloten ! " 111-1|Ik voor mij dacht wel , dat er niets in opgesloten was , maar hield [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt mening meening ] voorzichtig voor mij . 112-1|Daarop nam de professor het boek en het perkament en vergeleek ze met elkander . 113-1|" Deze twee geschriften zijn niet van dezelfde hand , " [ @alt zei zeide ] hij ; " het geheimschrift is jonger dan het boek , en ik zie daarvan terstond Bladzijde 11een onwraakbaar bewijs . 113-2|Inderdaad , de eerste letter is [ @alt ene eene ] dubbele M , die men te vergeefs in het boek van Turleson zou zoeken , want zij werd eerst in de 14de eeuw bij het ijslandsche [ @alt alfabet alphabet ] gevoegd . 113-3|Derhalve liggen er minstens 200 jaar [ @alt tussen tusschen ] het handschrift en het document . " 114-1|Dat scheen mij , ik erken het , vrij logisch te zijn . 115-1|" Dus word ik er toe gebracht , " hernam mijn oom , " om te denken , dat een der bezitters van dit boek deze geheimzinnige [ @alt tekens teekens ] heeft geschreven . 115-2|Maar , voor [ @alt ~de~den den ] drommel ! wie was die bezitter ? 115-3|Zou hij zijn naam niet ergens op dit handschrift gezet hebben ? " 116-1|Mijn oom nam zijn bril af , kreeg een sterke loep en onderzocht nauwkeurig de eerste bladzijden van het boek . 116-2|Op de keerzijde van de tweede , die van [ @alt ~de~den den ] voortitel , ontdekte hij een soort van vlek , die er op het oog als [ @alt ene eene ] inktvlek uitzag . 116-3|[ @alt Intussen Intusschen ] onderscheidde men , als men het van nabij bezag , [ @alt enige eenige ] half [ @alt uitgewiste uitgewischte ] [ @alt tekens teekens ] . 116-4|Mijn oom begreep , dat de hoofdzaak daar zat ; hij bleef dus op de vlek turen en met behulp van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt grote groote ] loep , bespeurde hij eindelijk de bijgaande [ @alt tekens teekens ] , runische letters , die hij zonder aarzelen las : 117-1|" Arne Saknussemm ! " riep hij op een zegepralenden toon , " maar dat is een naam en wel een ijslandsche naam ! die van een geleerde uit de 16de eeuw , van een beroemden goudmaker ! " 118-1|Ik zag mijn oom met zekere bewondering aan . 119-1|" Die goudmakers , " hernam hij , " Avicenne , Bacon , Lulle , Paracelsius , waren de echte , de [ @alt enige eenige ] geleerden van hun tijd . 119-2|Zij hebben ontdekkingen gedaan , waarover wij met recht verbaasd staan . 119-3|Waarom zou die Saknussemm onder dat onverstaanbare geheimschrift niet de [ @alt ene eene ] of andere verrassende uitvinding verborgen hebben ? 119-4|Dat moet [ @alt zo zoo ] zijn . 119-5|Het is [ @alt zo zoo ] ! " 120-1|De verbeeldingskracht van [ @alt ~de~den den ] professor werd door die veronderstelling aangevuurd . 121-1|" Zonder twijfel , " waagde ik te antwoorden , " maar welk belang kon die geleerde er bij hebben om [ @alt zo zoo ] de [ @alt ene eene ] of andere vreemde ontdekking te verbergen ? " 122-4|Heeft Galileï niet hetzelfde gedaan met Saturnus ? 122-5|Overigens zullen wij wel eens zien ; ik moet achter het geheim van dit document komen en ik zal eten noch slapen , voor ik het geraden heb . " 123-1|" [ @alt Zo Zoo ] , [ @alt zo zoo ] ! " dacht ik . 124-1|" Maar gij ook niet , Axel ! " hernam hij . 125-1|" Drommels ! " [ @alt zei zeide ] ik bij mij [ @alt zelf zelven ] , " het is gelukkig dat ik voor twee gegeten heb ! " 126-1|Bladzijde 12"Vooreerst , " [ @alt zei zeide ] mijn oom , " moeten wij de taal van dit geheimschrift vinden . 126-2|Dat kan niet [ @alt moeilijk moeielijk ] zijn . " 127-1|Op deze woorden hief ik driftig mijn hoofd op . 127-2|Mijn oom hervatte [ @alt ~zijn~zijne zijne ] alleenspraak : 128-1|" Niets is gemakkelijker . 128-2|Er zijn in dit document honderd twee en dertig letters , negen en zeventig medeklinkers tegen drie en vijftig klinkers . 128-3|In deze evenredigheid zijn tennaastenbij de woorden der zuidelijke talen gevormd , terwijl de [ @alt noordse noordsche ] veel rijker zijn in medeklinkers . 128-4|Het is dus [ @alt ene eene ] zuidelijke taal . " 129-1|Deze gevolgtrekkingen waren zeer juist . 130-1|" Maar welke taal is het ? " 131-1|Nu moest het blijken , wat de geleerde was , in wien ik echter een grondig analyticus vond . 132-1|" Die Saknussemm , " hernam hij , " was een geleerd man ; [ @alt zodra zoodra ] hij dus niet in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] moedertaal schreef , moest hij bij voorkeur de gewone taal der geleerden van de zestiende eeuw kiezen , ik bedoel het latijn . 132-2|Als ik mij bedrieg , kan ik het beproeven met het spaansch , het fransch , het italiaansch , het grieksch , het hebreeuwsch . 132-3|Maar de geleerden der zestiende eeuw schreven meestal in het latijn . 132-4|Ik heb dus het recht om a priori te zeggen : " dit is latijn . " 133-1|Ik schoof heen en weder op mijn stoel . 133-2|[ @alt ~Mijn~Mijne Mijne ] herinneringen als latinist kwamen in opstand tegen de [ @alt mening meening ] , dat deze rij van zinledige woorden zou kunnen [ @alt behoren behooren ] tot de zoete taal van Virgilius . 134-1|" Ja , latijn , " hernam mijn oom , " maar verbasterd latijn . " 135-1|" Het zij [ @alt zo zoo ] ! " dacht ik . 135-2|" Als gij het ontwart , moet gij slim zijn , oom ! " 136-1|" Laat ik nog eens goed zien , " [ @alt zei zeide ] hij , het blad weder opnemende , waarop ik geschreven had . 136-2|" Ziedaar [ @alt ene eene ] rij van honderd twee en dertig letters , die zich in [ @alt ene eene ] schijnbare wanorde voordoen . 136-3|Er zijn woorden , waarin alleen medeklinkers voorkomen , [ @alt zoals zooals ] het eerste " m.rnlls , " andere , in tegendeel , met veel klinkers , b.v. het vijfde " unteief , " of het voorlaatste " oseibo . " 136-4|Die schikking nu is blijkbaar niet willekeurig ; zij is op wiskunstige gronden ingegeven door de onbekende reden , die de opeenvolging dezer letters heeft geregeld . 136-5|Het is dunkt mij zeker , dat de oorspronkelijke volzin regelmatig is opgeschreven en daarna omgekeerd volgens [ @alt ene eene ] wet , die ik moet ondekken . 136-6|Wie [ @alt ~de~den den ] sleutel van dit geheimschrift bezat , zou het vlug lezen . 136-7|Maar welke is die sleutel ? 136-8|Axel ! hebt gij [ @alt ~die~dien dien ] sleutel ? " 137-1|Gräuben was een lieve blonde deern . 138-1|Op die vraag antwoordde ik niets en wel om de volgende reden . 138-2|Mijn oog was gevallen op een lief portret , dat aan [ @alt ~de~den den ] muur hing , het portret van Gräuben . 138-3|De pupil van mijn oom was toen te Altona bij [ @alt ene eene ] harer bloedverwanten , en [ @alt ~haar~hare hare ] afwezigheid maakte mij zeer treurig ; want , ik mag het nu bekennen , het lieve meisje en de neef van [ @alt ~de~den den ] professor beminden elkander met al het geduld en al de bedaardheid van [ @alt Duitsers Duitschers ] ; wij waren verloofd buiten weten van mijn oom , die te zeer geoloog was om dergelijke gevoelens te begrijpen . 138-4|Bladzijde 13Gräuben was [ @alt ene eene ] lieve blonde deern met blauwe [ @alt ogen oogen ] een [ @alt enigszins eenigszins ] zwaarmoedig karakter en een nadenkenden geest ; zij beminde mij daarom niet minder ; ik voor mij aanbad haar , als Bladzijde 14dat woord ten minste in de oud-duitsche taal bestaat ! 138-5|De beeltenis mijner aangebedene wierp mij dus plotseling uit de wereld der naakte werkelijkheid in die der hersenschimmen , der herinneringen . 139-1|Ik zag de getrouwe gezellin van mijn arbeid en van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] vermaken terug . 139-2|Zij hielp mij iedereen dag om de kostbare [ @alt stenen steenen ] van mijn oom te rangschikken ; zij plaatste er met mij de briefjes op . 139-3|Juffrouw Gräuben was zeer sterk in de delfstofkunde ! 139-4|Meer dan één geleerde zou een lesje bij haar hebben kunnen halen . 139-5|Zij onderzocht gaarne grondig de netelige vraagstukken der wetenschap . 139-6|Wat al zoete uren hadden wij doorgebracht met samen te [ @alt studeren studeeren ] , en hoe benijdde ik [ @alt soms somtijds ] het lot dier [ @alt gevoelloze gevoellooze ] [ @alt stenen steenen ] , die zij met [ @alt ~haar~hare hare ] bekoorlijke handen aanraakte . 140-1|Als daarna het uur van uitspanning kwam , gingen wij beiden uit ; wij kozen de lommerrijke lanen van de Alster en begaven ons gezamenlijk naar [ @alt ~de~den den ] ouden geteerden molen , die zich [ @alt zo zoo ] goed voordoet aan het uiteinde van het meer ; onderweg keuvelden wij , elkander bij de hand houdende ; ik vertelde haar allerlei , waarover zij luidkeels lachte ; [ @alt zo zoo ] kwamen wij aan [ @alt ~de~den den ] oever der Elbe en na de zwanen , die [ @alt tussen tusschen ] de [ @alt grote groote ] witte plompen rondzwemmen , [ @alt ~goeden~goede goeden ] nacht [ @alt gewenst gewenscht ] te hebben , keerden wij per stoomboot naar de kaai terug . 141-1|[ @alt Zo Zoo ] ver was ik met mijn gepeins , toen mijn oom , met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vuist op de tafel slaande , mij met geweld tot de werkelijkheid terugvoerde . 142-1|" Laat eens zien , " [ @alt zei zeide ] hij , " de eerste gedachte die zich aan [ @alt ~de~den den ] geest moet voordoen om de letters van een volzin te verwarren is , dunkt mij , om de woorden onder in plaats van naast elkander te schrijven . " 143-1|" Wel mogelijk ! " dacht ik . 144-1|" Wij zullen zien , wat dat geeft Axel ! schrijf [ @alt ~de~den den ] een of anderen volzin op dit stukje papier ; maar zet de letters in plaats van achter elkander in geregelde rijen , elke van vijf of zes , onder elkander . " 145-1|" Ik begreep , wat hij bedoelde , en onmiddelijke schreef ik van boven naar beneden : 151-1|" Goed , " [ @alt zei zeide ] de professor , zonder gelezen te hebben . 151-2|" Zet nu deze woorden op een regel naast elkander . " 152-1|Ik gehoorzaamde en kreeg [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] volzin : 153-1|linirn , knieä ! bugvu ei , eb , mnlGe . 154-1|" Heel goed ! " riep mijn oom , mij het papier uit de hand rukkende , " dat lijkt al een beetje op het oude document ; de klinkers Bladzijde 15staan in dezelfde wanorde als de medeklinkers ; er zijn zelfs hoofdletters en komma's in het midden der woorden , juist als op het perkament van Saknussemm ! " 155-1|Ik kon niet nalaten deze opmerkingen zeer schrander te vinden . 156-1|" Om nu , " hernam mijn oom , zich rechtstreeks tot mij wendende , " [ @alt ~de~den den ] volzin te lezen , [ @alt ~die~dien dien ] gij geschreven hebt en ik niet ken , zal het genoeg zijn om achtereenvolgens de eerste letter van ieder woord te nemen , dan de tweede , dan de derde , enz. " 157-1|En tot [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt grote groote ] verwondering , maar vooral tot de [ @alt ~mijn~mijne mijne ] , las mijn oom : 158-1|" Ik bemin u innig , lieve Gräuben ! " 159-1|" Ei ! " riep de professor . 160-1|Ja , zonder er om te denken had ik , als een verliefde lomperd [ @alt die dien ] [ @alt gevaarlijke gevaarlijken ] volzin geschreven ! 161-1|" [ @alt Zo Zoo ] , [ @alt zo zoo ] ! bemint gij Gräuben ! " hernam mijn oom op [ @alt de den ] [ @alt echte echten ] toon van een voogd . 163-1|" [ @alt Zo Zoo ] , [ @alt zo zoo ] ! bemint gij Gräuben ! " herhaalde hij werktuiglijk . 163-2|" Welnu , wij zullen deze handelwijze op het voor ons liggende document toepassen . " 164-1|Weder in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] alles [ @alt overheersende overheerschende ] beschouwing verdiept , vergat mijn oom reeds [ @alt ~mijn~mijne mijne ] onvoorzichtige woorden . 164-2|Ik zeg onvoorzichtige , want het hoofd van [ @alt ~de~den den ] geleerde kon [ @alt gene geene ] zaken van het hart begrijpen . 164-3|Maar gelukkig won het de [ @alt grote groote ] zaak van het document . 165-1|Op dat [ @alt ogenblik oogenblik ] , dat de voornaamste proef zou gedaan worden , schoten de [ @alt ogen oogen ] van professor Lidenbrock bliksemstralen door zijn bril ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vingers beefden , toen hij het oude perkament weder opnam ; hij was diep ontroerd . 166-1|Toen ik gereed was , was ik waarlijk aangedaan ; deze letters , één voor één opgenoemd , hadden geen zin opgeleverd ; ik verwachtte dus , dat de professor een sierlijken latijnschen volzin statig van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lippen zou laten vloeien . 167-1|Maar wie had [ @mwu zoo iets ] kunnen denken ! 167-2|Een hevige vuistslag deed de tafel dreunen . 167-3|De inkt spatte uit [ @alt ~de~den den ] koker , de pen viel uit [ @alt ~mijn~mijne mijne ] hand . 168-1|" Dat is het niet , " riep mijn oom , " dat heeft geen gezonden zin ! " 169-1|Vervolgens het vertrek met bliksemsnelheid doorvliegende en de trap als [ @alt ene eene ] lawine afstormende , snelde hij de Koningstraat in en was in een [ @alt ogenblik oogenblik ] uit het oog verdwenen . 171-1|Vrees voor het raadselachtige werk . 171-2|- Waar is oom ? 171-3|- Moeilijkheden der ontcijfering . 171-4|- De sleutel gevonden . 172-1|" Is hij weg ? " riep Martha , die kwam [ @alt aanlopen aanloopen ] op het geraas van de huisdeur , die [ @alt zo zoo ] hard was toegetrokken , dat het [ @alt gehele geheele ] huis er van dreunde . 173-1|" Ja ! " antwoordde ik , " voor goed weg ! " 174-1|" Hoe is het met zijn middagmaal , " vroeg de oude meid . 175-1|" Hij zal niet eten ! " 176-1|" En met zijn avondeten ? " 177-1|" Hij zal niet eten ! " 178-1|" Wat ! " [ @alt zei zeide ] Martha , [ @alt ~haar~hare hare ] handen ineenslaande . 179-1|" Neen , goede Martha ! hij en niemand in huis zal meer eten ! 179-2|Oom Lidenbrock wil ons allen honger laten lijden , tot hij een oude vod ontcijferd heeft , die volstrekt onmogelijk te ontcijferen is ! " 180-1|" Dan zit er niet anders op dan van honger te sterven ! " 181-1|Ik durfde er niet voor uitkomen , dat dit ons onvermijdelijk lot zou zijn met zulk een onhandelbaar [ @alt mens mensch ] als mijn oom . 182-1|De oude meid ging , hevig ontroerd , zuchtende naar haar keuken terug . 183-1|Toen ik alleen was , kwam ik op de gedachte om alles aan Gräuben te gaan vertellen ; maar hoe zou ik het huis uitkomen ? 183-2|De professor kon ieder [ @alt ogenblik oogenblik ] [ @alt terugkeren terugkeeren ] . 183-3|En als hij mij dan eens riep ! 183-4|En als hij weer eens wilde beginnen met dat raadselachtige werk , dat men te vergeefs [ @alt ~de~den den ] ouden OEdipus zou voorgelegd hebben ! 183-5|Antwoordde ik dan niet op zijn roep , wat zou er dan van komen ? 184-1|Blijven was dus het verstandigste . 184-2|Juist had een delfstofkundige uit Besançon ons [ @alt ene eene ] verzameling kiezelachtige adelaarsteenen gezonden , die gerangschikt moesten worden . 184-3|Ik ging aan het werk . 184-4|Ik schiftte en schikte in [ @alt ~hun~hunne hunne ] hokjes al die holle [ @alt stenen steenen ] , waarin kleine kristallen zweefden . 185-1|Maar die bezigheid gaf mij [ @alt gene geene ] afleiding ; de zaak van het oude document hield mij te zeer bezig . 185-2|Mijn hoofd gloeide en ik werd door [ @alt ene eene ] [ @alt naamloze naamlooze ] onrust bevangen . 185-3|Ik had een voorgevoel van een naderend onheil . 186-1|De oude meid ging zuchtende naar [ @alt ~haar~hare hare ] keuken terug . 187-1|Na verloop van een uur waren de adelaarsteenen ordelijk geschikt . 187-2|Ik liet mij toen met slingerende armen en achteroverhangend hoofd in [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~groten~grote grooten ] Utrechtschen armstoel neervallen . 187-3|Ik stak mijn [ @alt grote groote ] duitsche pijp aan , welker gebeeldhouwde kop [ @alt ene eene ] achteloos uitgestrekte stroomnimf voorstelde ; daarna vermaakte ik mij met [ @alt ~de~den den ] voortgang der verbranding te volgen , die van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] stroomnimf Bladzijde 17langzamerhand een volslagen negerin maakte . 187-4|Van tijd tot tijd luisterde ik , of er geen schreden op de trap klonken . 187-5|Maar neen . 187-6|Waar mocht mijn oom op dat [ @alt ogenblik oogenblik ] toch zijn ? 187-7|Ik verbeeldde Bladzijde 18mij hem te zien [ @alt lopen loopen ] onder de [ @alt schone schoone ] [ @alt bomen boomen ] op [ @alt ~de~den den ] weg naar Altona , met zijn stok zwaaiende en blind pareerende , met geweld op het gras slaande , de toppen der distelplanten afhakkende en de schuwe ooievaars in [ @alt ~hun~hunne hunne ] rust storende . 188-1|Zou hij zegepralend of moedeloos huiswaarts [ @alt keren keeren ] ? 188-2|Wie van beiden zou het winnen , het geheim of hij ? 188-3|[ @alt Zo Zoo ] ondervroeg ik mij [ @alt zelf zelven ] , en [ @alt werktuiglijk werktuigelijk ] nam ik het blad papier in handen , waarop de onverstaanbare reeks der door mij geschreven letters stond . 188-4|Ik herhaalde bij mij [ @alt zelf zelven ] : " Wat [ @alt betekent beteekent ] dat ? " 189-1|Ik beproefde die letters [ @alt zo zoo ] te schikken , dat zij woorden vormden . 189-2|Het was onmogelijk . 189-3|Of men ze bij tweeën , drieën , vijven of zessen [ @alt verenigde vereenigde ] , het gaf niets verstaanbaars ; wel vormden de veertiende , vijftiende en zestiende letter het woord " ice , " de vier- , vijf- en zes en tachtigste het woord " sir , " en eindelijk merkte ik in het midden van het document op [ @alt de den ] [ @alt tweede tweeden ] regel ook de [ @alt latijnse latijnsche ] woorden " rota , mutabile , ira , nec , atra " op . 190-1|" Drommels ! " dacht ik , " uit die laatste woorden zou men bijna opmaken , dat oom gelijk heeft wat de taal van het document betreft . 190-2|En zelfs bemerk ik nog op [ @alt de den ] [ @alt derde derden ] regel het woord " luco , " dat " heilig [ @alt bos bosch ] " [ @alt betekent beteekent ] . 190-3|Wel is waar leest men op [ @alt ~de~den den ] derden het woord " tabiled , " dat zuiver hebreeuwsch is , en de zelfstandige naamwoorden " mer , arc , mère , " die zuiver fransch zijn . " 191-1|Dat was genoeg om iemand razend te maken ! 191-2|Vier verschillende talen in [ @alt die dien ] [ @alt dwaze dwazen ] volzin ! 191-3|Welk verband kon er bestaan [ @alt tussen tusschen ] de woorden " ijs , mijnheer , toorn , wreed , heilig [ @alt bos bosch ] , veranderend , moeder , boog of zee ? " 191-4|Het eerste en laatste alleen konden gemakkelijk overeenkomen ; het was toch niet vreemd , dat in een document op IJsland geschreven , van [ @alt ene eene ] " IJszee " gesproken werd . 191-5|De verklaring van het raadsel was daarmede echter nog niets gevorderd . 192-1|Ik worstelde dus hevig tegen [ @alt ene eene ] onoplosbare zwarigheid ; [ @alt ~mijn~mijne mijne ] hersenen gloeiden ; ik pinkoogde op het blad papier ; de honderd twee en dertig letters schenen om mij heen te dansen , gelijk die zilveren tranen die na een [ @alt geweldige geweldigen ] aandrang van het bloed om ons hoofd in de lucht opstijgen . 193-1|Ik was ten prooi aan [ @alt ene eene ] soort van zinsbegoocheling , ik stikte , ik snakte naar lucht . 193-2|[ @alt Werktuiglijk Werktuigelijk ] bewaaide ik mij met het blad papier , welks beide zijden zich beurtelings aan mijn oog vertoonden . 194-1|Hoe groot was [ @alt ~mijn~mijne mijne ] verbazing , toen ik bij [ @alt ene eene ] van die snelle omdraaiingen , op het [ @alt ogenblik oogenblik ] dat de keerzijde naar mij gewend was , volkomen leesbare woorden , [ @alt latijnse latijnsche ] woorden meende te bespeuren , o.a. " craterem , terrestre . " 195-1|Terstond ging er een licht voor mij op ; deze eenvoudige kenteekenen deden mij de waarheid inzien ; ik had de wet van het geheimschrift ontdekt . 195-2|Om dit document te lezen was het niet eens [ @alt nodig noodig ] om door het omgekeerde blad heen te lezen ! 195-3|Neen . 195-4|[ @alt Zo Zoo ] als het Bladzijde 19was , [ @alt zo zoo ] als het mij was voorgezegd , kon het vloeiend gespeld worden . 195-5|Alle vernuftige verbindingen van [ @alt ~de~den den ] professor werden bewaarheid ; hij had gelijk gehad ten aanzien van de schikking der letters , gelijk ook ten aanzien van de taal van het document ! 195-6|Er was slechts [ @alt ene eene ] " beuzeling " [ @alt nodig noodig ] geweest om [ @alt ~die~dien dien ] latijnschen volzin van het [ @alt ene eene ] einde tot het andere te kunnen lezen , en het toeval had mij die " beuzeling " aan de hand gedaan ! 196-1|Men kan nagaan hoe ontroerd ik was ! 196-2|[ @alt ~Mijn~Mijne Mijne ] [ @alt ogen oogen ] werden dof . 196-3|Ik kon ze niet gebruiken . 196-4|Ik had het blad papier op de tafel gelegd . 196-5|Ik behoefde er slechts een blik op te slaan om bezitter van het geheim te worden . 197-1|Eindelijk gelukte het mij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] ontroering meester te worden . 197-2|Ik maakte het mij tot een plicht om tweemaal de kamer rond te gaan , ten einde [ @alt ~mijn~mijne mijne ] zenuwen tot bedaren te brengen , vervolgens plaatste ik mij weder in [ @alt de den ] [ @alt grote grooten ] armstoel . 198-1|" Ik zal het lezen ! " riep ik uit na ruim adem gehaald te hebben . 199-1|Ik bukte over de tafel , legde mijn vinger achtereenvolgens op iedere letter , en zonder te stuiten , zonder één [ @alt ogenblik oogenblik ] te haperen , las ik luide [ @alt de den ] [ @alt gehele geheelen ] volzin . 200-1|Maar welk [ @alt ene eene ] ontsteltenis , welk een schrik greep mij aan ! 200-2|Ik stond eerst als door [ @alt ~de~den den ] bliksem getroffen . 200-3|Hoe ! wat ik daar vernam was reeds volbracht ! iemand was vermetel genoeg geweest om door te dringen ! 201-1|" Ach ! " riep ik uit , terwijl ik opsprong , " neen ! neen ! oom mag het niet weten ! 201-2|Dat ontbreekt er nog maar aan , dat hij de lucht kreeg van zulk [ @alt ene eene ] reis ! 201-3|Hij zou er wellicht ook smaak in krijgen ! 201-4|Niets zou hem kunnen tegenhouden ! 201-5|Hij , zulk een vastberaden geoloog , zou vertrekken in ieder geval , in weerwil , in spijt van alles ! 201-6|En hij zou mij medenemen en wij zouden niet terugkomen ! 201-7|Nooit , nooit ! " 202-1|Ik verkeerde in een onbeschrijfelijken toestand van opgewondenheid . 203-1|" Neen , neen ! het mag niet gebeuren , " [ @alt zei zeide ] ik vastbesloten , " en daar ik kan beletten , dat zulk een denkbeeld bij mijn dwingeland opkomt , zal ik het doen . 203-2|Door dit document telkens te wenden en te [ @alt keren keeren ] , zou hij bij toeval [ @alt ~de~den den ] sleutel kunnen ontdekken . 203-3|Ik zal het vernietigen ! " 204-1|Er lag nog [ @alt enig eenig ] vuur in [ @alt ~de~den den ] haard . 204-2|Ik greep niet alleen het blad papier maar ook het perkament van Saknussemm ; met koortsachtig bevende hand wilde ik alles op de kolen werpen en dit gevaarlijke geheim vernietigen , toen de kamerdeur geopend werd en mijn oom verscheen . 206-1|De professor aan het werk . 206-2|- De neef valt in slaap . 206-3|- De huissleutel verdwenen . 206-4|- De vreugde van mijn oom . 206-5|- De lezing van het document . 206-6|- De valiezen moeten gepakt worden . 207-1|Ik had maar even [ @alt ~de~den den ] tijd om het onheil-aanbrengend document weder op de tafel te leggen . 208-1|Professor Lidenbrock scheen in diep gepeins verzonken . 208-2|De gedachte , die hem [ @alt beheerste beheerschte ] , liet hem geen [ @alt ogenblik oogenblik ] rust ; hij had klaarblijkelijk onder de wandeling de zaak onderzocht , ontleed , alle hulpbronnen zijner verbeeldingskracht aangewend , en kwam nu terug om de [ @alt ene eene ] of andere nieuwe verbinding toe te passen . 209-1|Hij ging inderdaad in zijn armstoel zitten en met de pen in de hand begon hij formules neer te schrijven , die op een algebraïsch vraagstuk geleken . 210-1|Ik volgde met [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt ogen oogen ] [ @alt ~zijn~zijne zijne ] sidderende hand ; geen enkele zijner bewegingen ontging mij . 210-2|Welke onverwachte uitkomst zou hij misschien verkrijgen ? 210-3|Ik beefde , maar zonder reden , omdat de ware , de " [ @alt enige eenige ] " verbinding reeds gevonden zijnde , iedere andere nasporing noodwendig vergeefs moest zijn . 211-1|Drie uur lang werkte mijn oom zonder te spreken , zonder het hoofd op te heffen , duizendmaal uitwisschende , weder opnemende , doorschrappende , weder beginnende . 212-1|Ik wist wel dat , als het hem gelukte om die letters te schikken naar al de betrekkelijke plaatsen , die zij konden innemen , de zin klaar zou zijn . 212-2|Maar ik wist ook , dat twintig letters reeds twee trillioenen , vier honderd twee en dertig duizend negen honderd twee billioenen , acht duizend één honderd zes en zeventig [ @alt miljoenen millioenen ] , zes honderd veertig duizend verbindingen moesten opleveren . 212-3|In [ @alt ~de~den den ] zin waren honderd twee en dertig letters , en die honderd tweeën dertig letters gaven een getal verschillende volzinnen , dat uit minstens honderd drie en dertig cijfers bestaat , een getal bijna onmogelijk uit te spreken en dat alle bevatting te boven gaat . 213-1|Ik was dus gerust over dit heldhaftige middel om het vraagstuk op te lossen . 214-1|[ @alt Intussen Intusschen ] verliep de tijd ; het werd nacht ; het gerucht op straat hield op ; steeds over zijn werk gebukt zag mijn oom niets , zelfs de goede Martha niet , die de deur half opende ; hij hoorde niets , zelfs de stem dezer waardige dienstbode niet die vroeg : 215-1|" Zal Mijnheer [ @alt ~dezen~deze dezen ] avond eten ? " 216-1|Martha moest zonder antwoord heengaan ; ik voor mij , na mij [ @alt ~enigen~enige eenigen ] tijd er tegen verzet te hebben , werd door [ @alt ~de~den den ] slaap overmand Bladzijde 21en sliep in op het einde van de canapé , terwijl oom Lidenbrock nog maar altijd berekende en doorschrapte . 217-1|Tot een besluit gekomen sloeg ik de armen over elkander en wachtte . 218-1|Toen ik [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] morgen ontwaakte , was de onvermoeide Bladzijde 22werkezel nog aan [ @alt ~de~den den ] arbeid . 218-2|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt rode roode ] [ @alt ogen oogen ] , zijn bleek gezicht , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] haren , waarin hij met [ @alt ene eene ] koortsige hand had gewoeld , de purperroode rand onder [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] bewezen genoegzaam [ @alt ~zijn~zijne zijne ] verschrikkelijke worsteling met het onmogelijke , en onder welk [ @alt ene eene ] vermoeinis van zijn geest en inspanning van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hersenen de uren voor hem moesten [ @alt verlopen verloopen ] zijn . 219-1|Ik kreeg waarlijk medelijden met hem . 219-2|In weerwil van de verwijten , die ik het recht meende te hebben om hem te doen , gevoelde ik zekere aandoening . 219-3|De arme man werd [ @alt zo zoo ] door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gedachten [ @alt overheerst overheerscht ] , dat hij vergat om boos te worden ; al [ @alt ~zijn~zijne zijne ] levenskrachten trokken zich op één punt samen , en daar zij niet door [ @alt ~haar~hare hare ] gewone veiligheidsklep ontsnapten , stond het te [ @alt vrezen vreezen ] dat [ @alt ~haar~hare hare ] spanning hem binnen kort zou doen springen . 220-1|Ik kon door een gebaar , door een woord slechts die ijzeren schroef losmaken , die op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hersenpan drukte . 220-2|En ik deed het niet ! 221-1|Mijn hart was toch goed genoeg . 221-2|Waarom bleef ik dan stom in zulk een geval ? 221-3|In het belang van mijn oom . 222-1|" Neen , neen ! " herhaalde ik , " neen , ik zal niet spreken ! 222-2|Hij zou er heen willen gaan , ik ken hem ; niets zou hem kunnen tegenhouden . 222-3|Hij heeft [ @alt ene eene ] vulkanische verbeeldingskracht , en om te doen wat andere geologen niet gedaan hebben , zou hij zijn leven wagen . 222-4|Ik zal zwijgen , ik zal het geheim bewaren , waarvan het toeval mij bezitter heeft gemaakt ; het te ontdekken zou [ @alt zo zoo ] goed zijn als professor Lidenbrock te [ @alt doden dooden ] . 222-5|Laat hij het raden , als hij kan , ik wil mij later niet te verwijten hebben , dat ik hem in het verderf heb gestort ! " 223-1|Nadat ik hieromtrent tot een besluit was gekomen , sloeg ik de armen over elkaar en wachtte . 223-2|Maar ik had niet op een voorval gerekend , dat [ @alt enige eenige ] uren later plaats had . 224-1|Toen de goede Martha het huis wilde verlaten om naar de markt te gaan , vond zij de deur gesloten ; de huissleutel stak niet in het slot . 1-1|NOODLOT 12-1|De handen in de zakken , [ @alt ~de~den den ] kraag van zijn pels op , ging Frank door het stuiven der sneeuw voort , langs [ @alt ~de~den den ] eenzamen Adelaïde-Road , in [ @alt ~de~den den ] avond . 12-2|Toen hij het villa-tje naderde , waar hij woonde , - White-Rose , geheel gedoken , gedompeld , verzonken in de blankheid der sneeuw , als een nestje in watten , - zag hij iemand op zich afkomen , van Primrose-Hill . 12-3|Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van [ @alt ~de~den den ] man , die hem blijkbaar wilde aanspreken ; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in [ @alt ~die~dien dien ] eenzamen sneeuwnacht , en hij was zeer verbaasd , toen hij in het [ @alt Hollands Hollandsch ] hoorde : 13-1|- Neem u me niet kwalijk ... . is u niet meneer Westhove ? 14-1|- Ja , antwoordde Frank . 14-2|Wie is u ? 14-3|Wat is er ? 15-1|- Ik ben Robert van [ @alt Maren Maeren ] , misschien herinnert u zich ... . 16-1|- Bertie , jij ? riep Frank uit . 16-2|Hoe kom je hier in Londen ! 16-3|En in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] verbazing , zag hij , door het stuiven der sneeuw heen , een vizioen verrijzen uit [ @alt ~zijn~zijne zijne ] jeugd , een helder tafereel van jongensvriendschap , iets jongs en warms ... . 17-1|- Misschien niet [ @alt zo zoo ] heel toevallig ! antwoordde de vreemde , wiens stem bij [ @alt ~de~den den ] klank van [ @alt ~die~dien dien ] verkleinnaam " Bertie " iets vaster klonk ; ik wist , dat u hier woont en ik ben al driemaal aan uwe deur geweest , maar u was niet thuis . 17-2|De juffrouw zei , dat u van avond toch thuis zoû komen , en daarom ben ik [ @alt zo zoo ] vrij geweest hier op u te wachten ... . 18-1|De stem verloor weêr alle vastheid en werd [ @alt smekend smeekend ] , als van een bedelaar . 19-1|- Moest je me [ @alt zo zoo ] dringend spreken ? vroeg Frank verbaasd . 20-1|- Ja ... . ik wou ... . of u me misschien helpen kon ... . ik ken hier niemand ... . 21-1|- Waar woon je ? 22-1|- Nergens ; ik ben van morgen vroeg hier aangekomen en ik heb ... . ik heb geen geld ... . 23-1|En hij kromp , huiverend van het staan in de koude tijdens dit korte gesprek , zich bijna [ @alt smekend smeekend ] samen , als een hond , die bang is . 24-1|- Ga maar met me meê , sprak Frank , vol verbazing , medelijden , vol van de warme herinneringen zijner jongensjaren . 24-2|Kom van nacht maar bij me . 25-1|- O ja , graag ! klonk het antwoord , haastig en bevend , als bevreesd voor het terugnemen dier goddelijke woorden . 26-1|Zij gingen samen een paar passen voort ; toen haalde Frank [ @alt ~de~den den ] sleutel uit zijn zak - [ @alt ~de~den den ] sleutel van White-Rose . 26-2|Hij opende de deur ; een zeshoekige [ @alt Moorse Moorsche ] lantaren scheen in de vestibule zacht met halve vlam . 27-1|- Ga binnen ! sprak Frank . 28-1|En hij deed de deur achter zich op het nachtslot , met een bout . 28-2|Het was half een . 29-1|De meid was nog op . 30-1|- Die meneer was al [ @alt zo zoo ] dikwijls hier geweest , fluisterde ze met een wantrouwenden blik naar Bertie ; en ik zag hem hier van avond altijd door [ @alt voorbijlopen voorbijloopen ] , als hield hij de wacht . 30-2|Ik was bang , weet u ; het is hier [ @alt zo zoo ] eenzaam . 31-1|Frank schudde geruststellend het hoofd . 32-1|- Laat het vuur gauw achter aanmaken , Annie . 32-2|Is je man nog op ? 33-1|- Het vuur meneer ?! 34-2|Bertie , wil je wat eten ? 35-1|- Heel graag ... . als het u geen moeite geeft ! antwoordde Bertie , in het [ @alt Engels Engelsch ] , voor de meid , en zijn blik zocht [ @alt smekend smeekend ] de koud verbaasde , blauwe [ @alt ogen oogen ] der flinke , knappe , jonge vrouw ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] stem was als fluweel , en , tenger , klein , poogde hij in de vestibule [ @alt zo zoo ] weinig mogelijk plaats in te nemen , in een te schrompelen , te vluchten uit [ @alt ~haar~hare hare ] blikken , zich uit te [ @alt wissen wisschen ] in een hoekje schaduw . 36-1|Frank leidde hem nu [ @alt ene eene ] [ @alt grote groote ] achterkamer binnen , eerst kil en donker , maar weldra verlicht , weldra ook zachtjes-aan met [ @alt ene eene ] stralende lauwte verwarmd door het [ @alt grote groote ] vuur , dat in [ @alt ~de~den den ] , nog gesloten , haard begon op te gloeien . 36-2|Annie dekte de tafel . 37-1|- Eén couvert , meneer ? 38-1|- Twee ; ik soupeer meê ! sprak Frank , denkend , dat Bertie dan vrijer zoû zijn . 39-1|Bertie had zich op Franks aandringen in een [ @alt ruime ruimen ] stoel gezet bij [ @alt ~de~den den ] haard en hij bleef daar schichtig rechtop zitten , zonder te spreken , verlegen voor de meid , die telkens ging en kwam . 39-2|Eerst nu zag Frank , in het licht , de armoede van zijn uiterlijk ; zijn dun gesleten jasje , vet glimmend en [ @alt knopen knoopen ] missend ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] afgetrapte , uitgerafelde broek ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vuile bouffante , die een gemis aan linnen verborg ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] uitgezakte schoenen met gaten . 39-3|Een [ @alt oude ouden ] hoed had hij bedremmeld , verlegen , in de hand gehouden . 39-4|Het was [ @alt ene eene ] [ @alt kleding kleeding ] , niets passend bij [ @alt ~die~dien dien ] aristocratisch tengeren bouw , dat fijne , [ @alt bleke bleeke ] , magere gelaat , gedistingeerd , trots het ongeknipte , blonde haar en [ @alt ~de~den den ] ongeschoren stoppelbaard ; het was als de maskerade van geboorte en opvoeding in de lompen der ellende , die zij onhandig , als een slecht zittend tooneelpak , droegen . 39-5|En de acteur zelf bleef roerloos zitten , starende in het vuur , verlegen in de [ @alt streling streeling ] der weelde , welke hem hier omringde in deze kamer : onwederlegbaar het verblijf van een vermogend [ @alt jongmens jongmensch ] , die geen neiging tot huislijke gezelligheid had : rijke gordijnen en tapijten , rijke meubels en ornamenten , zonder comfort geschikt , recht tegen de wanden aan en , stijf netjes , zonder leven , glimpend opgepoetst . 39-6|Maar Bertie kreeg [ @alt ~die~dien dien ] indruk niet , want een welbehagen van warmte en veiligheid kwam over hem , een gevoel van rust en onbezorgdheid , kalm als een meer en zoet als een oase : een lachend landschap na de koude en de sneeuw van [ @alt zo zoo ] even . 39-7|En toen hij zag hoe Frank hem aanstaarde , zeker verwonderd over zijn roerloos zitten turen in het [ @alt grote groote ] vuur , waar de vlammen thans dansend oplekten als gele drakentongen , glimlachte hij eindelijk en sprak hij nederig , dankbaar , met die stem als van een bedelaar : 40-1|- Dank u wel , u ... . 40-2|u is [ @alt zo zoo ] goed ... . 41-1|Het was niet veel wat Annie daarna op tafel zette : de restantjes uit de provisiekast van een steeds uithuizig [ @alt jongmens jongmensch ] , wat kouden beef-steak en slâ , wat beschuit en jam , maar het zweemde toch naar een souper en Bertie deed het [ @alt grote groote ] eer aan , systematisch langzaam en bijna onverschillig etend en drinkend , wasemend warmen grog , zonder [ @alt ~de~den den ] honger , die in zijn lichaam [ @alt ene eene ] nijpende leêgte groef , te laten blijken . 41-2|Frank poogde hem eindelijk uit te [ @alt horen hooren ] , dwong hem te spreken en te verhalen wat hem in zulke ellende gebracht had en hij deed zijn verhaal bij brokken en stukken , steeds nederig , terwijl ieder woord klonk als [ @alt ene eene ] bedelarij . 41-3|Onaangenaamheden met zijn vader over zijn moederlijk erfdeel , een bagatel van een paar duizend gulden , weldra versmolten ; zijn zwalken in Amerika , waar hij beurtelings boerenknecht , kellner in een hotel en figurant aan een theâter was geweest ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] terugreis naar Europa op een steamer , waar hij zijn overtocht met diensten van allerlei aard had betaald en nu : zijn eersten dag in Londen , zonder een cent . 41-4|Hij had zich uit brieven , dagteekenende van een paar jaar geleden , het adres van Westhove in Londen herinnerd en aanstonds White-Rose opgezocht , vreezende , dat Frank in [ @alt ~die~dien dien ] tijd wel vier- , vijfmaal verhuisd kon zijn , zonder een spoor te hebben achtergelaten ... 41-5|O , zijn angst , [ @alt ~die~dien dien ] nacht , wachtende in [ @alt ~de~den den ] wind , terwijl het donkerder en donkerder werd ; de duisternis alleen verlicht door de spookachtige blankheid der doodstille sneeuw ! 41-6|En nu , die warmte , een dak , een souper ! 41-7|En nogmaals bedankte hij , zich klein makend , ineenschrompelend in zijn versleten [ @alt kleren kleêren ] : 42-1|- Dank u , dank u ... . 43-1|Annie , mopperend over die drukte in [ @alt ~de~den den ] nacht voor [ @alt zo zoo ] een vagebond , [ @alt ~die~dien dien ] meneer van de straat opraapte , had de logeerkamer gereed gemaakt . 43-2|En Frank leidde hem naar boven , getroffen door zijn vermoeid uiterlijk , grijs van bleekte . 43-3|Hij klopte hem op [ @alt ~de~den den ] schouder , beloofde hem te zullen helpen , maar nu moest hij naar bed gaan : morgen zouden zij wel verder zien . 44-1|Toen Bertie alleen was , keek hij aandachtig om zich rond . 44-2|De kamer was zeer comfortabel , het bed breed , zacht en warm . 44-3|Hij voelde zich vies en goor in die omgeving , vol gemakken en onbezorgdheid en in een aangeboren drang tot keurigheid en reinheid begon hij zich , hoewel hij rilde van de koude , eerst , lang en zorgvuldig , te [ @alt wassen wasschen ] , te reinigen , te poetsen , te wrijven , tot zijn lichaam rozig gloeide , geheel geparfumeerd met een aroom van zeepschuim . 44-4|Hij zag in [ @alt ~de~den den ] spiegel en betreurde het , dat hij geen scheermes had : anders had hij zich geschoren . 44-5|Eindelijk , gehuld in het nachtgoed , dat daar gereed lag , kroop hij in bed , [ @alt tussen tusschen ] de wol . 44-6|Hij sliep niet dadelijk in , genietende van zijn bien-être , van zijn eigen reinheid , de blankheid der lakens , de [ @alt frisse frissche ] warmte der dekens , van het nachtlichtje , dat bescheiden schemerde door zijn groen gordijn . 44-7|In [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] begon een glimlach te tintelen , om zijn mond ook . 44-8|En hij sliep in , zonder te denken aan morgen , rustig in de zorgeloosheid van het heden en de warmte van zijn bed , bijna leêg van hoofd , alleen met dit enkele , kleine gedachtetje : dat Frank toch een goede jongen was ! 46-1|Het vroor [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] morgen ; de sneeuw glinsterde kristalachtig hard . 46-2|Zij hadden ontbeten en Bertie vertelde van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] ongelukken in Amerika . 46-3|Hij had zich door Franks barbier laten knippen en scheren en hij droeg [ @alt kleren kleêren ] van Frank , die hem wijd als zakken waren ; een paar pantoffels , waarin [ @alt ~zijn~zijne zijne ] voeten dansten . 46-4|Hij begon zich reeds minder vreemd te voelen en koesterde zich als [ @alt ene eene ] kat , die een goed plekje gevonden heeft . 46-5|Hij lag gemakkelijk in zijn stoel , rookte [ @alt behaaglijk behagelijk ] , noemde Frank , op diens verzoek , jij en jou , en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] stem klonk zacht smeltend , met een klankje van prettige [ @alt vrolijkheid vroolijkheid ] , iets als gedempt goud . 46-6|Frank had schik in hem en liet hem vertellen en hij deed het eenvoudig weg , ronder te blageeren op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] ellende ; alles was geweest [ @alt zoals zooals ] het had moeten zijn , het had niet anders gekund . 46-7|Hij was nu eenmaal geen troetelkindje van het lot , dat was alles . 46-8|En hij was taai ; een ander had het niet uitgehouden , wat hij meegemaakt had ... . 47-1|Frank zag hem met verbazing aan ; Bertie was [ @alt zo zoo ] fijn , [ @alt zo zoo ] bleek , [ @alt zo zoo ] tenger , bijna zonder volle mannelijke ontwikkeling ; hij verzonk in de groteske plooien van Franks jas en broek ; hij was een jongen , vergeleken bij hemzelven , [ @alt zo zoo ] groot en vierkant ! 47-2|En hij had dagen van honger , nachten zonder dak gekend ; [ @alt ene eene ] armoede , die Frank , goed doorvoed , glanzend van [ @alt ene eene ] bloedrijke gezondheid , onuithoudbaar voorkwam ; en hij sprak er [ @alt zo zoo ] kalm , bijna schertsend over , zonder te klagen , alleen met leedwezen [ @alt ~zijn~zijne zijne ] mooie handen bekijkend , die mager waren , paars van jeukenden winter , met bloedige kloven op de knokkels . 47-3|Voor het [ @alt ogenblik oogenblik ] schenen die handen zijn [ @alt enig eenig ] verdriet te zijn . 47-4|Eigenlijk toch een gelukkig karakter , dacht Frank , terwijl hij hem voor [ @alt ~de~den den ] gek hield , met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] handen . 47-5|Maar Bertie zelf schrikte van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] zorgeloosheid , want hij riep eenklaps uit : 48-1|- Maar wat zal ik nu doen ... wat zal ik doen ! 49-1|Hij zag voor zich uit , radeloos , wanhopig , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] handen wringend . 49-2|Frank schertste die wanhoop weg , schonk hem nog eens een glas sherry in en vertelde hem , dat hij vooreerst maar bij hem moest blijven , om te bekomen . 49-3|Hij zoû het zelfs ontzettend gezellig vinden als Bertie een paar weken bleef ; hij verveelde zich een beetje met zijn rijke jongmensch-leven ; hij was in een kring van jongelui , die veel uitgingen , veel pierewaaiden en het verveelde hem , dat alles ; diners en bals in de wereld en soupers en orgies in de halve wereld . 49-4|Altijd hetzelfde : een leven als een montagne russe , der op , der af , der op , der af , zonder dat je een [ @alt ogenblik oogenblik ] behoefde te denken ; een bestaan , dat voor je gemaakt werd in plaats , dat je het je [ @alt zelf zelven ] maakte . 49-5|Voor het [ @alt ogenblik oogenblik ] had hij nu een doel : Bertie ; hij zoû hem helpen , na een paar weken rust [ @alt ene eene ] betrekking of [ @mwu zoo iets ] voor hem zoeken , maar vooreerst moest hij zich nu maar geen zwaar hoofd maken . 49-6|Hij was blij , dat hij zijn vriend weêr eens bij zich had . 49-7|De herinneringen wolkten bij hem op als ijle tooverbeelden , vaalkleurig en sympathiek : herinneringen uit zijn schooltijd , kwâjongensstreken , zwerftochten , bakkeleipartijen in de duinen bij [ @alt ~De~Den Den ] Haag : herinnerde Bertie zich ? 49-8|Frank zag [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] mageren jongen nog voor zich , getreiterd door [ @alt grote groote ] lummels , beschermd door hem , Frank , wiens vuisten er op neêr beukten , ter wille van zijn vriendje . 49-9|En later hun studententijd te Delft : Bertie gesjeesd , in eens verdwenen , zonder een spoor na te laten , zelfs niet voor Frank ; daarna wat correspondentie , te hooi en te gras ; eindelijk jaren van niets . 49-10|O , hij was blij zijn vriend nu weêr eens bij zich te hebben ; véel had hij altijd van Bertie gehouden , juist , omdat Bertie [ @alt zo zoo ] geheel anders was dan hij , met iets als een poes ; verzot op gemak en koestering en nu en dan hevig aangedrongen om weg te [ @alt lopen loopen ] over daken en goten , zich te bezoedelen met modder , zich te wentelen in vuiligheid , om daarna terug te komen om zich te warmen en te lekken . 49-11|Hij hield van zijn vriend als van een tweelingbroeder , die geheel verschillend zoû zijn , ingepalmd door Bertie's nonchalante , zacht-egoïstische innemendheid : [ @alt ene eene ] echte poesennatuur ! 50-1|Bertie vond het [ @alt ~die~dien dien ] dag [ @alt ene eene ] [ @alt grote groote ] weelde thuis te blijven , zittende bij [ @alt ~de~den den ] haard , [ @alt ~die~dien dien ] hij hoog deed opvlammen met blok op blok . 50-2|Frank had heerlijken witten port en ze bleven na het lunch zitten lummelen , borrelend en pratend , terwijl Bertie honderd-uit vertelde van Amerika , over zijn broer , zijn hôtel , zijn theâter en de [ @alt ene eene ] anecdote aan de andere schakelde , boeiend door een tikje van ongewonen romantiek . 50-3|Frank gevoelde daarna behoefte aan lucht en wilde naar [ @alt ~zijn~zijne zijne ] club gaan , maar Bertie bleef zitten : alléén kon hij in lompen [ @alt lopen loopen ] , maar met Frank zich zelfs niet in deze [ @alt kleren kleêren ] [ @alt vertonen vertoonen ] , Frank zoû thuis komen [ @alt dineren dineeren ] om acht uur . 50-4|En eensklaps , als in [ @alt ene eene ] bliksemsnel invallende gedachte , smeekte Bertie : 51-1|- Spreek niet over me met je vrienden ... 51-2|Het is niet [ @alt nodig noodig ] , dat ze weten , dat je [ @alt zo zoo ] een slecht sujet als ik ben , kent ... 51-3|Beloof je het me ? 52-1|Frank beloofde het lachend , en het slechte sujet sprak , hem [ @alt ~zijn~zijne zijne ] handen reikend : 53-1|- Hoe vergoed ik je wat je voor me doet ! 53-2|Wat een geluk , dat ik je ontmoet heb ! 53-3|Je bent de edelste kerel , [ @alt ~die~dien dien ] ik ken ... 54-1|Frank onttrok zich aan die dankbetuigingen en Bertie bleef alleen , voor de kachel gezeten , stokend tot zijn lichaam geheel en al gloeide , zich roosterend met de voeten op [ @alt ~de~den den ] nikkelen rand . 54-2|Hij schonk zich nog eens een glas port in en dwong zich aan niets te denken , zich wentelend in het genot zijner luiheid en aandachtig bezag hij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gebersten handen , en hij vroeg zich af of ze spoedig genezen zouden zijn . 56-1|[ @alt Ene Eene ] maand had Bertie op White-Rose doorgebracht en hij was nu nauwelijks te herkennen in [ @alt de den ] [ @alt jonge jongen ] man , die , onberispelijk in zijn fijnen pels , met zijn nieuwmodischen [ @alt ~hoge~hogen hoogen ] hoed naast Frank zat in [ @alt ene eene ] open victoria , beiden bedolven onder een zwaren , bonten plaid . 56-2|Hij bewoog zich thans met groot gemak onder Franks kennissen , gekleed als een dandy , innemend en minzaam , zijn [ @alt Engels Engelsch ] lispelend met een gemaakt accent , dat hij voornaam vond . 56-3|Hij dineerde met Frank [ @alt iedere iederen ] dag in Franks club , waarin hij geïntroduceerd was , proefde met het geblazeerdste gezicht ter wereld fazanten en fijnen wijn en rookte havanna's van twee shilling alsof het strootjes waren . 56-4|Frank had inwendig [ @alt de den ] [ @alt grootste grootsten ] schik in hem en zag hem , met een glimlach vol heimelijk vermaak , kalm zijn gang gaan , pratende met jongelui van de wereld zonder zich een [ @alt ogenblik oogenblik ] uit het veld te laten slaan ; en Frank vond die [ @alt komedie comedie ] [ @alt zo zoo ] amusant , dat hij hem , overal waar hij kwam , presenteerde . 57-1|De winter verzachtte zich tot [ @alt ene eene ] mistige lente , de season kwam en Bertie scheen het zeer aangenaam te vinden afternoon-tea's en at-home's bij te wonen ; aan een groot diner [ @alt tussen tusschen ] twee paar mooie schouders te flirten , nooit verblind door de tinteling der [ @alt juwelen juweelen ] en nooit bedwelmd door de tinteling der champagne ; in een fauteuil der dress-circle kwijnend achteruit te leunen , terwijl zijn fijn gelaat zeer gedistingeerd rustte op zijn [ @alt ~hoge~hogen hoogen ] glanzenden boord , zijn wit boeketje geurde in zijn knoopsgat en zijn binocle [ @alt tussen tusschen ] [ @alt ~zijn~zijne zijne ] , nu genezen , vingers draaide , als was [ @alt gene geene ] dier dames de moeite waard door hèm betuurd te worden . 57-2|Frank zelf , uit gebrek aan werkzaamheid , had als iemand , die zijn vermaak neemt , waar hij het vindt , Bertie in dit leven vooruit geduwd , niet alleen om hem te helpen , maar ook voor de pret : een dol amusement , om al die [ @alt mensen menschen ] voor [ @alt ~de~den den ] gek te houden ! 57-3|Bertie had vele scrupules en noteerde , in een zakboekje , trouw elke penny , die Frank voor hem uitgaf - in betere tijden zoû hij dat alles teruggeven - en het lijstje bedroeg in die twee weken een paar honderd pond . 57-4|Ook thuis vond Frank hem een [ @alt enig eenig ] amusement : Bertie , die met een paar lieve woordjes Annie en haar man , Franks oppasser en butler , voor zich had weten te winnen , gooide alle meubels dwars door elkaâr in [ @alt ene eene ] grillige wanorde , kocht beelden , [ @alt grote groote ] palmen en [ @alt Oosterse Oostersche ] stoffen en herschiep de ongezelligheid van vroeger tot een artistiek comfort , dat tot luizijn uitnoodde : een half donker licht , ruime divans ; de , met Egyptische pastilles en fijne cigaretten doorgeurde , atmosfeer van een alkoof , waarin alle gedachte wegdommelde en het oog half geloken bleef hangen aan de naakte vormen der beelden , opbronzend onder het groen der planten . 57-5|Des avonds waren het daar festijnen , orgieën met enkele uitverkoren vrienden en enkele uitverkoren [ @alt schonen schoonen ] : twee dames van een skating-rink en [ @alt ene eene ] figurante van een theâter , die met [ @alt ~haar~hare hare ] vermillioenen lipjes genoeglijk rookten en dronken op Bertie's gezondheid . 57-6|Frank amuseerde zich als een koning om Bertie , die , in [ @alt ene eene ] diepe minachting voor het vrouwlijk geslacht , ongevoelig voor haar drieër bevalligheden , ze voor [ @alt ~de~den den ] gek hield , ze plaagde , ze tegen elkaar ophitste , tot zij elkaâr bijna de [ @alt ogen oogen ] uitkrabden , ze ten slotte champagne goot in [ @alt haar heur ] gedecolleteerde lijfjes . 58-1|Neen , nog nooit had Frank zich [ @alt zo zoo ] geamuseerd gedurende zijn lang verblijf te Londen , waar hij als ingenieur zich gevestigd had , om [ @alt zogenaamd zoogenaamd ] [ @alt ene eene ] kosmopolitische tint aan [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kennis te geven . 59-1|Hij was in-en ingoed , te doorvoed om veel te denken ; hij had van alles genoten en gaf niets om het leven , dat maar [ @alt ene eene ] [ @alt komedie comedie ] was , die gemiddeld zes en dertig jaren duurde , volgens de statistiek . 59-2|Hij maakte enkele pretenties op [ @alt ene eene ] filosofische levensbeschouwing , maar eigenlijk bestond deze in een uit-den-weg ruimen van alles wat niet amusant was . 59-3|Nu , Bertie wàs amusant , niet alleen om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] grappen met die vrouwen - wreed spel als van een panter - maar vooral om de klucht , die hij in Franks wereld speelde , dat zich voordoen als een high-lifer : een vagebond , die [ @alt ene eene ] maand geleden in lompen op straat had staan bibberen ! 59-4|Het was een geheim vermaak van elk [ @alt ogenblik oogenblik ] en hij gaf Bertie geheel en al carte blanche om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] rol vol te houden : [ @alt ene eene ] carte blanche weldra ingevuld door [ @alt grote groote ] rekeningen van tailleurs , want Bertie kleedde zich met geraffineerde ijdelheid , kocht dassen bij dozijnen , nam ieder boordje dat in de mode kwam , nu recht , dan met een puntje [ @alt zo zoo ] , dan met een puntje zus , en wiesch zich met al de watertjes van Rimmel . 59-5|Het was of hij zich dompelen wilde in al de verfijndheid van een fat , na goor geweest te zijn als een voddenraper . 59-6|En noteerde hij eerst in zijn zakboekje al deze mirobolante uitgaven , weldra vergat hij een post , daarna nog een en eindelijk , omdat zijn potlood weg was , vergat hij alles ! 60-1|[ @alt Zo Zoo ] verliepen er weken en Frank dacht er niet aan moeite te doen bij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] invloedrijke kennissen om Bertie aan [ @alt ene eene ] betrekking te helpen . 60-2|Hun leven van rijk niets doen vulde geheel [ @alt ~hun~hunne hunne ] gedachte , ten minste die van Frank , en het had nieuwe bekoring voor Frank gekregen om Bertie . 60-3|Toen gebeurde er eensklaps iets zonderlings . 60-4|Bertie was des morgens alleen uitgegaan en verscheen niet aan het lunch . 60-5|Wie er des middags in de club was , Bertie niet . 60-6|Ook niet aan het diner . 60-7|Des avonds kwam hij niet thuis , hij had ook geen woord achtergelaten . 60-8|Frank , zeer ongerust , bleef [ @alt de den ] [ @alt halve halven ] nacht op : niemand . 60-9|Twee dagen gingen voorbij : niemand . 60-10|Frank vroeg hier , onderzocht daar , gaf eindelijk bij de politie aan . 61-1|Ten laatste , op een morgen , - Frank was nog niet opgestaan - verscheen Bertie voor zijn bed , met een glimlach van verontschuldiging : Frank moest het hem toch niet kwalijk nemen ; hij was toch niet ongerust geweest ? 61-2|Zie je , dat leven van altijd [ @alt zo zoo ] netjes te zijn , had hem op eens verveeld . 61-3|Altijd die mooie dames met slepen en diamanten , en altijd die clubs vol lords en baronets , en dan die skating-rinkjes , die óok al altijd [ @alt zo zoo ] fatsoenlijk waren ! 61-4|... En dan altijd een [ @alt hoge hooge ] hoed , en 's avonds altijd een rok met [ @alt ene eene ] bloem ! 61-5|Het was criant ! 61-6|Hij had het niet uitgehouden , hij was er eens van door geweest ... 62-1|- Maar waar heb je dan gezeten ? vroeg Frank , ontzet van verbazing . 63-1|- O , nu eens hier en dan eens daar ! 63-2|Bij oude kennissen . 63-3|Ik ben niet uit Londen geweest ... 64-1|- En je kende hier niemand ? 65-1|- O jawel , [ @alt zo zoo ] geen fashionable [ @alt mensen menschen ] , weet je , [ @alt zoals zooals ] jij ... 65-2|Maar wel [ @alt zo zoo ] ratje-toe ... 65-3|Je bent toch niet boos op me ? 66-1|Frank had zich half opgericht om hem op te nemen . 67-1|Hij zag er bleek , vermoeid en verwaarloosd uit . 67-2|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] broek was van onderen met [ @alt ene eene ] dikke laag modder bedekt , zijn hoed gedeukt ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] overjas had een winkelhaak . 67-3|En hij stond daar schijnbaar verlegen als een jongen , met zijn ondeugenden , inpalmenden glimlach . 68-1|- Kom , wees maar niet boos ... 68-2|Neem je me in genade aan ? 69-1|Dat was Frank te sterk : hij proestte het uit , uitgelaten dol ! 69-2|Die Bertie , wat een canaille ! 70-1|- Maar waar heb je dan toch gezeten ? vroeg hij nogmaals . 71-1|- O nu eens hier , en dan eens daar ... 72-1|Verder kwam hij niet ; Bertie vertelde niet meer dan hij kwijt wilde zijn . 72-2|En hij was wat moê , nij ging naar bed . 72-3|Hij sliep tot drie uur toe . 72-4|Frank had er [ @alt de den ] [ @alt hele heelen ] dag pret van , en ook Bertie had later dolle pret , toen hij van de politie hoorde . 72-5|Des middags , in de club aan tafel , vertelde hij met een treurig gelegenheidsgezicht , dat hij voor een paar dagen uit de stad was geweest , om een sterfgeval . 72-6|Frank had zijn briefje door een nonchalance van [ @alt ~de~den den ] knecht niet gekregen . 73-1|- Maar waar heb je dan toch gezeten ?!! fluisterde Frank hem in , onbedwingbaar [ @alt vrolijk vroolijk ] en nieuwsgierig , ten derden male . 74-1|- Ach , ik zeg je : nu eens hier en dan eens daar ! antwoordde Bertie , met het eenvoudigste gezicht ter wereld en op nieuw netjes , zeer zorgvuldig , de pink in de lucht , slurpte hij zijn zestal oesters naar binnen , zonder een woord meer over de zaak . 76-1|De season ging voorbij en Bertie bleef . 76-2|Dikwijls sprak hij er over , naar Holland te gaan : hij had in Amsterdam een oom , die makelaar was : misschien , dat oom ... 76-3|Maar Frank wilde er niets van [ @alt horen hooren ] , en als Bertie gewetenswroegingen had , dat hij [ @alt zo zoo ] klap liep , praatte Frank die weg . 76-4|Wat kwam er dat op aan ; als Bertie fortuin had gehad en hij niet , had Bertie immers ook [ @alt zo zoo ] gehandeld : zij waren immers vrienden ! 76-5|De juiste [ @alt waardering waardeering ] der feiten begon voor [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] te schemeren in [ @alt ~de~den den ] , nu vastgestelden loop van hun leven . 76-6|Franks zedelijk gevoel dommelde in sluimering in de weekheid hunner luxueuze gemakkelijkheid . 76-7|Wel had Frank nu en dan iets als een vaag vermoeden , dat hij niet rijk genoeg was voor twee , dat hij de laatste maanden viermaal meer verteerd had dan andere seasons , maar hij was te zorgeloos om lang bij zulke bezwaren stil te staan . 76-8|Daarbij was hij aan Bertie verslaafd geworden als aan opium of morfine . 76-9|Bertie was hem [ @alt nodig noodig ] geworden om te leven ; in alles vroeg hij [ @alt ~de~den den ] raad van zijn vriend , in alles liet hij zich door [ @alt ~dezen~deze dezen ] leiden , geheel en al onder de bekoring van het zedelijk overwicht , waarmede dit fijne , tengere mannetje met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] fulpen kattenzachtheid hem dwong als onder een juk . 76-10|Nu en dan , weldra bijna geregeld om de veertien dagen , verdween Bertie , bleef vier , vijf dagen weg en kwam op een [ @alt goede goeden ] morgen terug , inpalmend lachend , moê , bleek en [ @alt verlopen verloopen ] . 76-11|Het waren misschien geheime uitspattingen , wellicht mysterieuze omdolingen in de vunze krotten der gemeenste buurten van Londen , waarvan Frank nooit het rechte hoorde of begreep : [ @alt ene eene ] verdorvenheid , waartoe Frank te netjes en te fatsoenlijk scheen , om over ingelicht te worden ; [ @alt ene eene ] zonde , waarin hij niet mocht [ @alt delen deelen ] en die Bertie , in een verfijnd egoïsme , voor [ @alt zichzelf zichzelven ] hield , als een lekker beetje . 76-12|Frank gevoelde zich die dagen vol van [ @alt ene eene ] walging des levens , als miste hij [ @alt ~de~den den ] ongezonden prikkel zijns bestaans ; [ @alt ~zijn~zijne zijne ] eenzaamheid vulde zich met [ @alt ene eene ] grauwe melancholie en ongelukkig tot wanhoop toe , verkwistte hij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dagen thuis , ongeschikt tot iets , zich ergerend in zijn [ @alt doods doodsch ] interieur , waar alles , - de val der rijke draperieën , het bronze naakt der beelden , de slordig neêrgesmeten kussens der divans - als een [ @alt eigenaardige eigenaardigen ] geur van Bertie had behouden , die hem pijnlijk plaagde . 76-13|In zulke dagen gevoelde hij de lafheid van zijn leven , de walgelijke onbeduidendheid van zijn zenuwloos leêg bestaan , nutteloos , doelloos , niets ! 76-14|Droevig zoete mijmeringen overstelpten hem , heugenissen uit zijn ouderlijk huis , door het tooverglas der herinnering schemerend als [ @alt taferelen tafereelen ] van [ @alt tedere teedere ] huislijke harmonie , waarin de gestalten van zijn vader en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] moeder , verheerlijkt in kinderliefde , groot en edel opblonken . 76-15|Hij verlangde naar iets onzegbaar ideaals , iets reins en zuivers , een groot doel ! 76-16|Hij zoû zich schudden uit zijn zieleslaap , hij zoû Bertie wegzenden ... . 76-17|Maar Bertie kwam terug en Bertie omstrikte hem weêr met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt fluwelen fluweelen ] banden en hij zag het steeds duidelijker in : hij kon niet meer buiten Bertie . 76-18|Dan zich in een spiegel ziende , groot en stevig gebouwd en gezond , het rijke bloed tintelend onder zijn gelaatskleur , moest hij glimlachen om de dwaze hersenschimmen zijner eenzaamheid en kwamen zij hem van [ @alt ene eene ] ziekelijkheid voor , die niet te rijmen was met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] sanguinische kracht . 76-19|Het leven was [ @alt ene eene ] [ @alt komedie comedie ] en het beste was zijn leven als [ @alt ene eene ] [ @alt komedie comedie ] te spelen , in louter genot der zinnen ; verder was er niets de moeite waard ... 76-20|En toch , soms , na nachten als bacchanaliën , vervulde hem , in de matheid van zijn groot lichaam , [ @alt ene eene ] nijpende mismoedigheid , die met zulke filosofie der lichtzinnigheid niet te bekampen was en Bertie zelf moest zedepreeken : waarom zocht Frank niet [ @alt ene eene ] bezigheid , een werkkring ; waarom ging Frank niet een beetje reizen ... 77-1|- Waarom ga je niet eens naar Noorwegen ? vroeg Bertie , die maar wat opnoemde . 78-1|Londen begon Bertie onuitstaanbaar te worden en daar het denkbeeld van reizen Frank toelachte , [ @alt zowel zoowel ] om de verandering als om de economie - zij zouden in het buitenland eenvoudiger kunnen leven dan in dit metropolitaansche high-life-gewoel , - dacht hij er eens over na en kwam tot het besluit , dat hij goed zoû doen White-Rose voor onbepaalden tijd aan de zorg van Annie en haren man over te laten en [ @alt enige eenige ] weken in Noorwegen door te brengen . 81-1|Na de table-d'hôte in het Brittania-Hotel te Drontheim , gingen de vrienden door de [ @alt brede breede ] , stille straten , met [ @alt ~haar~hare hare ] lage , houten huizen , de stad uit in de richting van [ @alt ~de~den den ] Gjeitfjeld , toen zij in de voorstad Ihlen een [ @alt oude ouden ] heer inhaalden , die , van een jong meisje vergezeld , blijkbaar dezelfde wandeling meende te maken . 81-2|Aan de table-d'hôte hadden zij [ @alt enige eenige ] plaatsen van elkaâr afgezeten en daar deze zweem van bekendheid op [ @alt de den ] [ @alt eenzame eenzamen ] weg een groet billijkten , namen Frank en Bertie [ @alt ~hun~hunne hunne ] hoeden af . 81-3|De oude heer , in het [ @alt Engels Engelsch ] , vroeg hun haastig of zij [ @alt ~de~den den ] weg wisten naar [ @alt ~de~den den ] Gjeitfjeld : hij was het met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dochter , die halsstarrig bij de uitspraak van haar Baedeker bleef , niet eens . 81-4|Een gesprek vloeide uit dit verschil van [ @alt mening meening ] ; de beide jongelui vroegen verlof zich te mogen aansluiten : Frank meende dat Baedeker gelijk had . 82-1|- Papa vertrouwt nooit op Baedeker ! sprak het jonge meisje met een [ @alt rustige rustigen ] glimlach , terwijl zij haar [ @alt rode roode ] deeltje , waarin zij [ @alt ~de~den den ] weg had gezocht , sloot . 82-2|En papa wil me nooit [ @alt geloven gelooven ] , als ik zeg , dat ik er hem wel brengen zal ... . 83-1|- Is u altijd [ @alt zo zoo ] zeker van uw weg ? vroeg Frank schertsend . 84-1|- Altijd , sprak ze overmoedig , met een helder lachje . 85-1|Bertie vroeg naar [ @alt ~de~den den ] duur van de wandeling en wat men er zien zoû ; dat eeuwige wandelen van Frank kwam hem zeer vermoeiend voor ! 85-2|Hij had zich gedurende zijn verblijf bij Frank [ @alt zo zoo ] vertroeteld om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vorige ellende te vergeten , dat hij nu geen [ @alt groter grooter ] genot kende dan met een cigarette of een glas port op [ @alt ene eene ] bank te liggen , en zich vooràl niet te vermoeien . 85-3|Maar nu , in [ @alt ~de~den den ] vreemde ... . op reis kon men toch niet altijd in zijn hotel blijven soezen ; daarbij : van rijden in karriolen werd hij stijf ; eigenlijk was het allemachtig dwaas zich [ @alt zo zoo ] [ @alt nodeloos noodeloos ] te verplaatsen , en White-Rose nog [ @alt zo zoo ] kwaad niet ! 85-4|Frank echter genoot volop van de ijle , opstijvende lucht van [ @alt ~die~dien dien ] zuiveren zomermiddag en hij dronk [ @alt de den ] [ @alt zachte zachten ] zonneschijn , als waren die gouden wijn , gekoeld door een frisschen bergwind : zijn stap was elastisch , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] stem [ @alt vrolijk vroolijk ] . 86-1|- Is u een [ @alt Engelsman Engelschman ] ? vroeg de oude heer . 87-1|Frank vertelde , dat zij Hollanders waren , dat zij in Londen woonden en hun gesprek klonk dadelijk in [ @alt ~die~dien dien ] gulgauwen toon , [ @alt ~die~dien dien ] men tegen medereizigers , als [ @alt lotgenoten lotgenooten ] , bezigt , wanneer het weêr helder is en het landschap mooi . 87-2|Opgewekt [ @alt ~hun~hunne hunne ] bewondering over Noorwegens natuur elkaar mededeelend , gingen zij naast elkander voort : de oude heer kras meêstijgend , het jonge meisje zeer recht , met haar fier figuurtje , dat zich modelleerde in haar eenvoudig , glad , blauw [ @alt lakens lakensch ] toilet , waaraan de pelerine , met verschillende neêrslagen , [ @alt ene eene ] pittigheid van sport gaf : iets van een jolig koetsiertje ; terwijl het blauw jockeypetje jongensachtig luchtig stond op [ @alt haar heur ] dik opgewrongen , rossig gouden haar . 87-3|Bertie alleen begreep niet , dat dit alles nu plezier heette , maar hij klaagde niet ; hij sprak weinig , het niet [ @alt nodig noodig ] [ @alt oordelend oordeelend ] zich aangenaam te maken bij die [ @alt mensen menschen ] , die zij morgen denkelijk al uit het oog zouden verloren hebben . 87-4|Hij sleepte zich dus meê , verwonderd , dat Frank aanstonds in een levendig gesprek met het jonge meisje was , en eensklaps duidelijk inziende , dat [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ~eigen~eigene eigene ] gemakkelijkheid en tact slechts vernis waren , bij Franks innigere beschaving . 87-5|Hij voelde zich , niettegenstaande zijn fijn gezicht , zijn elegant reiskostuum , op eens [ @alt zó zóó ] de mindere van Frank , dat [ @alt ene eene ] ergernis , zweem van haat , hem doortrilde ; en die minderheid niet kunnende uitstaan , voegde hij zich aan de zijde van [ @alt de den ] [ @alt oude ouden ] heer en dwong zich tot [ @alt ene eene ] respectueuze beminlijkheid . 87-6|Bij het kronkelen van [ @alt ~de~den den ] , zich versmallenden , weg geraakten zij een weinig achter bij het jonge meisje en Frank , en zij bleven [ @alt zo zoo ] voortklimmen , twee aan twee . 88-1|- U woont in Londen ? 88-2|Hoe is uw naam ? vroeg het jonge meisje , kalm vrijmoedig . 90-1|- Ik heet Eve Rhodes ; mijn vader is Sir Archibald Rhodes van Rhodes-Grove . 90-2|En uw vriend ? 91-1|- Hij heet Robert van [ @alt Maren Maeren ] . 92-1|- Ik hoû meer van [ @alt ~de~den den ] klank van uw naam ; ik geloof , dat ik hem op zijn [ @alt Engels Engelsch ] kan uitspreken ; hoe zei u ook weêr ? 93-1|Hij herhaalde zijn naam , en zij sprak [ @alt ~die~dien dien ] daarna uit , met haar [ @alt Engels Engelsch ] mondje . 93-2|Het was een spel , zij lachten er om : Frànk , Frank Westhove ... . 93-3|Maar zij zagen om . 94-1|- Is u moê , papa ? riep Eve . 95-1|De oude heer werkte zich mopperend met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt brede breede ] schouders de hoogte in ; zijn gelaat was rood onder zijn , achterop gezette , geruiten reispet , en hij blies als een triton . 95-2|Bertie poogde lieftallig te glimlachen , innerlijk in [ @alt hoge hooge ] mate woedend over die onzinnige stijgpartij . 95-3|Het duurde nog een half uur , toen zij op het smalle paadje , dat als een grijze arabesk [ @alt ~de~den den ] berg overkronkelde , bleven stil staan en zich neêrzetten op een rotsblok , om te rusten . 96-1|Eve was een en al verrukking . 96-2|In de diepte rustte Drontheim met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] houten huizen , omcirkeld door zijn staalkleurigen Nid en zijn fjord , een tooverspiegel , waarop krijtwit , het fort Munkenholm dreef . 96-3|Op de bergen blauwde het : dichtbij het wazige , donkerviolette blauw van druiven , dan het stoffige blauw van fluweel , verderop het kristallige , doorglanzige blauw van saffier , eindelijk het [ @alt bleke bleeke ] hemelblauw van turkoois . 96-4|Het water was blauw als een blauw zilver , de lucht - blauw als parelen en parelmoêr . 96-5|De zon scheen overal zacht egaal , zonder gloed en zonder schaduw , recht uit de hoogte . 97-1|- Het is bijna Italië ! sprak Eve opgetogen . 97-2|En dit is nu toch Noorwegen ! 97-3|Ik stelde me Noorwegen altijd geheel en al voor , als het Romsdal is , woest met ruwe gebergten als [ @alt ~de~den den ] Romsdalhorn en [ @alt ~de~den den ] Trolltinder en met woedende watervallen als de Sletta-fos , en dit is [ @alt zo zoo ] allerliefst , [ @alt zo zoo ] zacht met al dat blauw ! 97-4|Ik zoû hier op dit punt wel een kasteel willen bouwen en hier blijven wonen , en dan zoû ik mijn kasteel Eve-Bower noemen en een [ @alt hele heele ] boel witte duiven houden ; die zouden [ @alt zo zoo ] aardig vliegen in die blauwe lucht ... . 98-1|- Lieve meid ! lachte Sir Rhodes . 98-2|'s Winters zal het hier wel anders zijn . 99-1|- Nu goed , anders maar toch mooi . 99-2|'s Winters hoû ik ook dol van woeste stormen en het fjord hier zoû bruisen , onder aan mijn kasteel en er zouden grijze nevels hangen over die bergen daar ! 99-3|Ik zie het al ! 100-1|- Kom , je zoû bevriezen ! sprak papa nuchter tegen . 101-1|- Wel neen , ik zou voor een groot torenraam zitten mijmeren met Dante of met Spencer ... . 101-2|Houdt u van Dante en van Edmund Spencer ? 102-1|Het laatste was gericht tegen Frank , die beteuterd naar Eve's extaze had geluisterd en die nu wat schrikte ; ja , ziet u , Dante kende hij bij naam , maar van [ @alt ~die~dien dien ] Spencer had hij zelfs nooit gehoord , nog wel van Herbert ... . 103-1|Wat , kende hij Edmund Spencer niet ? 103-2|Una en de Redcrossknight niet en Britomartisch niet , hoe was het mogelijk ? 104-1|- Lieve meid , wat dweep je toch met die dwaze allegorieën ! sprak papa . 105-1|- Ze zijn prachtig , papa ! ging Eve beslist voort . 105-2|En dan , ik laat de allegorie voor wat ze is en bewonder alleen de poëzie er van . 106-1|- Opgesmukte taal ... je verdrinkt onder de beelden . 107-1|- Dat is de kleur van de Renaissance , wierp Eve tegen . 107-2|In Elizabeths tijd spraken ze allemaal aan het hof [ @alt zo zoo ] precieus ... 107-3|En Spencers beelden zijn prachtig , ze schitteren als [ @alt juwelen juweelen ] ... 108-1|Bertie meende , dat het gesprek zeer geleerd werd , maar hield [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gedachte voor zich en [ @alt zei zeide ] iets , over de Hel van Dante . 108-2|Zij waren uitgerust en gingen nu verder , [ @alt ~de~den den ] berg op . 109-1|- [ @alt ~Mijn~Mijne Mijne ] dochter is [ @alt zo zoo ] half en half [ @alt ene eene ] esthetische , sprak de oude heer schertsend tot Frank . 110-1|Eve lachte heel helder . 111-1|- Ach , het is niet waar , papa . 111-2|Geloof het toch niet , mr ... mr. Westhòve , weet u , hoe papa daaraan komt ? 111-3|Een paar jaar geleden , toen ik pas van kostschool kwam , ben ik met een paar vriendinnen heel dwaas geweest , een tijdje lang . 111-4|We friseerden ons haar tot ragebollen , kleedden ons in slappe gewaden van damast en brokaat met kolossale pofmouwen en zaten bij elkaar dwaasheden te [ @alt debiteren debiteeren ] over kunst . 111-5|We hielden dan [ @alt ene eene ] zonnebloem of een pauweveêr heel gracieus in onze blanke vingertjes en waren allerdolst ... 111-6|Daarom zegt papa dat . 111-7|Maar nu ben ik [ @alt heus heusch ] [ @alt zo zoo ] dwaas niet meer : ik hoû alleen veel van lezen en is dat nu [ @alt zo zoo ] " esthetisch " ? 112-1|En glimlachend zag zij Frank met [ @alt ~haar~hare hare ] vrijmoedige , heldergrijze [ @alt ogen oogen ] aan en haar flink , beslist stemmetje klonk als [ @alt ene eene ] apologie , als vroeg zij vergeving voor [ @alt ~haar~hare hare ] geleerdheid van [ @alt zoëven zooeven ] . 112-2|Hij begreep er uit , dat er niets van [ @alt ene eene ] blauwkous in haar stak , al scheen dit ook om [ @alt ~haar~hare hare ] deftigheid van [ @alt zoëven zooeven ] , en hij was zeer verstoord op [ @alt zichzelf zichzelven ] , dat hij had moeten bekennen niets van Spencer te weten ; wat zou zij hem dom vinden ! 113-1|Maar het was een [ @alt ogenblik oogenblik ] , waarop de bekoorlijkheid hunner omgeving hen [ @alt zo zoo ] omtooverde , alsof zij zich in een magnetischen cirkel van sympathie bewogen , waarin vreemde wetten die der gewone natuur [ @alt overheersten overheerschten ] , iets electrisch snels en etherisch luchtigs ... 114-1|Bij het bestijgen van het kronkelend bergpad , bij het zich doortocht banen [ @alt tussen tusschen ] de lage kreupelsparren , waarvan het [ @alt lover loover ] in de zon glinsterde als verlakte , groene naalden ; bij het inademen dier ijle , bedwelmende lucht , droomde Frank zich , dat hij haar lang kende , dat hij járen geleden haar voor het eerst aan een table-d'hôte gezien had , te Drontheim ... 114-2|Sir Archibald en Bertie , achter hem , waren ver weg , op mijlen afstands , louter herinnering ... 114-3|Eve's stem huwde zich aan de [ @alt ~zijn~zijne zijne ] in [ @alt ene eene ] harmonie van klank , als ware hun telkens hortend gesprek over wat kunst en letterkunde een tweestemmig lied , dat zij beiden zuiver zongen , en Frank erkende vrijmoedig , dat hij weinig las en , wat hij gelezen had , zich [ @alt nauwelijks nauwlijks ] heugde . 114-4|Zij beknorde hem schertsend en haar helder klinkend geluid verschrikte telkens een vogel , die uit het hout wegwiekte . 114-5|Hij voelde iets in zich vernieuwen en gezond worden , en hij had [ @alt ~zijn~zijne zijne ] armen willen openbreiden om de lucht te omhelzen ! 116-1|[ @alt ~Die~Dien Dien ] avond , teruggekomen van [ @alt ~hun~hunne hunne ] wandeling , na het souper , onder een kop koffie , in [ @alt ~de~den den ] tuin van het hôtel , bespraken zij [ @alt ~hun~hunne hunne ] reisplannen . 117-1|- Wij gaan naar Molde ! [ @alt zei zeide ] Sir Archibald . 118-1|- O , wij ook ! sprak Frank . 119-1|De oude heer hoopte , dat de jongelui [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dochter en hem verder zouden gezelschap houden . 119-2|Frank viel zeer in zijn smaak en ook Bertie vond hij gentlemanlike en onderhoudend : Bertie had veel van Amerika verteld , want hij verheelde niet zijn farmersleven in the Far West , hoewel hij het een weinig idealizeerde en steeds van " zijn farm " sprak . 119-3|Frank logenstrafte hem nooit . 120-1|Nog twee dagen te Drontheim en zij waren geheel en al goede vrienden , met die vertrouwlijke intimiteit , welke op reis , vrij van etiquette , soms met een [ @alt toverslag tooverslag ] ontstaat ; zonder [ @alt enige eenige ] kennis van elkanders karakter , slechts ontspruitend uit een klein beetje onderlinge sympathie en wat toeschietelijkheid : een oppervlakkig gevoel van tijdelijke bekoring , die de leêgte om een reiziger vult . 120-2|De dag op zee met [ @alt ~de~den den ] [ @alt stomer stoomer ] naar Molde was als een pleiziertochtje , niettegenstaande [ @alt ~de~den den ] regen , die hen van boven wegjoeg en , onder een glas champagne , Eve met [ @alt ~haar~hare hare ] drie [ @alt heren heeren ] in de kajuit een whistje deed slaan . 121-1|Maar daarna , in wat doorbrekend , bleek licht , de [ @alt eindeloze eindelooze ] wandeling op het natte dek , steeds op en neêr . 121-2|De lage rotsen trokken aan weêrszijden langzaam voorbij , telkens van lijnen veranderend , nu op elkaâr sluitend , dan zich openend , mossig bruin dichtbij en verderop zich vergrijzend met flets-roze en flauw-paarse tintspelingen . 121-3|Na Christiansand weken ze en de , nu [ @alt hoger hooger ] op dansende oceaan bloedde in [ @alt ene eene ] glorie der zinkende zon , rood en kogelrond aan de kim . 121-4|Iedere golf had daar een kam van rood schuim , als stond er de zee in een brand van rood . 121-5|Terwijl zij wandelden , op en neêr , lachten Frank en Eve om [ @alt ~hun~hunne hunne ] [ @alt rode roode ] gezichten , twee pioenen gelijk , twee [ @alt vrolijke vroolijke ] maskers , gefardeerd met dat rood van de zon , als grimassen van clowns . 122-1|In [ @alt ~de~den den ] nacht kwamen zij te Molde aan en zij zagen het niet , het mooie fjord . 122-2|Maar [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] morgen , daar lag het vóór hen , lang en rank , met een snoer van , aan de toppen besneeuwde , bergen : een gedicht van bergen , een zang van bergen , rein , edel , mooi , streng , verheven , zonder [ @alt enig eenig ] schril effect . 122-3|De lucht er boven was stil grijs , als een kalme weemoed , en de rust van geheel die atmosfeer klonk als een emotieloos andante . 124-1|Toen de oude heer [ @alt de den ] [ @alt volgende volgenden ] morgen [ @alt ene eene ] wandeling naar Moldehoï voorstelde , beweerde Bertie wat moê te zijn en zich niet wel te voelen en vroeg vergunning thuis te blijven . 124-2|De waarheid was , dat het weêr hem niet uitlokkend scheen ; dat boven [ @alt ~de~den den ] bergenkrans , die het fjord afsloot , zwaar grauwe wolken dreven , als laag neêrhangende draperieën van regen , die weldra dreigden geheel uit [ @alt ~hun~hunne hunne ] donkere plooien te zullen vallen . 124-3|Eve wilde zich echter niet laten afschrikken door die [ @alt boze booze ] luchten ; als men op reis was , moest men zich niet door een buitje van streek laten brengen . 124-4|Zij gingen dus met hun drieën op weg , terwijl Bertie op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] verlakte muiltjes in het salon van het Grand-Hôtel bleef , met een boek en een borrel . 125-1|De weg was modderig , maar zij stapten dapper voort in [ @alt ~hun~hunne hunne ] mackintoshes en [ @alt ~hun~hunne hunne ] stevige laarzen . 125-2|En de regen , die fronsend boven [ @alt ~hun~hunne hunne ] hoofden bleef hangen , ontmoedigde hen niet , maar gaf integendeel een zweem van romantisch gevaar aan hun tocht , als dreigden zij te zullen vergaan in een [ @alt naderende naderenden ] zondvloed . 125-3|Eenmaal van [ @alt de den ] [ @alt grote grooten ] weg af en langzaam stijgende , verloren zij dikwijls het pad , dat in plassen moeras wegzonk , of onder , nog van regen druipende , varens en dwars door [ @alt ene eene ] woekering van blauwe [ @alt bosbessen boschbessen ] schuil ging . 125-4|De modder stapten zij op rotsblok na rotsblok over , de oude heer zonder hulp , maar Eve met [ @alt ~haar~hare hare ] hand in die van Frank , vreezende voor het uitglijden harer natte zolen op het gladde , geelgroene mos . 125-5|Zij lachte helder , trippelend van steen op steen , steeds aan [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hand , soms eensklaps uitglippend en tegen zijn schouder aanvallend , en daarna weêr moedig voortgaande , met zijn [ @alt ~dikke~dikken dikken ] stok de [ @alt stenen steenen ] verkennend . 125-6|Het scheen haar toe , dat zij niet voorzichtig behoefde te zijn , nu hij haar steunde , dat hij haar zoû ophouden als ze viel , en ze praatte levendig door , overmoedig bijna springend van blok op blok . 126-1|- Wat is uw vriend toch voor een man , mr. Westhove ? vroeg Eve plotseling . 126-2|Frank schrikte een weinig ; inlichtingen omtrent Bertie te geven was hem steeds [ @alt ene eene ] zeer onaangename taak , minder om het verleden van zijn vriend dan wel om diens heden : zijn rustig klaploopen op hem , Frank , die , al was hij ook verslaafd aan zijn Bertie , toch wist , dat dit nu eenmaal in de [ @alt ogen oogen ] der wereld iets ... . vreemds was . 1-1|SLECHTE TIJDEN 16-1|HET ÉÉNE NOODIGE . 17-1|" Al wat ik vraag , zijn feiten . 17-2|Leer die jongens en meisjes niets anders dan feiten . 17-3|Dat is alles wat men in de wereld [ @alt nodig noodig ] heeft . 17-4|Plant niet anders , en roei alle andere dingen uit . 17-5|Door feiten alleen kunt gij [ @alt ~de~den den ] geest van met rede begaafde dieren ontwikkelen ; niets anders zal hun ooit van [ @alt enig eenig ] nut wezen . 17-6|Dit is de stelregel , waarnaar ik [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt ~eigen~eigene eigene ] kinderen grootbreng , en het is ook de stelregel , waarnaar ik deze kinderen opvoed . 18-2|Houd u aan feiten en blijf daarbij , mijnheer ! " 19-1|Het [ @alt toneel tooneel ] was een hol , eentonig schoolvertrek , met vier kale witte muren , en des sprekers recht uitgestoken voorvinger gaf nadruk aan [ @alt ~zijn~zijne zijne ] woorden , door elk gezegde met [ @alt ene eene ] lijnrechte beweging over des schoolmeesters mouw te onderstrepen . 19-2|Die nadruk werd nog versterkt door des sprekers voorhoofd , dat naar een vierkant opgebouwden muur geleek , die [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wenkbrauwen tot grondslag had , terwijl [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] in twee naar keldergaten zweemende donkere holen , door [ @alt ~die~dien dien ] muur overschaduwd , verscholen lagen ; en verder door des sprekers mond , die breed en recht ingesneden was , met dunne , strakke lippen - en verder door des sprekers stem , die stroef , eentonig en gebiedend was - en verder door des sprekers haar , dat borstelig om [ @alt ~de~den den ] rand van zijn kaal hoofd oprees , als ware het een dennenplantsoen , bestemd om [ @alt ~de~den den ] wind van de blinkende oppervlakte af te weren , die overal met knobbels was bedekt , alsof het hoofd nauwelijks ruimte had voor al de dorre feiten , die daarin lagen opgestapeld . 19-3|Des sprekers [ @alt gehele geheele ] onverbiddelijke houding , zijn rechthoekig gesneden rok , zijn rechthoekige [ @alt benen beenen ] , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] rechthoekige schouders - ja zelfs [ @alt ~zijn~zijne zijne ] das , gewend om hem met een [ @alt onverbiddelijke onverbiddelijken ] greep , als een hardnekkig feit , bij de keel te pakken - alles versterkte nog [ @alt ~die~dien dien ] nadruk . 20-1|" In deze wereld hebben wij niets anders dan feiten [ @alt nodig noodig ] , mijnheer ; niets anders dan feiten . " 21-1|De spreker , de schoolmeester en de derde aanwezige volwassene persoon , stapten een weinig achteruit en lieten toen [ @alt ~hun~hunne hunne ] [ @alt ogen oogen ] gaan over het hellende vlak van kleine kruikjes , daar in orde geschikt , en gereed om zich emmers vol feiten te laten ingieten tot zij ten boorde toe vol waren . 24-1|DE KINDERMOORD . 25-1|Thomas Gradgrind , mijnheer . 25-2|Een man van het positieve en materieele . 25-3|Een man van feiten en cijfers . 25-4|Een man , die zich aan [ @alt ~de~den den ] regel vasthoudt , dat tweemaal twee vier is en niets meer , en die zich niet laat bepraten om iets daarboven in te willigen . 25-5|Thomas Gradgrind , mijnheer - Thomas en niets anders - Thomas Gradgrind . 25-6|Met [ @alt ene eene ] liniaal en een goudschaaltje en de tafel van vermenigvuldiging altijd in zijn zak , gereed om ieder staaltje van het [ @alt mensdom menschdom ] te meten en te wegen , en u precies te zeggen wat het uitmaakt . 25-7|Dit is iets , waarbij het alleen op cijfers aankomt , [ @alt ene eene ] eenvoudige rekensom . 25-8|Het zou u misschien kunnen gelukken , om een George Gradgrind , of een Augustus Gradgrind , of een John Gradgrind , of een Jozef Gradgrind ( allen hersenschimmige , denkbeeldige personen ) daaromtrent een ander begrip , dat maar een dwaas vooroordeel is , in het hoofd te brengen , maar Thomas Gradgrind , mijnheer - onmogelijk ! 26-1|Met dergelijke bewoordingen in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gedachten , was mijnheer Gradgrind gewoon zich [ @alt zelf zelven ] voor te stellen , hetzij in een gesloten kring van bekenden , of bij het publiek in het algemeen , en zonder twijfel was het ook met die gedachten - behalve dat hij het woord " mijnheer " in de woorden " jongens en meisjes " veranderde , dat Thomas Gradgrind zich thans naar de kleine kruikjes keerde , die [ @alt zo zoo ] vol feiten moesten gegoten worden . 27-1|Waarlijk , terwijl hij hen uit de bovengemelde keldergaten aanflikkerde , scheen hij een soort van kanon te zijn , tot aan [ @alt ~de~den den ] mond met feiten geladen , en gereed om hen met één schot geheel uit de gewesten der kindsheid te doen verstuiven . 27-2|Hij scheen ook wel een galvanisch toestel , geladen met een bijtend scheikundig mengsel , dat de [ @alt tedere teedere ] , jeugdige verbeelding haar spel moest beletten door haar met [ @alt ene eene ] harde korst van feiten te overdekken . 28-1|" Meisje nommer twintig , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind , lijnrecht met zijn voorvinger wijzende . 28-2|" Ik ken dat meisje niet . 28-3|Wie is dat meisje ? " 29-1|" Sissy Jupe , mijnheer , " antwoordde het meisje nommer twintig , blozende , opstaande en nijgende . 30-1|" Sissy is geen naam , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind . 30-2|" Gij moet geen Sissy zeggen , maar Cecilia . " 31-1|" Vader noemt mij altijd Sissy , mijnheer , " antwoordde het meisje met [ @alt ene eene ] bevende stem en nogmaals nijgende . 32-1|" Dat moet hij dan niet doen , " hervatte mijnheer Gradgrind . 32-2|" Zeg hem , dat hij het niet meer doen moet , Cecilia Jupe . 32-3|Laat eens zien . 32-4|Wat is uw vader ? " 33-1|" Hij behoort bij de paardrijders , als het u belieft , mijnheer . " 34-1|Mijnheer Gradgrind trok [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wenkbrauwen samen en wuifde het aanstootelijke beroep als het ware met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hand weg . 35-1|" Wij willen hier niets daarvan weten . 35-2|Gij [ @alt mag moogt ] hier volstrekt niet daarvan spreken . 35-3|Uw vader dresseert paarden , niet waar ? " 36-1|" Ja wel , mijnheer , zij [ @alt dresseren dresseeren ] ook wel paarden in de manege , als zij ze krijgen om te [ @alt dresseren dresseeren ] , mijnheer . " 37-1|" Gij behoeft ons hier niets van de manege te vertellen . 37-2|Welnu dan . 37-3|Zeg dus maar , dat uw vader paarden dresseert . 37-4|Hij zal ook wel zieke paarden cureeren , zou ik denken ? " 38-1|" O ja wel , mijnheer . " 39-1|" Welnu , dan is hij pikeur en paardendokter . 39-2|Laat mij eens uwe definitie van een paard [ @alt horen hooren ] . " 41-1|Sissy Jupe ontstelde zichtbaar over [ @alt ~dezen~deze dezen ] [ @alt eis eisch ] en zweeg . 42-1|" Dat meisje nommer twintig is buiten staat om [ @alt ene eene ] definitie van een paard te geven , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind tot [ @alt algemene algemeene ] waarschuwing van al de kleine kruikjes . 42-2|" Dat meisje nommer twintig is onbekend met de feitelijke eigenschappen van een der gewoonste dieren . 42-3|Laat een van de jongens mij eens [ @alt ene eene ] definitie van een paard geven . 42-4|Bitzer , gij ! " 43-1|De rechthoekige vinger bleef , na hier en daar gedwaald te hebben , op Bitzer wijzen , misschien omdat deze toevallig in [ @alt dezelfde denzelfden ] straal van zonlicht zat , die door een der vensters van het in het oog [ @alt lopend loopend ] helder witte vertrek vallende , ook Sissy bescheen . 43-2|Want de jongens en meisjes zaten op het hellende vlak van banken in twee dichte drommen , in het midden door [ @alt ene eene ] smalle [ @alt tussenruimte tusschenruimte ] gescheiden ; en Sissy , op [ @alt ~de~den den ] hoek [ @alt ener eener ] rij aan [ @alt ~de~den den ] zonkant gezeten , werd door het begin van een zonnestraal beschenen , waarvan Bitzer , aan [ @alt de den ] [ @alt andere anderen ] kant , [ @alt enige eenige ] rijen verder op een hoek zittende , het einde opving . 43-3|Maar terwijl het meisje zulke donkere [ @alt ogen oogen ] en lokken had , dat zij door de zon , die haar bescheen , nog krachtiger en glanziger gekleurd schenen te worden , had de jongen [ @alt zo zoo ] lichte haren en [ @alt ogen oogen ] , dat dezelfde stralen het weinigje kleur , dat hij bezat , geheel schenen te doen verschieten . 43-4|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] koude [ @alt ogen oogen ] zouden haast [ @alt gene geene ] [ @alt ogen oogen ] zijn geweest zonder de korte wimpers , die , daar zij de appels tegen iets nog bleekers dan zij [ @alt zelf zelven ] waren deden afsteken , de [ @alt tekening teekening ] er van zichtbaar maakten . 43-5|Zijn kort geknipt haar kon maar [ @alt ene eene ] voortzetting wezen van de geelachtige sproeten op zijn voorhoofd en zijn gezicht . 43-6|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] ongezonde huid was [ @alt zodanig zoodanig ] van natuurlijke vleeschkleur ontbloot , dat het scheen alsof hij wit zou bloeden als hij zich sneed . 44-1|" Bitzer , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind , " geef mij eens uwe definitie van een paard . " 45-1|" Een graanetend viervoetig dier , met veertig tanden , namelijk vier en twintig kiezen , vier hoektanden en twaalf snijtanden . 45-2|Laat in de lente [ @alt ~zijn~zijne zijne ] haren vallen ; in moerasachtige streken ook [ @alt ~zijn~zijne zijne ] hoeven . 45-3|Heeft harde hoeven maar die met ijzer moeten beslagen worden . 45-4|Zijn ouderdom is te zien aan sommige [ @alt tekenen teekenen ] in [ @alt ~de~den den ] bek . " 46-1|Dit en nog veel meer , [ @alt zei zeide ] Bitzer . 47-1|" Nu , meisje nommer twintig , " hervatte mijnheer Gradgrind , " nu weet gij wat een paard is . " 48-1|Zij neeg weder en zou nog [ @alt hoger hooger ] gebloosd hebben , indien het mogelijk geweest was dit nog sterker te doen dan zij al [ @alt ~die~dien dien ] tijd gedaan had . 48-2|Bitzer wierp snel een blik naar mijnheer Gradgrind , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] opslaande , [ @alt zodat zoodat ] hij het licht op de trillende wimpers ving , die daarbij naar de voelhorentjes van spartelende insecten geleken , duwde toen [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kneukels tegen zijn met sproeten bezaaid voorhoofd en ging weder zitten . 49-1|Thans trad de derde heer vooruit , een man wien men een moreelen kampvechter zou kunnen noemen , altijd gereed om tegen iedereen te boksen en zich liever dood te vechten dan zich overwonnen te bekennen . 49-2|Vooral wanneer het gezond verstand hem in [ @alt ~de~den den ] weg kwam , ontwaakte zijn strijdlust , en hij gaf het niet op voordat hij die ongelukkige tegenpartij buiten adem had gebracht . 49-3|Hij bekleedde een gouvernements-post en achtte zich daarom geroepen het duizendjarig rijk der ambtenaren te helpen stichten , waarin de [ @alt gehele geheele ] aarde door commissarissen zou geregeerd worden . 50-1|" Heel goed , " [ @alt zei zeide ] deze heer met een lachje , terwijl hij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] armen over elkander sloeg , " dat is een paard . 50-2|Laat ik u nu eens iets vragen , jongens en meisjes . 50-3|Zoudt gij wel [ @alt ene eene ] kamer willen behangen met afbeeldsels van paarden ? " 51-1|Na [ @alt ene eene ] korte pauze riep de [ @alt ene eene ] helft der kinderen : " Ja , mijnheer ! " waarop de andere helft , aan het gezicht des vragers ziende dat " ja " het verkeerde antwoord was , in koor " neen , mijnheer , " riep , gelijk het bij zulk een examen gewoonlijk gaat . 52-1|" Immers neen . 52-2|Maar waarom zoudt ge niet ? " 53-1|[ @alt Ene Eene ] pauze . 53-2|Een dikke , botte jongen waagde het te antwoorden : " omdat hij de kamer geheel niet wilde behangen , maar liever schilderen . " 54-1|" Maar als de kamer nu moet behangen worden ? " hernam de vrager tamelijk driftig . 55-1|" Gij moet hem behangen , of gij wilt of niet , " viel mijnheer Gradgrind hierop in . 55-2|" Spreek van geen niet willen . 55-3|Dat komt hier niet te pas . " 56-1|" Ik zal het u dan verklaren , " [ @alt zei zeide ] de vrager , na [ @alt ene eene ] andere drukkende pauze ; " ik zal u zeggen waarom gij [ @alt ene eene ] kamer niet met afbeeldingen van paarden moet behangen . 56-2|Ziet gij ooit wezenlijke paarden tegen de wanden [ @alt ener eener ] kamer op- en [ @alt aflopen afloopen ] ? 56-3|Is dat een werkelijk feit ? " 57-1|" Ja , mijnheer , " riep de [ @alt ene eene ] helft ; " neen , mijnheer , " riepen de anderen . 58-1|" Immers neen , " [ @alt zei zeide ] de vrager , met een blik van verontwaardiging op de helft , die misgeraden had . 58-2|" Welnu dan , men moet nergens iets zien , wat men daar niet wezenlijk ziet ; men moet nergens iets hebben , wat men daar niet wezenlijk heeft - wat niet werkelijk is . 58-3|Wat men smaak noemt , is maar een andere naam voor het feitelijk bestaande . " 59-1|Thomas Gradgrind gaf met een hoofdknik [ @alt ~zijn~zijne zijne ] goedkeuring te kennen . 60-1|" Dit is een nieuw ontdekt grondbeginsel , en [ @alt ene eene ] [ @alt grote groote ] ontdekking , " hernam de spreker . 60-2|" Nu zal ik u nog eens op de proef stellen . 60-3|Onderstel eens , dat gij een tapijt in [ @alt ene eene ] kamer moest leggen , zoudt gij dan een tapijt nemen met [ @alt ene eene ] afbeelding van bloemen daarop ? " 62-1|Daar men zich thans algemeen overtuigd hield , dat " neen " altijd het rechte antwoord was op de vragen van [ @alt ~dezen~deze dezen ] heer , was het koor van " neen ! " zeer sterk . 62-2|Slechts [ @alt enige eenige ] zwakke stemmen zeiden " ja " , en daaronder was de stem van Sissy Jupe . 63-1|" Meisje nommer twintig , " [ @alt zei zeide ] de vreemde heer , glimlachende in de kalme bewustheid zijner wetenschap . 64-1|Sissy bloosde en stond op . 65-1|" Dus zoudt gij uwe kamer - of uw mans kamer , als gij volwassen waart en een man hadt - beleggen met een tapijt met afbeeldingen van bloemen daarop , niet waar ? 65-2|En waarom dat ? " 66-1|" Als 't u belieft , mijnheer , ik houd [ @alt zoveel zooveel ] van bloemen , " antwoordde het meisje . 67-1|" En daarom zoudt gij er stoelen en tafels op zetten en er [ @alt mensen menschen ] met zware laarzen overheen laten [ @alt lopen loopen ] ? " 68-1|" Dat zou ze geen kwaad doen , mijnheer . 68-2|Zij zouden niet gekneusd worden en er niet van verwelken . 68-3|Zij zouden maar afbeeldingen wezen van iets , dat mooi en aardig is , en ik zou mij verbeelden ... " 69-1|" Ja , ja , ja ! maar gij moet u nooit iets verbeelden , " riep de ondervrager uit , opgetogen dat hij [ @alt zo zoo ] gelukkig op zijn stokpaardje kwam . 69-2|" Dat is het juist ; gij moet u nooit iets verbeelden . " 70-1|" Neen , dat moet gij nooit , Cecilia Jupe , " herhaalde mijnheer Gradgrind met plechtigen ernst , " nooit , niets van [ @alt ~die~dien dien ] aard ! " 71-1|" Het feitelijke , het feitelijk bestaande , " hernam de vreemde heer . 72-1|" Het feitelijk bestaande alleen , " herhaalde mijnheer Gradgrind . 73-1|" Men moet zich in alle opzichten door feiten laten leiden en besturen , " sprak de vreemde heer . 73-2|" Wij hopen , dat de [ @alt regering regeering ] zich eerlang die zaak zal aantrekken en commissarissen benoemen , die het volk zullen dwingen om zich uitsluitend aan het feitelijke te houden . 73-3|Men moet het woord verbeelding geheel afschaffen . 73-4|Niemand heeft iets daarmede te maken . 73-5|Men moet voor geen voorwerp tot gebruik of sieraad iets bezigen , dat strijdig met de werkelijkheid zou zijn . 73-6|In de werkelijkheid loopt men niet over bloemen ; men mag dus niet over bloemen op een tapijt [ @alt lopen loopen ] . 73-7|Men ziet nooit , dat vreemde vogels en vlinders op ons aardewerk komen zitten ; men mag dus geen vreemde vogels en vlinders op ons aardewerk schilderen . 73-8|Men ziet [ @alt gene geene ] viervoetige dieren tegen de muren op- en [ @alt aflopen afloopen ] , en dus moet men [ @alt gene geene ] viervoetige dieren op de muren afbeelden . 73-9|Men moet voor al die dingen , " vervolgde de spreker , " slechts combinatiën en modificatiën van mathematische figuren gebruiken , die gedemonstreerd en bewezen kunnen worden , en ook [ @alt gene geene ] andere kleuren dan de primaire daarbij aanwenden . 73-10|Dit is de nieuwe ontdekking . 73-11|Dit is werkelijke smaak . " 74-1|Het meisje neeg en ging weder zitten . 74-2|Zij was nog zeer jong en zag er uit alsof het feitelijke vooruitzicht , dat de wereld haar aanbood , haar had doen schrikken . 75-1|" Indien nu mijnheer Mac Choakumchild , " hervatte de vreemde heer , " eens beginnen wil met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] eerste les hier te geven , mijnheer Gradgrind , dan zal ik , op uw verzoek , zeer gaarne [ @alt ~zijn~zijne zijne ] manier van onderwijzen waarnemen . " 76-1|Mijnheer Gradgrind was zeer verplicht . 77-1|" Mijnheer Mac Choakumchild , wij wachten alleen op u . " 78-1|Mijnheer Mac Choakumchild begon dus [ @alt zo zoo ] goed hij kon . 78-2|Hij en nog in de honderd veertig andere schoolmeesters waren sedert kort tegelijkertijd , in dezelfde inrichting en op dezelfde wijze gedresseerd , men had kunnen zeggen gelijk [ @alt zovele zoovele ] tafel- of stoelpooten op dezelfde draaibank afgedraaid . 78-3|Men had hem [ @alt ene eene ] oneindige verscheidenheid van kunstjes geleerd , en hij had boeken vol hoofdbrekende vragen beantwoord . 78-4|Orthographie , etymologie , syntaxis en prosodie , [ @alt biografie biographie ] , astronomie , [ @alt geografie geographie ] , cosmographie , algebra , het landmeten , de zangkunst en het [ @alt tekenen teekenen ] naar modellen , dat alles kende hij op zijn duimpje . 78-5|Hij had zelfs [ @alt ~de~den den ] room afgeschept der [ @alt hogere hoogere ] takken van mathematische en natuurkundige wetenschappen , op de tabel B van Harer Majesteits Privy Council vermeld , en met het [ @alt Frans Fransch ] , [ @alt Duits Duitsch ] , Latijn en [ @alt Grieks Grieksch ] kennis gemaakt . 78-6|Hij kende de Waterstreken van de [ @alt gehele geheele ] wereld ( wat die dingen dan ook mogen zijn ) door en door , benevens alle geschiedenissen van alle volken , alle namen van alle rivieren en bergen , alle voortbrengselen , zeden en gebruiken van alle landen , en al [ @alt ~hun~hunne hunne ] grenzen en betrekkelijke liggingen ten opzichte van andere landen naar al de twee en dertig streken van het kompas . 78-7|Mijnheer Mac Choakumchild was slechts een weinigje al te geleerd . 78-8|Als hij maar wat minder had geweten , hoe oneindig beter en meer had hij dan kunnen onderwijzen ! 79-1|In deze voorbereidende les handelde hij omtrent eveneens als Morgiana in de vertelling van de Veertig Dieven , en keek in al de voor hem gerangschikte kruikjes een voor een , om te zien wat er in was . 79-2|Zeg eens goed , mijnheer Mac Choakumchild : als gij uit uw kokenden voorraad ieder kruikje straks boordevol schenkt , denkt gij dan , dat gij [ @alt ~de~den den ] dief , die er in verscholen zit , de verbeelding , zult hebben gedood - of maar [ @alt enigszins eenigszins ] verminkt en misvormd ? 83-1|EEN KIJKGAATJE . 84-1|Mijnheer Gradgrind stapte in [ @alt ene eene ] zeer weltevredene stemming van de school naar huis . 84-2|Het was [ @alt ~zijn~zijne zijne ] school , en hij wilde haar tot [ @alt ene eene ] model-school maken . 84-3|Hij wilde , dat ieder kind een model-kind zou wezen , evenals de jeugdige Gradgrind's allen model-kinderen waren . 85-1|Er waren vijf jeugdige Gradgrind's en zij waren ieder hoofd voor hoofd een model-kind . 85-2|Zij hadden van [ @alt ~hun~hunne hunne ] teederste jaren af lessen en verhandelingen moeten [ @alt horen hooren ] - en waren als kleine hazen afgejaagd . 85-3|Bijna [ @alt zodra zoodra ] zij konden [ @alt lopen loopen ] , moesten zij [ @alt ~hun~hunne hunne ] kleine voetjes naar de verhandelzaal richten . 85-4|Het eerste voorwerp , waarvan zij herinnering hadden , was een groot zwart bord , met een uitgedroogden menschenvreter er voor , die er met krijt akelige figuren op [ @alt tekende teekende ] . 86-1|Niet dat zij iets van een menschenvreter wisten - van zulk een onbestaanbaar persoon mochten zij [ @alt ~de~den den ] naam zelfs niet [ @alt horen hooren ] . 86-2|Ik gebruik het woord slechts om een monster aan te duiden , dat een verhandel-kasteel bewoont , een aantal , de hemel weet hoeveel , tot-een-gekneede koppen heeft , en de kindsheid gevangen neemt om haar bij de haren in het sombere hol der wetenschap te slepen . 87-1|Geen kleine Gradgrind had ooit een menschengezicht in de maan gezien ; hij wist reeds wat de maan was eer hij duidelijk spreken kon . 87-2|Geen kleine Gradgrind had ooit het [ @alt onnozele onnoozele ] rijmpje geleerd : 88-1|Flikker , flikker , sterretje klein , 89-1|Ik ben verbaasd wat gij [ @alt mag moogt ] zijn . 90-1|Hij had nooit [ @alt enige eenige ] verbazing daaromtrent ontwaard , daar hij , toen hij pas vijf jaren oud was , [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~groten~grote grooten ] Beer kon ontleden [ @alt zo zoo ] goed als professor Owen . 90-2|Geen kleine Gradgrind had ooit bij het zien [ @alt ener eener ] koe in de weide aan die vermaarde koe gedacht van zeshonderd pond , die omhoog smeet [ @alt ~de~den den ] hond , die wegjoeg de kat , die pakte de rat , die at van het graan , dat lag in het huis van Adriaan - of aan die nog meer vermaarde koe , die Klein Duimpje had opgeslokt . 90-3|Hij had nooit van die dingen gehoord , en [ @alt ene eene ] koe was niet anders aan hem voorgesteld dan als een herkauwend viervoetig dier met verscheidene magen . 91-1|Naar dit bij uitstek feitelijke en prozaïsche huis , dat Stone Lodge genoemd werd , richtte mijnheer Gradgrind nu [ @alt ~zijn~zijne zijne ] schreden . 91-2|Hij had een handel in ijzerwaren gedreven en [ @alt ~die~dien dien ] aan kant gedaan eer hij Stone Lodge bouwde , en zag nu uit naar [ @alt ene eene ] gelegenheid om met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] kennis van feiten in het Parlement figuur te maken . 91-3|Stone Lodge lag op [ @alt ene eene ] heide , op een paar mijlen afstands van [ @alt ene eene ] [ @alt grote groote ] stad , die in het laatste zeer getrouwe handboek voor reizigers Coketown genoemd wordt . 92-1|Een zeer regelmatig sieraad van het landschap was Stone Lodge . 92-2|[ @alt Gene Geene ] de minste vermomming verzachtte de prozaïsche feitelijkheid van het gebouw . 92-3|Een groot vierkant huis , met [ @alt ene eene ] overdekte galerij , die de voornaamste vensters verdonkerde , gelijk het zware voorhoofd van [ @alt ~de~den den ] meester diens [ @alt ogen oogen ] overschaduwde . 92-4|Het was een huis , waaraan alles te voren afgemeten , afgeteld , berekend en bewezen was , met zes vensters aan [ @alt de den ] [ @alt ene eenen ] kant van de deur , en zes aan [ @alt ~de~den den ] anderen , in juiste verhouding tot de vensters op zijde en aan [ @alt ~de~den den ] achterkant - met een grasperk , een tuin en [ @alt ene eene ] pas geplante laan , alles met rechte lijnen , gelijk een blad uit een boek van botanische statistiek - met toestellen voor gas en ventilatie en inrichtingen tot aan- en afvoer van water in de beste orde - met ijzeren balken en bouten , brandvrij van onder tot boven , met mechanieke toestellen om de werkmeid met bezems en schuiers naar de vliering te [ @alt hijsen hijschen ] - met alles , in één woord , wat iemands hart kon [ @alt begeren begeeren ] . 93-2|Dat zou ik denken . 93-3|De kleine Gradgrind's hadden ook kabinetjes voor verschillende vakken van wetenschap . 93-4|Zij hadden een kabinetje met horens en schulpen , een kabinetje met mineralen en metalen ; en al de voorwerpen daarin waren in volmaakte orde gerangschikt , en bij ieder stukje steen en erts lag een papiertje met een naam , die zeer [ @alt moeilijk moeielijk ] was uit te spreken . 93-5|[ @alt Zodat Zoodat ] , om de woorden van een dwaas kindersprookje te bezigen , dat echter nooit tot de kinderkamer van dit huis was doorgedrongen : Indien de ontevredene kleine Gradgrind's nog meer dan dit alles wilden hebben , wat zou er bij mogelijkheid te bedenken geweest zijn , dat de ontevredene kleine Gradgrind's nog meer konden willen hebben ? 94-1|Hun vader stapte zeer welgemoed en voldaan voort . 94-2|Hij was op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] manier een liefhebbend vader ; maar als hij zich gedwongen had gezien om [ @alt ene eene ] definitie van zich [ @alt zelf zelven ] te geven ( gelijk Sissy Jupe van een paard ) , zou hij waarschijnlijk gezegd hebben , dat hij een " uitnemend practisch " vader was . 94-3|Hij was zeer ingenomen met de [ @alt frase phrase ] : " uitnemend practisch , " welke hij begreep , dat op hem bijzonder toepasselijk was . 94-4|Bij alle openbare vergaderingen , die te Coketown werden gehouden , om welke reden het ook was , kon men zeker zijn , dat een of ander Coketowner de gelegenheid waarnam om melding te maken van zijn uitnemend practischen vriend , mijnheer Gradgrind , en altijd gevoelde die uitnemend practische vriend zich daardoor gestreeld . 94-5|Hij wist wel , dat men [ @alt ~dezen~deze dezen ] lof aan hem verschuldigd was , maar het was hem toch zeer aangenaam [ @alt ~die~dien dien ] te [ @alt horen hooren ] . 95-1|Hij had nu [ @alt ~de~den den ] neutralen grond in de nabijheid der stad bereikt , die eigenlijk noch tot de 96-1|stad noch tot het land behoorde , maar een onbehaaglijk mengelmoes van beide was , toen hem de tonen van muziek in de [ @alt oren ooren ] klonken . 96-2|Het luidruchtig schetterende en dreunende orchest van een paardenspel , dat zich hier in een houten paviljoen had gevestigd , was aan [ @alt ~de~den den ] gang . 96-3|[ @alt Ene Eene ] vlag , die op [ @alt ~de~den den ] top der tent wapperde , verkondigde aan het [ @alt mensdom menschdom ] , dat het de " Rijschool van Sleary " was , die om de gunst van het publiek verzocht . 96-4|Sleary zelf , een zwaarlijvig modern standbeeld met een geldbakje naast zich , stond in [ @alt ene eene ] nis , waarvan de stijl aan een gothiek kerkgebouw was ontleend , om het geld aan te nemen . 96-5|Miss Josephine Sleary , gelijk een zeer lang en smal gedrukt biljet aankondigde , had juist de voorstelling begonnen met haar gracieusen Tyroler bloemendans te paard . 96-6|Onder andere verrukkelijke , maar altijd streng [ @alt morele moreele ] wonderen , welke men zien moest om ze te [ @alt geloven gelooven ] , zou Signor Jupe [ @alt ~die~dien dien ] namiddag de vermakelijke toeren van zijn kunstig gedresseerden hond Merrylegs [ @alt vertonen vertoonen ] , en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] verbazende kracht en behendigheid ten toon spreiden door vijf en zeventig gewichten van honderd pond [ @alt zo zoo ] snel achtereenvolgend over zijn hoofd te werpen , dat zij [ @alt ene eene ] fontein van massief ijzer in de lucht vormden , " een kunststuk , nog nooit te voren in dit of [ @alt enig eenig ] ander land beproefd , en dat , daar het steeds met [ @alt zoveel zooveel ] geestdrift door het verrukte publiek wordt toegejuicht , bij elke voorstelling wordt uitgevoerd . " 96-7|Dezelfde Signor Jupe zou de [ @alt gehele geheele ] voorstelling van tijd tot tijd afwisselen en verlevendigen door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] echt Shakespeariaansche snakerijen en kwinkslagen . 96-8|Eindelijk zou hij het geheel besluiten door op te treden in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] algemeen beroemde rol van mijnheer William Button van Tooley-Street , in de geheel nieuwe en hoogst koddige hippo-comedietta : De kleermaker op reis naar Brentford . 97-1|Thomas Gradgrind sloeg geen acht op deze ellendige nietigheden , maar stapte voort gelijk een practisch man behoorde , en verbande die luidruchtige insecten uit [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gedachten , of wel verwees ze naar het huis van correctie . 97-2|Doch [ @alt ene eene ] bocht van [ @alt ~de~den den ] weg voerde hem achter het spel om , en aan [ @alt ~de~den den ] achterkant van het spel was een troep kinderen verzameld , die in verschillende gebogen houdingen door een gaatje of reet de verborgene heerlijkheden van het paardenspel poogden te begluren . 98-1|Dit bracht hem tot stilstaan . 98-2|" Welk [ @alt ene eene ] schande , " riep hij uit , " dat die vagebonden , dat jonge gepeupel uit [ @alt ~mijn~mijne mijne ] model-school houden ! " 99-1|[ @alt Terwijl Dewijl ] er nog [ @alt ene eene ] plek vertrapt gras en puin [ @alt tussen tusschen ] hem en het jonge gepeupel in lag , haalde hij zijn lorgnet uit zijn vestzakje , om te zien of er onder die kinderen niet een was , dat hij kende en door zijn bevel kon wegjagen . 99-2|Welk een bijna ongeloofelijk , hoewel duidelijk zichtbaar verschijnsel zag hij daar ! 99-3|[ @alt ~Zijn~Zijne Zijne ] [ @alt ~eigen~eigene eigene ] met feiten en kundigheden opgepropte Louisa stond met alle macht door een gaatje in [ @alt ene eene ] plank te gluren , en zijn eigen mathematische Thomas vernederde zich tot op [ @alt ~de~den den ] grond , om maar een enkelen paardenhoef te kunnen zien , terwijl Miss Josephine Sleary [ @alt ~de~den den ] gracieusen Tyroler bloemendans uitvoerde . 100-1|Stom van verbazing stapte mijnheer Gradgrind naar de plek waar zijn kroost zich [ @alt zodanig zoodanig ] schandvlekte , pakte met iedere hand een zijner verdoolde kinderen aan en [ @alt zei zeide ] : 102-1|Beiden stonden op , zeer rood en ontsteld ; maar Louisa zag haar vader toch met meer stoutmoedigheid aan dan Thomas : Thomas zag hem eigenlijk geheel niet aan , maar gaf zich met [ @alt volkomen volkomene ] lijdzaamheid over om zich naar huis te laten brengen . 103-1|" In [ @alt ~de~den den ] naam van alles wat verbazend , nutteloos en dwaas is , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind , aan elke hand een zijner kinderen voortleidende ; " wat doet gij hier ? " 104-1|" Ik wilde eens zien waar dat op geleek , " antwoordde Louisa kortaf . 105-1|" Waar dat op geleek ? " 106-1|" Ja , vader ! " 107-1|Beide kinderen hadden zekere gemelijke verveelzucht in hun voorkomen , inzonderheid het meisje ; maar door het verdrietige van haar gezicht schemerde een licht heen , dat niets vond om te beschijnen , een vuur , dat niets te branden had , [ @alt ene eene ] uitgehongerde verbeeldingskracht , die toch op [ @alt ene eene ] of andere wijs het leven hield en de uitdrukking harer trekken verhelderde ; niet met die natuurlijke helderheid , welke de [ @alt vrolijke vroolijke ] jeugd eigen is , maar met onzekere , driftige , weifelende opflikkeringen , die iets pijnlijks hadden en naar de afwisselingen geleken , welke men op het gezicht van een blinde ziet , die op [ @alt ~de~den den ] tast naar zijn weg zoekt . 108-1|Zij was nu een kind van vijftien of zestien jaren , maar eerlang zou zij geheel op eens het voorkomen [ @alt ener eener ] jonge vrouw krijgen . 108-2|[ @alt Zo Zoo ] dacht haar vader , terwijl hij haar aanzag . 108-3|Zij was bevallig . 108-4|Zij zou eigenzinnig geweest zijn ( dacht hij op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] uitnemend practische manier ) , als zij niet [ @alt zó zóó ] was opgevoed . 109-1|" Thomas ! hoewel ik het feit vóór mij heb , is het mij [ @alt moeilijk moeielijk ] te [ @alt geloven gelooven ] , dat gij , met uwe opvoeding en uwe gelegenheid om uw tijd beter te besteden , uwe zuster naar zulk een schouwspel zoudt gebracht hebben . " 110-1|" Ik heb hem gebracht , vader ! " [ @alt zei zeide ] Louisa snel . 110-2|" Ik vroeg hem om mee te gaan . " 111-1|" Het spijt mij dit te moeten [ @alt horen hooren ] . 111-2|Het spijt mij zeer dit te moeten [ @alt horen hooren ] . 111-3|Het maakt Thomas niet beter , en het maakt u slechter , Louisa . " 112-1|Zij zag haar vader wederom aan , maar geen traan rolde over [ @alt ~haar~hare hare ] wang . 113-1|" Thomas en gij , voor wie de kring der wetenschappen 114-2|Thomas en gij , die men mag zeggen dat met feiten gevoed zijt , Thomas en gij , die met mathematische stiptheid zijt opgevoed , Thomas en gij hier ! " riep mijnheer Gradgrind uit . 114-3|" In deze vernederende positie ! 114-4|Ik ben er verbaasd over ! " 115-1|" Ik verveelde mij , vader . 115-2|Ik heb mij al lang verveeld , " [ @alt zei zeide ] Louisa . 116-2|" Wat verveelt u dan ? " vroeg de verbaasde vader . 117-1|" Ik weet niet wat . 117-2|Alles , geloof ik . " 118-1|" Spreek geen woord meer , " antwoordde mijnheer Gradgrind . 118-2|" Gij zijt kinderachtig . 118-3|Ik wil niets meer [ @alt horen hooren ] . " 119-1|Hij sprak niet weder voordat zij een heel eind ver in stilte hadden voortgestapt , en toen [ @alt zei zeide ] hij ernstig : 120-1|" Wat zouden uwe beste vrienden wel zeggen , Louisa ? 120-2|Hecht gij dan [ @alt gene geene ] waarde aan [ @alt ~hun~hunne hunne ] goede [ @alt mening meening ] ? 120-3|Wat zou mijnheer Bounderby wel zeggen ? " 121-1|Op het [ @alt horen hooren ] van [ @alt ~die~dien dien ] naam wierp [ @alt ~zijn~zijne zijne ] dochter tersluiks een blik op hem , waarvan het scherpe en uitvorschende zeer opmerkelijk was . 121-2|Hij zag echter niets daarvan , want eer hij haar aankeek , had zij [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt ogen oogen ] weder neergeslagen . 122-1|" Wat , " herhaalde hij weldra , " zou mijnheer Bounderby wel zeggen ? " 122-2|En terwijl hij met een gezicht vol ernstige verontwaardiging de twee misdadigers naar huis bracht , herhaalde hij telkens [ @alt de den ] [ @alt gehele geheelen ] weg over : " Wat zou mijnheer Bounderby wel zeggen ? " 126-1|Wie was die mijnheer Bounderby ? 127-1|Wel , mijnheer Bounderby was in [ @alt zoverre zooverre ] mijnheer Gradgrind's boezemvriend , als een man , geheel ontbloot van gevoel , met iemand anders , die evenzeer van gevoel ontbloot is , in [ @alt ene eene ] dergelijke betrekking kan staan . 127-2|[ @alt Zo Zoo ] nauw - of , indien de lezer dit liever wil , - [ @alt zo zoo ] ver verwijderd was de betrekking [ @alt tussen tusschen ] die twee . 128-1|Hij was een rijk man : een bankier , een koopman , een fabrikant en wat niet al . 128-2|Een zwaarlijvig man , met [ @alt ene eene ] luide stem , starende [ @alt ogen oogen ] , en een lach , die een metaalklank had ; een man met een groot opgezwollen hoofd , uitpuilende aderen aan de slapen , en zulk een gespannen vel over zijn gezicht , dat het [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt ogen oogen ] scheen open te houden en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wenkbrauwen op te trekken ; een man , wiens [ @alt gehele geheele ] voorkomen aan een [ @alt gevulde gevulden ] ballon deed denken , op het punt om op te stijgen ; een man , die er nooit genoeg op kon pochen dat hij zich [ @alt zelf zelven ] tot " een man " had gemaakt ; een man , die door de koperen spreektrompet zijner stem altijd [ @alt ~zijn~zijne zijne ] oude onwetendheid en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] oude armoede verkondigde ; een man , die het toppunt van hoogmoedig bluffende nederigheid had bereikt . 129-1|Hoewel hij een paar jaar jonger was dan zijn uitnemend practische vriend , zag mijnheer Bounderby er toch ouder uit ; bij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] zeven of acht en veertig had hij nog zeven of acht meer kunnen tellen , zonder dat het iemand zou verwonderd hebben . 129-2|Hij had niet veel haar . 129-3|Men had zich kunnen verbeelden , dat het van zijn praten was uitgevallen , en dat het weinige , dat hij overhad , [ @alt zo zoo ] verward overeindstond omdat het onophoudelijk door zijn winderig snoeven heen en weder werd geblazen . 130-1|In het sombere salon van Stone Lodge stond mijnheer Bounderby zich op het haardkleedje voor het vuur te warmen en onderhield mevrouw Gradgrind met [ @alt enige eenige ] opmerkingen over de omstandigheid , dat die dag zijn geboortedag was . 130-2|Hij stond voor het vuur , gedeeltelijk omdat het een koude lentedag en tegen [ @alt ~de~den den ] avond was , hoewel de zon nog scheen , gedeeltelijk omdat in de schaduw van Stone Lodge altijd een spook van vochtige kalk omwaarde ; gedeeltelijk omdat hij aldus een deftige houding had , die mevrouw Gradgrind ontzag moest inboezemen . 131-1|" Ik had [ @alt gene geene ] schoenen aan de voeten ; en wat kousen aangaat , ik kende zulke dingen niet eens bij naam . 131-2|Ik sleet [ @alt ~de~den den ] dag in [ @alt ene eene ] sloot en [ @alt ~de~den den ] nacht in een varkenshok . 131-3|[ @alt Zo Zoo ] bracht ik mijn tienden verjaardag door . 131-4|Niet dat [ @alt ene eene ] sloot iets nieuws voor mij was , want ik was in [ @alt ene eene ] sloot geboren . " 132-1|Mevrouw Gradgrind - een klein , mager , bleek wezentje , met [ @alt rode roode ] [ @alt ogen oogen ] en altijd in [ @alt enige eenige ] shawls gewikkeld , ongeloofelijk zwak naar het lichaam en [ @alt ~de~den den ] geest - die altijd medicineerde zonder dat het haar iets baatte , en wanneer zij [ @alt ~enigen~enige eenigen ] zweem van herleving vertoonde , telkens weder versuft en verdoofd werd door een zwaar blok van een feit , dat haar op het lijf tuimelde ; - mevrouw Gradgrind hoopte , dat het [ @alt ene eene ] droge sloot was . 133-2|[ @alt Zo Zoo ] nat als een vaatdoek . 133-3|Een voet water er in , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Bounderby . 134-1|" Genoeg om een pasgeboren kind kou te doen vatten , " was de opmerking van mevrouw Gradgrind . 135-2|Ik werd geboren met [ @alt ene eene ] ontsteking van de long , en van alle andere dingen , geloof ik , die voor ontsteking vatbaar waren , " antwoordde mijnheer Bounderby . 135-3|" Jarenlang , mevrouw ! was ik een van de ellendigste schepseltjes , die men ooit heeft gezien . 135-4|Ik was [ @alt zo zoo ] ziekelijk , dat ik altijd steunde en kermde . 135-5|Ik was [ @alt zo zoo ] vuil en haveloos , dat ge mij met geen tang zoudt hebben aangeraakt . " 136-1|Mevrouw Gradgrind keek flauw naar de tang om , als het beste waaraan zij in [ @alt ~haar~hare hare ] sufheid kon denken . 138-1|" Hoe ik er mij doorheen worstelde , weet ik zelf niet , " hervatte Bounderby . 138-2|" Ik was cordaat , denk ik . 138-3|Ik ben in later tijd altijd cordaat geweest , en dat zal ik toen ook wel geweest zijn . 138-4|Evenwel , hier sta ik , mevrouw Gradgrind , en ik behoef er niemand dan mij [ @alt zelf zelven ] voor te bedanken dat ik [ @alt zo zoo ] sta . " 139-1|Mevrouw Gradgrind gaf zeer zachtzinnig en flauw [ @alt ~haar~hare hare ] hoop te kennen , dat [ @alt ~zijn~zijne zijne ] moeder ... . 140-1|" [ @alt ~Mijn~Mijne Mijne ] moeder ? 140-2|Zij liep weg , mevrouw ! " [ @alt zei zeide ] Bounderby . 141-1|Mevrouw Gradgrind , overbluft gelijk doorgaans , bleef bedeesd zwijgen . 142-1|" [ @alt ~Mijn~Mijne Mijne ] moeder liet mij bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] grootmoeder , " [ @alt zei zeide ] Bounderby , " en als ik mij wel herinner , was [ @alt ~mijn~mijne mijne ] grootmoeder het slechtste en ondeugendste oude wijf dat er ooit leefde . 142-2|Als ik door een bijzonder toeval een paar schoentjes kreeg , nam zij ze mij af en verkocht ze voor drank . 142-3|Ja , ik heb die grootmoeder van mij , terwijl zij nog in bed lag , veertien glaasjes drank zien drinken voor haar ontbijt . " 143-1|Mevrouw Gradgrind , met haar flauw glimlachje en zonder [ @alt enig eenig ] ander [ @alt teken teeken ] van leven , geleek nu ( gelijk zij altijd deed ) naar een tamelijk slecht geschilderd transparant vrouwenportretje , dat van achteren niet genoeg verlicht was . 144-1|" Zij hield een komenijswinkel , " vervolgde Bounderby , " en stopte mij in een eierenkist . 144-2|Dat was de wieg van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kindsheid - [ @alt ene eene ] oude eierenkist . 144-3|[ @alt Zodra Zoodra ] ik groot genoeg was om weg te [ @alt lopen loopen ] , liep ik natuurlijk weg . 144-4|Toen werd ik een jonge vagebond ; en in plaats dat één oud wijf mij klappen gaf en honger liet lijden , gaven alle [ @alt mensen menschen ] van allerlei ouderdom mij klappen en lieten mij honger lijden . 144-5|Zij hadden gelijk ; zij behoefden niets anders te doen . 144-6|Ik was een overlast , [ @alt ene eene ] pest in de maatschappij . 144-7|Dat weet ik - zeer wel . " 145-1|Hij kon zijn trots , dat hij in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt kindse kindsche ] jaren een overlast en pest in de maatschappij geweest was , niet genoeg lucht geven , of hij moest zijn snoeven daarop nog driemaal volmondig herhalen . 146-1|" Ik was bestemd om mij omhoog te werken , zou ik denken , mevrouw Gradgrind . 146-2|Maar , hetzij ik er voor bestemd was of niet , ik deed het , hoewel niemand mij hielp . 146-3|Vagebond , loopjongen , pakhuisknecht , kantoorknecht , klerk , eerste boekhouder , compagnon , en eindelijk Josiah Bounderby van Coketown . 146-4|Dit zijn de antecedenten en de culminatie . 146-5|Josiah Bounderby van Coketown heeft [ @alt leren leeren ] lezen van uithangborden boven winkels , mevrouw Gradgrind , en heeft op de klok [ @alt leren leeren ] zien , door [ @alt ~de~den den ] toren der St. Gilleskerk te Londen te [ @alt bestuderen bestudeeren ] , met hulp van een [ @alt kreupele kreupelen ] dronkaard , die een veroordeelde dief en onverbeterlijke [ @alt landloper landlooper ] was . 146-6|Spreek Josiah Bounderby van uwe district-scholen en uwe model-scholen en uwe kweekeling-scholen en uw [ @alt gehelen geheelen ] poespas van scholen ; en Josiah Bounderby van Coketown zegt u ronduit : dat is alles goed en wel - hoewel hij zulke voorrechten niet had - als wij maar [ @alt mensen menschen ] krijgen met harde koppen en stevige vuisten . 146-7|De opvoeding , die hem tot een man heeft gemaakt , zou niet voor iedereen deugen , dat weet hij wel ; maar [ @alt zo zoo ] en [ @alt zo zoo ] is [ @alt ~zijn~zijne zijne ] opvoeding toch geweest , en gij [ @alt mag moogt ] hem dwingen om kokende olie te drinken , maar gij zult hem nooit dwingen om de feiten van zijn leven te verbloemen . " 147-1|Josiah Bounderby van Coketown , die onder het spreken zeer warm geworden was , hield nu op ; en juist toen hij zweeg trad zijn uitnemend practische vriend , door de twee jeugdige misdadigers vergezeld , de kamer binnen . 147-2|Zijn uitnemend practische vriend bleef staan toen hij hem zag en wierp Louisa een [ @alt verwijtende verwijtenden ] blik toe , die duidelijk [ @alt zei zeide ] : " Ziedaar nu , mijnheer Bounderby . " 148-1|" Wel , wat is er te doen ? " [ @alt zei zeide ] mijnheer Bounderby driftig en luidruchtig . 148-2|" Hoe kijkt Thomas [ @alt zo zoo ] verslagen ? " 149-1|Hij sprak van Thomas , maar hij zag naar Louisa . 150-1|" Wij stonden bij het paardenspel naar binnen te kijken , " mompelde Louisa [ @alt stuurs stuursch ] , zonder [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt ogen oogen ] op te slaan , " en vader betrapte ons daar . " 151-1|" En , mevrouw Gradgrind , " [ @alt zei zeide ] de echtgenoot dezer dame op statelijken toon , " ik zou evengoed verwacht hebben , dat ik [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kinderen verzen zou vinden lezen . " 152-1|" Och [ @alt Here Heere ] , " [ @alt zei zeide ] mevrouw Gradgrind jammerend . 152-2|" Hoe kunt ge toch [ @alt zo zoo ] doen , Louisa en Thomas ? 152-3|Ik ben er verbaasd over . 152-4|Ge zijt waarlijk in staat om het iemand te doen spijten , dat hij ooit kinderen had . 152-5|Ik heb [ @alt ~groten~grote grooten ] lust om te zeggen , dat ik [ @alt wenste wenschte ] dat ik ze nooit had gehad ; en wat zoudt ge dan gedaan hebben , dat zou ik wel eens willen weten . " 153-1|Mijnheer Gradgrind scheen niet zeer gesticht over deze treffende aanmerking , en trok ongeduldig [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wenkbrauwen samen . 154-1|" Hadt ge , terwijl mijn hoofd [ @alt zo zoo ] duizelt en klopt , niet naar de schulpen en mineralen kunnen gaan kijken en al de andere dingen , die voor u zijn aangeschaft , in plaats van naar het paardenspel ? " [ @alt zei zeide ] mevrouw Gradgrind . 154-2|" Gij weet evengoed als ik , dat jongelieden geen paardenspel-meester hebben , of paardenspel-kabinetjes houden of paardenspel-verhandelingen [ @alt horen hooren ] . 154-3|Wat kunt ge dan van paardenspellen willen weten ? 154-4|Gij hebt immers bezigheid genoeg , als ge naar bezigheid verlangt . 154-5|Terwijl mijn hoofd [ @alt zo zoo ] dof is , zou ik de namen niets eens kunnen noemen van de helft der feiten , die ge alleen te onthouden hebt . " 155-1|" Dat is juist de reden , " bromde Louisa . 156-1|" Zeg mij niet , dat dit de reden is , want dat kan het onmogelijk zijn , " antwoordde mevrouw 157-1|Gradgrind . 157-2|" Ga terstond aan de [ @alt ene eene ] of andere ologie . " 157-3|Mevrouw Gradgrind had niet gestudeerd , en als zij [ @alt ~haar~hare hare ] kinderen tot [ @alt ~hun~hunne hunne ] studiën aanmaande , was het gewoonlijk met zulk een algemeen gezegde . 158-1|Om de waarheid te zeggen , mevrouw Gradgrind's voorraad van feiten was ellendig schraal , maar toen mijnheer Gradgrind haar tot haar [ @alt ~hoge~hogen hoogen ] echtelijken rang verhief , had hij zich door twee redenen laten besturen . 158-2|Vooreerst was zij in een financieel opzicht [ @alt ene eene ] zeer goede partij , en ten tweede wist zij van [ @alt gene geene ] malligheden af , waarmede hij zeggen wilde , dat zij [ @alt gene geene ] de minste overhelling tot het romaneske of poëtische had ; en inderdaad was [ @alt ~haar~hare hare ] verbeeldingskracht [ @alt zo zoo ] weinig werkzaam , als dit bij een [ @alt menselijk menschelijk ] wezen , dat niet geheel verstandeloos is , maar [ @alt enigszins eenigszins ] mogelijk is . 159-1|De eenvoudige omstandigheid , dat zij met haar echtgenoot en mijnheer Bounderby alleen bleef , was voldoende om deze goede dame wederom te versuffen . 159-2|Zij verzonk dus in [ @alt ene eene ] [ @alt wezenloze wezenlooze ] dofheid en niemand lette verder op haar . 160-1|" DAT IS EEN ZEER IMPERTINENTE KNAAP , " ZEIDE MIJNHEER GRADGRIND . 161-1|" Bounderby , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind , een stoel naar het vuur schuivende , " gij hebt altijd [ @alt zoveel zooveel ] belang gesteld in [ @alt ~mijn~mijne mijne ] jongelieden - vooral in Louisa - dat ik [ @alt gene geene ] verontschuldiging [ @alt nodig noodig ] meen te hebben als ik u zeg , dat deze ontdekking mij zeer verdrietig maakt . 161-2|Ik heb mij systematisch toegewijd , gelijk gij weet , om bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kinderen het redeneervermogen te ontwikkelen . 161-3|De rede is , gelijk men weet , het [ @alt enige eenige ] vermogen , waarop men de opvoeding behoort te richten . 161-4|En toch , Bounderby , zou het uit deze onverwachte omstandigheid van vandaag , hoewel op zichzelf beuzelachtig , schijnen te blijken , dat er bij Thomas en Louisa iets in het gemoed is geslopen , dat - of liever , dat niet - ik weet niet hoe ik mij beter kan uitdrukken dan door te zeggen - iets dat ik nooit bedoeld had bij hen te ontwikkelen en waaraan het redeneervermogen geen deel heeft . " 162-1|" Er bestaat zeker [ @alt gene geene ] reden om met belangstelling naar een troep vagebonden te kijken , " antwoordde Bounderby . 162-2|" Toen ik zelf een vagebond was , keek niemand met belangstelling naar mij ; dat weet ik wel . " 163-1|" Dan komt de vraag , " [ @alt zei zeide ] de uitnemend practische vader , met de [ @alt ogen oogen ] op [ @alt ~de~den den ] haard gevestigd , " waaruit die [ @alt gemene gemeene ] nieuwsgierigheid ontstaan is ? " 165-1|" Dat zal ik u wel zeggen . 165-2|[ @alt ~Hun~Hunne Hunne ] verbeelding heeft [ @alt lopen loopen ] spelen . " 166-1|" Ik hoop van neen , " [ @alt zei zeide ] de uitnemend practische man , " schoon ik beken , dat op weg naar huis die vrees ook wel bij mij is opgekomen . " 167-1|" Een ijdel spelen der verbeelding , Gradgrind , " herhaalde Bounderby : " iets zeer slechts voor iedereen , maar iets vervloekt slechts voor een meisje als Louisa . 167-2|Ik moet mevrouw Gradgrind [ @alt verschoning verschooning ] verzoeken , dat ik zulke sterke uitdrukkingen gebruik ; maar zij weet zeer wel , dat ik niet gepolijst ben . 167-3|Wie dat van mij verwacht , zal zich toch teleurgesteld vinden . 167-4|Ik heb [ @alt gene geene ] gepolijste opvoeding gehad . " 168-1|" Of , " [ @alt zei zeide ] mijnheer Gradgrind , terwijl hij met de handen in de zakken stond te peinzen , en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] holle [ @alt ogen oogen ] in het vuur staarden , " of zou een onderwijzer of [ @alt ene eene ] dienstbode haar iets in het hoofd hebben gebracht ? 168-2|Zou Louisa of Thomas misschien iets gelezen hebben ? 168-3|Zou er , in weerwil van alle voorzorgen , een boek met malle sprookjes in huis gekomen zijn ? 168-4|Want bij kinderen , die van [ @alt ~hun~hunne hunne ] wieg af naar de strengste regelen practisch gevormd zijn , is dit anders [ @alt zo zoo ] zonderling , [ @alt zo zoo ] onbegrijpelijk . " 169-1|" Wacht eens even ! " riep Bounderby uit , die [ @alt ondertussen ondertusschen ] bij [ @alt ~de~den den ] haard was blijven staan , [ @alt zo zoo ] vol hoogmoedige nederigheid dat hij bijna barstte . 169-2|" Gij hebt een van die landlooperskinderen op school ? " 170-1|" Cecilia Jupe heet zij , " antwoordde mijnheer Gradgrind , met een blik , bijna alsof hij zijn doodvonnis te gemoet zag . 171-1|" Wacht nu eens even ! " riep Bounderby wederom uit . 171-2|" Hoe is zij daar gekomen ? " 172-1|" Wel , om de waarheid te zeggen , ik zelf heb het meisje daar straks pas voor de eerste maal gezien . 172-2|Zij is hier aan huis om toelating komen verzoeken , daar zij eigenlijk niet tot de stad behoorde , en - ja , gij hebt gelijk , Bounderby , - gij hebt gelijk . " 173-1|" Wacht nu eens even ! " riep Bounderby nogmaals uit . 173-2|" Louisa heeft haar gezien toen zij hier kwam ? " 174-1|" Louisa heeft haar zeker gezien , want zij heeft mij de boodschap van haar aanzoek overgebracht . 174-2|Maar Louisa heeft haar toch zonder twijfel alleen in het bijzijn van [ @alt ~haar~hare hare ] moeder gezien . " 175-1|" Eilieve , mevrouw Gradgrind , " [ @alt zei zeide ] Bounderby , " wat is er toen omgegaan ? " 176-1|" Och , mijn arm hoofd ! " antwoordde mevrouw Gradgrind . 176-2|" Het meisje wilde op school komen , en mijnheer Gradgrind wilde meisjes op school hebben , en Louisa en Thomas zeiden allebei , dat het meisje op school wilde komen en dat mijnheer Gradgrind meisjes op school wilde hebben , en hoe kon ik hun tegenspreken , daar het toch een feit was ? " 177-1|" Nu zal ik u eens wat zeggen , Gradgrind , " [ @alt zei zeide ] Bounderby . 177-2|" Jaag dat meisje weg , en daarmee is het uit . " 178-1|" Ik hel sterk naar uwe [ @alt mening meening ] over . " 1-1|DE STILLE KRACHT 14-1|De volle maan , tragisch [ @alt ~die~dien dien ] avond , was reeds vroeg , nog in [ @alt ~de~den den ] laatsten dagschemer opgerezen als een immense , bloedroze bol , vlamde als een zonsondergang laag achter de tamarindeboomen der Lange Laan en steeg , langzaam zich louterende van [ @alt ~haar~hare hare ] tragische tint , in een [ @alt vage vagen ] hemel op . 14-2|Een [ @alt doodse doodsche ] stilte spande alom als een sluier van zwijgen , of , na de lange middagsiësta , de avondrust zonder overgang van leven begon . 14-3|Over de stad , wier wit gepilaarde villa-huizen laag wegscholen in het geboomte der lanen en tuinen , hing een donzende geluideloosheid , in de windstille benauwdheid der avondlucht , als was de matte avond moê van [ @alt ~de~den den ] zonneblakenden dag der Oostmoesson . 14-4|De huizen , zonder 15-1|geluid , doken weg , doodstil , in het [ @alt lover loover ] van [ @alt ~hun~hunne hunne ] tuinen , met de regelmatig opblankende rissen der [ @alt grote groote ] gekalkte bloempotten . 15-2|Hier en daar werd een licht al ontstoken . 15-3|Plotseling blafte een hond , en antwoordde een andere hond en verscheurde de donsende stilte in lange , ruwe flarden ; de nijdige hondekelen , [ @alt hees heesch ] , ademloos , schor vijandig ; plotseling ook zwegen zij stil . 16-1|Aan het einde der Lange Laan lag diep in zijn voortuin het Rezidentie-huis . 16-2|Laag , dadelijk in [ @alt ~de~den den ] nacht der waringinboomen , zigzagde het [ @alt ~zijn~zijne zijne ] pannendaken , het [ @alt ene eene ] achter het andere , naar de schaduw van [ @alt ~de~den den ] achtertuin toe , met een primitieve lijn van dakteekening , over iedere galerij een dak , over iedere kamer een dak , tot [ @alt éne éene ] lange daksilhouet . 16-3|Vóor echter , rezen de witte zuilen der voorgalerij , met de witte zuilen der portiek , hoog blank en aanzienlijk op , met [ @alt brede breede ] [ @alt tussenruimten tusschenruimten ] , met [ @alt grote groote ] openheid van ontvangst , met [ @alt ene eene ] uitbreiding van indrukwekkend paleisportaal . 16-4|Door de open deuren verschoot de middengalerij vaag naar achteren toe , met een enkel licht opgeglimd . 17-1|Een oppasser ontstak de lantarens ter zij van het huis . 17-2|Halfcirkels van [ @alt grote groote ] , witte 18-1|potten met rozen en chrysanten , met palmen en caladiums , bogen links en rechts wijd voor het huis naar ter zijde uit . 18-2|Een [ @alt brede breede ] grindlaan vormde [ @alt ~de~den den ] oprit tot in de witgezuilde portiek ; dan strekte zich uit een wijd dor gazon , met potten omgeven , en , in het midden op een gemetseld voetstuk , een monumentale vaaspot , met een [ @alt grote groote ] latania . 18-3|Een groene [ @alt frisheid frischheid ] was daar de kronkelende vijver , waar de reuzenbladeren [ @alt ener eener ] Victoria Regia als dofgroene prezenteerbladen zich rondden tegen elkaâr , met een enkele blankende lotosachtige bloem er [ @alt tussen tusschen ] . 18-4|Een pad kronkelde langs [ @alt ~de~den den ] vijver en op een met kiezelsteen geplaveide ronde plek rees een [ @alt hoge hooge ] vlaggestok . 18-5|De vlag was reeds neêrgehaald , als [ @alt iedere iederen ] dag om zes uur . 18-6|Een eenvoudig hek sneed het erf af van de Lange Laan . 19-1|Het reusachtige erf was stil . 19-2|Er brandden nu , langzaam , omslachtig aangestoken door [ @alt ~de~den den ] lampenjongen , éen lamp van de kroon der voorgalerij , en de neêrgedraaide lamp binnen , als twee nachtlichtjes in het paleis van zuilen en van , kinderlijk naar achter verschietende , daken . 19-3|Op de trappen van de kantoorkamer zaten enkele oppassers , in hun donkere uniform , fluisterend wat te praten . 19-4|Een van hen stond na een [ @alt poos pooze ] op en begaf zich , met een rustigen 20-1|pas van zich niet te willen overhaasten , naar een bronzen klok , die hoog hing , bij het oppassershuisje , geheel ter zijde van het erf . 20-2|Toen hij na een honderd pas genaderd was , luidde hij zeven langzame weêrechoënde slagen . 20-3|De klepel bronsde bonsende in de bel van de klok en de slag , telkens , zigzagde na met een zware trilling van nageluid . 20-4|De honden blaften weêr op . 20-5|De oppasser , langzaam , met zijn lenigen pas , jongensachtig slank in zijn blauw laken jasje en broek met gele banden en omslag , liep zijn honderd passen naar de andere oppassers rustig terug . 21-1|Nu was in het kantoor licht ontstoken en ook in de aangrenzende slaapkamer , waar het door de jalouzieën schemerde . 21-2|De rezident , een [ @alt grote groote ] zware man , in zwart jasje , witte broek , liep de kamer door en riep naar buiten : 22-1|- Oppas ! 23-1|De hoofdoppasser , in zijn laken uniformrokje , de panden breedgeel omzoomd , naderde met gebogen knieën , hurkte neêr ... . 24-1|- Roep de nonna ! 25-1|- De nonna is al uitgegaan , Kandjeng ! fluisterde de man en schetste met beide handen , de vingers tegen elkaâr , het eerbiedig gebaar van de semba . 27-1|- Waar is de nonna naar toe ? 28-1|- Dat heb ik nog niet onderzocht , Kandjeng ! zei de man , als verontschuldiging , dat hij niet wist , en schetste weêr de semba . 29-1|De rezident dacht even na . 30-1|- Mijn pet , [ @alt zei zeide ] hij . 30-2|Mijn stok . 31-1|De hoofdoppasser , steeds in krommende knieën van zich eerbiedig krimpen in elkaâr , scharrelde even door de kamer en bood hurkende aan de klein-uniformpet , en een wandelstok . 32-1|De rezident ging uit . 32-2|De hoofdoppasser haastte zich achter hem aan , met een tali-api in de hand : een lange brandende lont , waarvan hij de gloeiende punt zwaaide om aan wie voorbijging , in [ @alt ~de~den den ] avond , [ @alt ~de~den den ] rezident te doen herkennen . 32-3|De rezident liep langzaam het erf af , en naar de Lange Laan . 32-4|Aan die laan , als een avenue van tamarinde-boomen en flamboyants , lagen de villa's der voornaamste notabelen , flauw verlicht , doodstil , schijnbaar onbewoond , met , in de avondvaagheid opblankend , de rissen der gekalkte bloempotten . 33-1|De rezident wandelde eerst langs het huis van [ @alt ~de~den den ] secretaris ; dan ter andere zijde een meisjesschool ; dan de notaris , een hôtel , de post , de prezident van [ @alt ~de~den den ] Landraad . 33-2|Aan het einde van de Lange Laan stond de [ @alt Roomse Roomsche ] kerk , 34-1|en verder op , de brug over der kali , lag het station . 34-2|Bij het station was meer verlicht dan de andere huizen een [ @alt grote groote ] [ @alt Europese Europeesche ] toko . 34-3|De maan , [ @alt hoger hooger ] geklommen , zich heller zilverende bij [ @alt ~haar~hare hare ] stijging , bescheen de witte brug , de witte toko , de witte kerk : dit alles om een vierkant square , meer open , zonder [ @alt bomen boomen ] en met in het midden een spits monumentje , dat de Stadsklok was . 35-1|De rezident ontmoette niemand ; nu en dan kwam echter een enkele Javaan , zich donker bewegende , even uit de schaduw , en dan zwaaide de oppasser achter zijn heer met veel ostentatie de gloeiende punt van zijn vuurtouw . 35-2|Meestal begreep de Javaan , en maakte zich klein , en kromp in-een aan [ @alt ~de~den den ] rand van [ @alt ~de~den den ] weg , en ging als loophurkende voorbij . 35-3|Een [ @alt enkele enkelen ] keer , onwetend , pas uit zijn dessa , begreep hij niet , liep angstig voorbij , zag angstig naar [ @alt ~de~den den ] oppasser , die maar zwaaide en zwaaide , en hem , in het voorbijgaan , achter [ @alt ~de~den den ] rug van zijn meester een vloek toeduwde , omdat hij - de dessa-kerel - geen manieren had . 35-4|Als een karretje aankwam of sado , zwaaide hij weêr en zwaaide hij zijn vuursterretje door [ @alt ~de~den den ] avond , wenkte [ @alt ~de~den den ] voerman , die òf stil hield en afsteeg , òf neêrhurkte in zijn voertuigje 36-1|en hurkend doormende aan [ @alt de den ] [ @alt uiterste uitersten ] rand van [ @alt ~de~den den ] weg . 37-1|De rezident liep somber door , met [ @alt de den ] [ @alt flinke flinken ] pas van een beslisten wandelaar . 37-2|Hij was rechts van het square-tje afgeslagen , en liep langs de Hervormde kerk , recht op een mooie villa toe met slanke , vrij correcte Ionische pleisterzuilen en hel verlicht met petroleumlampen in kronen . 37-3|Het was de societeit Concordia . 37-4|Een paar bedienden in witte buisjes zaten op de trappen . 37-5|Een Europeaan in een wit pakje , de kastelein , liep in de voorgalerij . 37-6|Maar om de [ @alt grote groote ] bittertafel zat niemand en de wijde rieten stoelen openden [ @alt ~hun~hunne hunne ] armen afwachtende als te vergeefs . 38-1|De kastelein , ziende [ @alt ~de~den den ] rezident , boog , en de rezident tikte kort aan zijn pet en ging de societeit voorbij , sloeg links om . 38-2|Hij wandelde een laan af , langs kleine donkere huisjes in kleine erfjes weggedoken , sloeg weêr om en ging langs de uitmonding der kali , die was als een kanaal . 38-3|Prauw aan prauw lag vastgemeerd ; een eentonig geneurie van Madoereesche zeelui zeurde droefgeestig langzaam over het water , waaruit een visschige wadem oprees . 38-4|Langs het havenkantoor ging de rezident naar [ @alt ~de~den den ] pier toe , die een eind uitstak in zee , en 39-1|waar op de punt een kleine vuurtoren , als een kleine Eiffel , zijn ijzeren kandelabervorm verhief , met zijn lamp aan [ @alt ~de~den den ] top . 39-2|Daar bleef de rezident staan en ademde op . 39-3|De wind was plotseling opgestoken , de grongong blies , uit de verte waaiende aan , als iedere dag om dat uur . 39-4|Maar soms zakte hij in eens onverwachts neêr , in-een , als met een onmacht zijner waaiende vlerken , en de opgeheven zee strookte haar maanwitte schuimkrullen glad en fosforizeerde even , met strepen lang en bleek . 40-1|Over de zee naderde droefgeestig een eentonig rhytmisch zeuren van zingen , een zeil donkerde aan als een [ @alt grote groote ] nachtvogel , en een visschersprauw met hoog opbuigende voorsteven , - met iets van een antiek schip - gleed het kanaal in . 40-2|Een weemoed van levensgelatenheid , [ @alt ene eene ] berusting in al het kleine donkere [ @alt aardse aardsche ] onder [ @alt die dien ] [ @alt eindeloze eindeloozen ] hemel , aan die zee van fosforizeerende verte , dreef om en [ @alt toverde tooverde ] [ @alt ene eene ] geheimzinnigheid , die beklemde ... 41-1|De [ @alt grote groote ] stevige man , die daar stond , wijdbeens , op-ademend [ @alt ~de~den den ] , langzaam met vlagen aanwaaienden , wind - moê van zijn werk , van zijn zitten aan zijn schrijftafel , van [ @alt ~zijn~zijne zijne ] berekeningen der duitenkwestie - die afschaffing 42-1|der duiten , door [ @alt ~de~den den ] Gouverneur-Generaal zijner persoonlijke verantwoordelijkheid opgelegd als een kwestie van belang - die [ @alt grote groote ] stevige man , praktisch , koel van denken , kort beslist van langdurige gezagsuitoefening , voelde misschien niet die donkere geheimzinnigheid drijven over de Indische avondstad - hoofdplaats van zijn gewest - maar hij voelde een begeerte naar [ @alt tederheid teederheid ] . 42-2|Vaag voelde hij de begeerte van een kinderarm om zijn hals , van kleine [ @alt hoge hooge ] stemmen om zich heen , de begeerte naar een jonge vrouw , die glimlachend hem wachten zoû . 42-3|Hij dacht die sentimentaliteit in zich niet uit , hij was niet gewoon zich over te geven aan mijmering over [ @alt zichzelf zichzelven ] : hij had het te druk ; zijn dagen waren te veel gevuld met belangen allerlei aard , dan dat hij toe zoû geven aan wat hij wist , dat zijn vlaagjes van zwakte waren : de onderdrukte opwellingen van jongere jaren . 42-4|Maar al mijmerde hij niet , de stemming was onafweerbaar , als een druk op zijn [ @alt brede breede ] borst , als een ziekte van [ @alt tederheid teederheid ] , een malaise van sentimentaliteit in zijn anders heel praktisch gemoed van hoofdambtenaar , die hield van zijn werkkring , van zijn gewest ; die hart had voor de belangen er van , en wien het bijna onafhankelijk gezag van zijn betrekking geheel in harmonie was met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] heerschersnatuur ; die met zijn krachtige longen zijn atmosfeer van wijden werkkring en ruim veld van [ @alt zo zoo ] verscheiden arbeid , met even veel genot gewoon was te ademen , als hij nu ademde , [ @alt de den ] [ @alt wijde wijden ] wind van de zee . 42-5|De begeerte , het verlangen , een heimwee , waren [ @alt ~die~dien dien ] avond vooral , vol in hem . 42-6|Hij voelde zich eenzaam , niet alléen om het izolement , dat een hoofd van gewestelijk bestuur altijd min of meer omringt , wien men òf nadert conventioneel glimlachend-eerbiedig , om conversatie , òf kort , zakelijk-eerbiedig , om zaken . 42-7|Hij voelde zich eenzaam , hoewel hij vader was van een huisgezin . 42-8|Hij dacht aan zijn [ @alt grote groote ] huis , hij dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen . 42-9|En hij voelde zich eenzaam , en alleen gedragen door het belang , dat hij stelde in zijn werk . 42-10|Het was hem alles in zijn leven . 42-11|Het vulde al [ @alt ~zijn~zijne zijne ] uren . 42-12|Er over denkende sliep hij in , zijn eerste gedachte was voor het een of ander gewestelijk belang . 43-1|In dit [ @alt ogenblik oogenblik ] , moê van het cijferen , opademende in [ @alt ~de~den den ] wind , ademde hij tegelijk met de [ @alt frisheid frischheid ] van de zee [ @alt ~de~den den ] weemoed van de zee in , [ @alt de den ] [ @alt geheimzinnige geheimzinnigen ] weemoed der Indische zeeën , [ @alt ~de~den den ] opspokenden weemoed 44-1|der zeeën van Java ; de weemoed , die aanruischt van verre als op suizende wieken van geheimzinnigheid . 44-2|Maar zijn natuur was niet om zich over te geven aan mysterie . 44-3|Hij ontkende het mysterie . 44-4|Het was er niet : er was alleen de zee en de wind , die [ @alt fris frisch ] was . 44-5|Er was alleen de walm van die zee , als iets van [ @alt vis visch ] en van bloemen en zeewier ; walm , die de [ @alt frisse frissche ] wind uitwoei . 44-6|Er was alleen het [ @alt ogenblik oogenblik ] van herademing , en wat hij , onafweerbaar , voor geheimzinnigen weemoed voelde toch sluipen in zijn , [ @alt ~die~dien dien ] avond , wat [ @alt weke weeke ] gemoed , dacht hij te zijn om zijn huislijken kring , [ @alt ~die~dien dien ] hij liever wat nauwer gevoeld had , dichter sluitende om wat in hem was vader en echtman . 44-7|Was er van weemoed noch iets , dan was het dàt . 44-8|Uit de zee kwam het niet ; uit de lucht aan , van verre , niet . 44-9|Hij gaf zich niet over aan een allereerste sensatie van wonderlijkheid ... . 44-10|En hij plantte zich steviger , welfde zijn borst , richtte-op zijn flinken , militairen kop en snoof , en snoof [ @alt ~de~den den ] walm in en [ @alt ~de~den den ] wind ... . 45-1|De hoofdoppasser , neêrgehurkt , met zijn gloeivuurtouw in de hand , gluurde aandachtig op naar zijn heer , als dacht hij : wat doet hij hier [ @alt zo zoo ] vreemd te staan bij [ @alt ~de~den den ] vuurtoren ... . 45-2|[ @alt Zo Zoo ] 46-2|Wat denkt hij nu . 46-3|Waarom doet hij [ @alt zo zoo ] . 46-4|Juist op dit uur op deze plek . 46-5|De zeegeesten waren nu om . 46-6|Er zijn kaaimannen onder het water , en iedere kaaiman is een geest ... . 46-7|Zie , daar heeft men aan ze geofferd , pisang en rijst en dèng-dèng en een hard ei op een vlotje van bamboe ; onderaan bij het voetstuk van [ @alt ~de~den den ] vuurtoren ... . 46-8|Wat doet de Kandjeng Toean nu hier ... . 46-9|Het is hier niet goed , het is hier niet goed ... . tjelaka , tjelaka ... . 46-10|En zijn spiedende [ @alt ogen oogen ] gleden op en neêr langs [ @alt de den ] [ @alt brede breeden ] rug van zijn heer , die maar stond en uitzag ... . 46-11|Waar zag hij naar toe ... ? 46-12|Wat zag hij aanwaaien in [ @alt ~de~den den ] wind ... ? 46-13|[ @alt Zo Zoo ] vreemd , die Hollanders , vreemd ... . 47-1|De rezident , plotseling , keerde zich om en liep terug , en de oppasser , opschrikkend , volgde hem , blazende aan de punt van zijn vuurtouw . 47-2|De rezident liep [ @alt de den ] [ @alt zelfde zelfden ] weg terug ; nu zat er een heer in de societeit , die groette , en een paar jongelui in het wit wandelden in de Lange Laan . 47-3|De honden blaften . 48-1|Toen de rezident [ @alt ~de~den den ] ingang naderde van het rezidentie-erf , zag hij vóor , aan [ @alt de den ] [ @alt andere anderen ] ingang , twee witte figuren , een man en een meisje , die zich echter [ @alt uitwisten uitwischten ] in [ @alt ~de~den den ] nacht onder de waringins . 49-2|Hij ging recht naar zijn kantoor ; een andere oppasser naderde en hij gaf hem pet en stok . 49-3|Dadelijk zette hij zich aan zijn schrijftafel . 49-4|Hij kon nog een uur werken , vóor het diner . 52-1|Meerdere lichten waren opgestoken . 52-2|Eigenlijk waren overal lichten ontstoken , maar in de lange , [ @alt brede breede ] galerijen was het maar even licht . 52-3|Op erf en in huis brandden zeker niet minder dan twintig , dertig petroleumlampen in kronen en lantarens , maar het was niet meer dan vagen lichtschemer , die geel waasde door het huis . 52-4|Een stroom van maneschijn vloot in [ @alt ~de~den den ] tuin , deed de bloempotten opblanken , tintelde in [ @alt ~de~den den ] vijver , en tegen de blanke lucht waren de waringins als mollig fluweel . 53-1|De eerste gong voor het diner was geslagen . 53-2|In de voorgalerij wipte een jonge man op een wipstoel , op en neêr , de handen achter het hoofd , zich vervelend . 53-3|Een jong meisje , neuriënd , liep door de middengalerij , als in afwachting . 53-4|Het huis was gemeubeleerd volgens het [ @alt conventionele conventioneele ] type van rezidentie-woningen in het binnenland , plechtig en banaal . 53-5|De marmeren vloer van de voorgalerij spiegelde gladwit ; [ @alt hoge hooge ] palmen in potten stonden [ @alt tussen tusschen ] de pilaren ; om marmeren tafels reiden zich wipstoelen . 54-2|In de eerste binnengalerij , die in de breedte evenwijdig liep aan de voorgalerij , stonden stoelen gereid tegen [ @alt ~de~den den ] wand , als voor een eeuwige receptie . 54-3|De tweede binnengalerij , die zich uitstrekte in de lengte , vertoonde aan het einde , daar waar zij zich weêr verbreedde tot een galerij in de breedte , een reusachtige [ @alt rode roode ] satijnen portière aan gouden kroonlijst . 54-4|In de witte vakken [ @alt tussen tusschen ] de deuren der kamers hingen òf spiegels in gouden lijst , staande op marmeren consoles , òf lithogravures , - schilderijen , [ @alt zoals zooals ] men in Indië zegt : Van Dijck te paard , Paul Veronese op de trappen van een [ @alt Venetiaans Venetiaansch ] paleis , ontvangen door een Doge ; Shakespeare aan het hof van Elizabeth , en Tasso aan het hof van Este - ; maar in het grootste vak hing in een koningsgekroonde lijst [ @alt ene eene ] [ @alt grote groote ] ets : portret van koningin Wilhelmina in kroningsornaat . 54-5|In het midden der middengalerij was een rood satijnen ottomane , bekroond door een palm . 54-6|Verder vele stoelen en tafels , [ @alt grote groote ] lampekronen overal . 54-7|Alles was netjes onderhouden en van een pompeuze banaliteit , een onhuislijke afwachting van de eerst volgende receptie , zonder een enkel intiem hoekje . 55-2|In het halflicht der petroleumlampen - in elke kroon was éen lamp ontstoken - strekten de lange , [ @alt brede breede ] , wijde galerijen zich in een leêge verveling uit . 56-1|De tweede gong sloeg . 56-2|In de achtergalerij was de te lange tafel - als steeds wachtende gasten - gedekt voor drie personen . 56-3|De spen1 en een zestal jongens stonden in afwachting bij de dientafels en de twee buffetten . 56-4|De spen begon reeds borden met soep te vullen , en een paar van de jongens plaatsten de drie borden soep al op tafel , op de gevouwen servetten , die op de borden lagen . 56-5|Toen wachtten zij weêr af , terwijl de soep lichtjes dampte . 56-6|Een andere jongen vulde de drie waterglazen met [ @alt grote groote ] brokken ijs . 57-1|Het jonge meisje was nader gekomen , neuriënd . 57-2|Zij was misschien zeventien jaar , en zij leek op haar gescheiden moeder : de eerste vrouw van [ @alt ~de~den den ] rezident , een mooie nonna , die nu te Batavia woonde , en , naar men [ @alt zei zeide ] , een stil speelhuis hield . 57-3|Zij had een olijfbleeke tint , met soms even [ @alt ~de~den den ] blos van een vrucht ; zij had mooi zwart haar , dat natuurlijk kroesde aan [ @alt ~haar~hare hare ] slapen , en in een zeer [ @alt grote groote ] wrong was vastgestoken , [ @alt ~haar~hare hare ] zwarte pupillen met vonkel-iris dreven in een vochtig blauwwit , waarom zware wimpers speelden , op en neêr , op en neêr . 58-2|Haar mondje was klein en een beetje dik en haar bovenlip donsde even met een donker zweempje van haar . 58-3|Zij was niet groot , en al te vol van vorm , als een haastige roos , die te snel openbloeit . 58-4|Zij droeg een witte piqué rok en een witte linnen blouse met entredeux , en zij had om haar hals een schelgeel lint , dat heel aardig stond bij haar olijfbleekte , die soms opbloosde , plotseling , als met een stroom van bloed . 59-1|De jonge man uit de voorgalerij was aangeslenterd . 59-2|Hij leek op zijn vader , groot , breed , blond , met een [ @alt ~dikke~dikken dikken ] blonden snor . 59-3|Hij was [ @alt nauwelijks nauwlijks ] drie-en-twintig jaar , maar hij zag er wel vijf jaar ouder uit . 59-4|Hij droeg een wit pak van Russisch linnen , maar met een boordje en een das . 60-1|Eindelijk kwam ook Van Oudijck ; zijn besliste trap naderde aan , als had hij het altijd druk , als kwam hij nu even eten [ @alt tussen tusschen ] zijn werk door . 60-2|Alle drie zetten zich zonder een woord en lepelden de soep . 61-1|- Hoe laat komt mama morgen ? vroeg Theo . 63-1|- Om halftwaalf , antwoordde Van Oudijck , en zich wendende tot zijn lijfjongen , achter zich : 64-1|- Kario , denk er aan , dat de njonja besar morgen om half twaalf afgehaald moet worden van het station . 65-1|- Kandjeng ... . fluisterde Kario . 66-1|Een gerecht van [ @alt vis visch ] werd rondgediend . 67-1|- Doddy , vroeg Van Oudijck ; met wie was je [ @alt zo zoo ] even aan het hek ? 68-1|Doddy keek haar vader langzaam , verwonderd aan , met haar vonkel-irissen . 69-1|- Aan het hek ? informeerde zij langzaam , met een zeer mollig accent . 71-2|Met niemand . 71-3|Met Theo misschien . 72-1|- Was jij met je zuster aan het hek ? vroeg Van Oudijck . 73-1|De jongen fronsde zijn dikke blonde brauwen . 75-1|Zij zwegen alle drie . 75-2|Zij haastten het diner af , zich vervelende aan tafel . 75-3|De vijf , zes bedienden , in witte baadjes met [ @alt rode roode ] linnen omslagen , liepen zacht op de platte [ @alt tenen teenen ] , bedienden vlug en [ @alt geruisloos geruischloos ] . 75-4|Men at nog biefstuk met sla , en podding , en vruchten . 77-1|- Eeuwig biefstuk ... . mopperde Theo . 78-1|- Ja , die kokkie ! lachte Doddy met haar keellachje . 78-2|Zij geef altijd biefstuk , als mama niet is ; kan haar niet schelen , als mama niet is . 78-3|Zij verzint niet . 78-4|Te erg toch ... . 79-1|Zij hadden in twintig minuten gegeten , toen Van Oudijck weêr ging naar zijn kantoor . 79-2|Doddy en Theo slenterden naar voren . 80-1|- Vervelend ... . gaapte Doddy . 80-2|Kom , wij biljarten ? 81-1|In de eerste binnengalerij , achter de satijnen portière , stond een klein biljart . 82-1|- Kom dan , zei Theo . 83-1|Zij speelden . 84-1|- Waarom moest ik samen met je aan het hek geweest zijn ? 85-1|- Ach ... . té ! zei Doddy . 86-1|- Nu , waarom ? 87-1|- Pa hoef niet te weten . 88-1|- Met wie was je dan ? 88-2|Met Addy ? 89-1|- Natuurlijk ! zei Doddy . 89-2|Zeg , is Stadsmuziek van avond ? 90-1|- Ik geloof wel . 91-1|- Kom , wij gaan , ja ? 92-1|- Neen , ik heb geen lust . 93-1|- Ach , waarom dan niet ? 94-1|- Ik heb geen lust . 96-1|- Ga meê nou ? 97-1|- Neen . 98-1|- Met mama ... . jij wil wel , ja ? zei Doddy boos . 98-2|Ik weet heel goed . 98-3|Met mama jij gaat altijd naar Stadsmuziek . 99-1|- Wat weet jij ... . klein nest ! 100-1|- Wat ik weet ? lachte zij . 100-2|Wat ik weet ? 100-3|Ik weet wat ik weet . 101-1|- Hé ! plaagde hij , een carambole mikkende met een [ @alt ruwe ruwen ] stoot . 101-2|Jij met Addy , hè ! 102-1|- Nou , en jij met mama ... . 103-1|Hij haalde de schouders op . 104-1|- Je bent gek , [ @alt zei zeide ] hij . 105-1|- Hoef niet te verbergen voor mij ! 105-2|Trouwens , iedereen zegt . 106-1|- Laat ze zeggen . 107-1|- Te erg toch van jou ! 108-1|- Ach , stik ... . 109-1|Hij smeet zijn keu driftig neêr en ging naar voren . 109-2|Zij volgde hem . 110-1|- Zeg Theo ... , niet boos zijn dan . 110-2|Ga nou meê naar Stadsmuziek . 111-1|- Neen ... . 112-1|- Ik zal niets meer zeggen , smeekte zij lief . 113-1|Zij was bang , dat hij boos zoû blijven , en dan had ze niets en niemand ; dan verveelde ze zich [ @alt helemaal heelemaal ] . 115-1|- Ik heb Addy beloofd , en ik kan toch niet alleen gaan ... . 116-1|- Nu , als je dan niet meer zulke idiote dingen zegt ... . 117-1|- Ja , ik beloof . 117-2|Lieve Theo , ja , kom dan ... . 118-1|Zij was al in [ @alt ~de~den den ] tuin . 119-1|Van Oudijck verscheen op [ @alt ~de~den den ] drempel van zijn kantoor , waarvan de deur altijd open stond , maar dat met een groot schutsel afgesloten was van de binnengalerij . 120-1|- Doddy ! riep hij . 121-1|- Ja , pa ? 122-1|- Zoû je morgen kunnen zorgen voor wat bloemen in mama's kamer ? 123-1|Zijn stem was bijna verlegen en zijn [ @alt ogen oogen ] knipten . 124-1|Doddy hield haar gegichel in . 125-1|- Goed , pa ... . 125-2|Ik zal zorgen . 126-1|- Waar ga je naar toe ? 127-1|- Met Theo ... . naar Stadsmuziek . 128-1|Van Oudijck werd rood , boos . 129-1|- Naar de Stadsmuziek ? 129-2|Maar dat kan je me toch wel vragen ! riep hij plotseling razend . 130-1|Doddy pruilde . 131-1|- Ik hoû er niet van , dat je uitgaat , [ @postag complementizer zonderdat ] ik weet waarheen . 131-2|Van middag ook was je weg , toen ik met je wandelen woû ! 133-1|- Nu , soedah dan maar , zei Doddy en huilde . 134-1|- Je kan wel gaan , zei Van Oudijck , maar ik wil hebben , dat je het me eerst vraagt . 135-1|- Neen , ik heb geen trek meer ! huilde Doddy . 135-2|Soedah maar . 135-3|Geen Stadsmuziek . 136-1|In de verte , in [ @alt ~de~den den ] tuin van Concordia hoorden zij de eerste klanken . 137-1|Van Oudijck was teruggegaan in zijn kantoor . 137-2|Doddy en Theo wierpen zich in twee wipstoelen in de voorgalerij , en wipten met razernij , met de stoelen schaatsende over het gladde marmer . 138-1|- Kom , zei Theo . 138-2|Laten we maar gaan . 138-3|Addy wacht je . 139-1|- Neen , mokte zij . 139-2|Kan niet schelen . 139-3|Ik zal Addy morgen zeggen , papa [ @alt zo zoo ] onaardig . 139-4|Hij bederft mijn plezier . 139-5|En ... . ik zet geen bloemen in mama's kamer . 140-1|Theo grinnikte . 141-1|- Zeg , fluisterde Doddy . 141-2|Die papa ... . hé ? 141-3|[ @alt Zo Zoo ] verliefd , altijd . 141-4|Hij had een kleur toen hij mij vroeg van die bloemen . 142-1|Theo grinnikte nog eens , en neuriëde met de verre muziek meê . 146-1|[ @alt De Den ] [ @alt volgende volgenden ] morgen ging Theo om half twaalf met [ @alt ~de~den den ] landauer zijn stiefmoeder afhalen van het station . 147-1|Van Oudijck , die , op dat uur , meestal de politie-rol afdeed , had zijn zoon niets gezegd , maar toen hij uit zijn kantoor Theo in het rijtuig zag stappen en wegrijden , vond hij het aardig van [ @alt ~de~den den ] jongen . 147-2|Hij had Theo als kind afgodisch liefgehad , had hem als knaap nog bedorven , was met hem als jonge man dikwijls in botsing gekomen , maar nog dikwijls flakkerde de oude vaderpassie onweêrstaanbaar op . 147-3|Hij had zijn zoon op dit [ @alt ogenblik oogenblik ] meer lief dan Doddy , die [ @alt ~die~dien dien ] morgen nog steeds geboudeerd had , en geen bloemen in de kamer zijner vrouw gezet had , [ @alt zodat zoodat ] hij aan Kario had bevolen voor bloemen te zorgen . 147-4|Het speet hem nu in dagen geen vriendelijk woord tegen Theo gezegd te hebben en hij nam zich voor , straks dat toch waarlijk weêr eens te doen . 147-5|De jongen was wispelturig : in drie jaren was hij employé geweest op zeker vijf koffie-ondernemingen ; nu was hij weêr buiten betrekking , en hing thuis , zoekende naar iets anders . 149-1|Theo , aan het station , wachtte enkele minuten , toen de trein van Soerabaia aankwam . 149-2|Hij zag mevrouw Van Oudijck dadelijk , en de twee kleine jongens , René en Ricus , in tegenstelling van hem twee kleine sinjo's , die zij van Batavia meêbracht voor [ @alt ~hun~hunne hunne ] [ @alt grote groote ] [ @alt vakantie vacantie ] , en haar lijfmeid Oerip . 150-1|Theo hielp zijn stiefmoeder uitstijgen , de stationschef groette eerbiedig de vrouw van zijn rezident . 150-2|Zij knikte met haar glimlach terug , als een welwillende koningin . 150-3|Zij duldde met haar glimlach , éven dubbelzinnig , dat haar stiefzoon haar kuste op de wang . 150-4|Zij was een [ @alt grote groote ] vrouw , blank , blond , over de dertig , met die [ @alt lome loome ] statigheid van in Indië geboren vrouwen , dochters van geheel [ @alt Europese Europeesche ] ouders . 150-5|Zij had iets , waarnaar men dadelijk keek . 150-6|Het was om haar blanke vel , haar teint van melk , haar heel licht blond haar , [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt ogen oogen ] , vreemd grauw , soms even geknepen en altijd met een uitdrukking van dubbelzinnigheid . 150-7|Het was om haar eeuwigen glimlach , soms heel lief en innemend , en dikwijls onuitstaanbaar , vervelend . 150-8|Men wist niet bij een eerste zien , of zij achter [ @alt ~die~dien dien ] blik iets borg , [ @alt enige eenige ] diepte , [ @alt enige eenige ] ziel , of dat het maar was kijken en lachen , en beiden met die lichte dubbelzinnigheid . 151-2|Spoedig echter merkte men op [ @alt ~haar~hare hare ] glimlachend afwachtende onverschilligheid , als kon haar heel weinig schelen , als stelde zij geen belang , zelfs al zoû de hemel boven haar instorten : als zoû zij , glimlachend , dat wel aan zien komen . 151-3|Haar tred was langzaam . 151-4|Zij droeg een roze piqué rok en bolero , een wit satijnen lint om het middel , en een witten matelot met wit satijnen strik ; en haar [ @alt zomers zomersch ] reispakje was zeer correct , vergeleken bij dat van een paar andere dames op het perron : drentelende in stijf uitgestreken " bébé's " - als nachtjurken - met tulle hoeden en pluimen daarboven ! - en in [ @alt ~haar~hare hare ] zeer [ @alt Europese Europeesche ] verschijning was misschien alleen die langzame pas , die [ @alt lome loome ] statigheid de Indische nuance , dat , wat haar onderscheidde van een vrouw , pas uit Holland . 151-5|Theo had haar [ @alt ~de~den den ] arm toegebogen en zij liet zich leiden naar het rijtuig - " de wagen " - gevolgd door de twee donkere broêrtjes . 151-6|Zij was twee maanden afwezig geweest . 151-7|Zij had een knik over en een glimlach voor [ @alt ~de~den den ] stationschef ; zij had een blik over voor [ @alt ~de~den den ] koetsier en [ @alt ~de~den den ] staljongen en zij zette zich langzaam , loom , blanke sultane , en steeds met haar glimlach , neêr . 151-8|De drie stiefzoons volgden haar ; de meid reed achter in een karretje . 151-9|Mevrouw Van Oudijck zag eens naar buiten en vond dat Laboewangi er nog steeds uitzag als vroeger . 151-10|Maar zij [ @alt zei zeide ] niets . 151-11|Zij trok zich langzaam weêr terug en leunde achteruit . 151-12|Haar wezen vertoonde een zekere tevredenheid , maar vooral die lichtende en lachende onverschilligheid , als kon niets haar deren , als was zij beschermd door een vreemde macht . 151-13|Er was in deze vrouw iets sterks , iets machtigs van louter onverschilligheid : er was in haar iets onkwetsbaars . 151-14|Zij zag er uit , of het leven geen vat op haar zoû hebben , niet op haar teint en niet op [ @alt ~haar~hare hare ] ziel . 151-15|Zij zag er uit of zij niet kon lijden en het was of zij glimlachte en [ @alt zo zoo ] tevreden was , omdat er voor haar geen ziekte , geen leed , geen armoede , geen ellende bestond . 151-16|[ @alt Ene Eene ] uitstraling van glanzend egoïsme was om haar . 151-17|En toch was zij , meestal , beminnelijk . 151-18|Zij nam meestal in , zij palmde in , omdat zij [ @alt zo zoo ] mooi was . 151-19|Deze vrouw , met [ @alt ~haar~hare hare ] glinsterende zelftevredenheid , was bemind , hoe men verder ook over haar sprak . 151-20|Als zij sprak , als zij lachte , ontwapende zij , en meer nog , was zij innemend . 151-21|Het was trots , en , - misschien - juist òm [ @alt ~haar~hare hare ] onpeilbare onverschilligheid . 151-22|Zij stelde belang alleen in haar eigen lichaam en in [ @alt ~haar~hare hare ] eigen ziel ; àl het andere , àl het andere was haar totaal onverschillig . 151-23|Onmachtig iets van [ @alt ~haar~hare hare ] ziel te geven , had zij nooit gevoeld dan voor zichzelve , maar [ @alt zo zoo ] harmonisch en [ @alt zo zoo ] innemend glimlachend , dat men haar altijd beminnelijk vond , aanbiddelijk . 151-24|Het was misschien om de lijn van [ @alt ~haar~hare hare ] wangen , de vreemde dubbelzinnigheid in haren blik , haar onuitwischbaren glimlach , de gratie van haar figuur , de klank van [ @alt ~haar~hare hare ] stem en haar altijd [ @alt zo zoo ] juiste woord . 151-25|Als men haar eerst onuitstaanbaar vond , merkte zij dat niet op en werd juist allerinnemendst . 151-26|Als men [ @alt jaloers jaloersch ] was , merkte zij dat niet op en prees juist , intuïtief , onverschillig weg - het kon haar totaal niet schelen - wat een ander in zich minder vond . 151-27|Zij kon met het liefste gezicht een toilet bewonderen , dat zij afschuwelijk vond , en uit louter onverschilligheid , was zij later niet [ @alt vals valsch ] en brak zelfs later die bewondering niet af . 151-28|[ @alt ~Haar~Hare Hare ] [ @alt mateloze matelooze ] onverschilligheid was [ @alt ~haar~hare hare ] levenskracht . 151-29|Zij had zich aangewend alles te doen waar zij lust toe had , maar zij deed het met haar glimlach en , wat men ook praatte achter haar rug , zij bleef [ @alt zó zóo ] correct , [ @alt zo zoo ] betooverend , dat men het haar vergaf . 151-30|Zij was niet bemind als men haar niet zag , maar [ @alt zodra zoodra ] men haar zag , had zij alles weêr gewonnen . 151-31|Haar man bad haar aan , [ @alt ~haar~hare hare ] stiefkinderen - eigen kinderen had zij niet - konden het niet helpen , onwillekeurig , tegen zich in , van haar te houden ; [ @alt ~haar~hare hare ] bedienden waren allen onder haar invloed . 151-32|Zij bromde nooit , zij beval met een woord , en het gebeurde . 151-33|Was er iets verkeerd , brak er iets , haar glimlach bestierf even ... . en dat was alles . 151-34|En was haar eigen ziels- en lichaamsbelang in gevaar , dan wist zij het meestal af te wenden en nog [ @alt zo zoo ] [ @alt voordelig voordeelig ] mogelijk te schikken , [ @postag complementizer zonderdat ] de glimlach zelfs bestierf . 151-35|Maar zij had dit persoonlijk belang [ @alt zo zoo ] om zich geserreerd , dat zij de omstandigheden ervan meestal [ @alt beheerste beheerschte ] . 151-36|Een noodlot scheen op deze vrouw niet te drukken . 151-37|[ @alt ~Haar~Hare Hare ] onverschilligheid was glanzend , was geheel onverschillig - zonder minachting , zonder afgunst , zonder emotie : [ @alt ~haar~hare hare ] onverschilligheid was eenvoudig onverschilligheid . 151-38|En de tact , waarmeê zij instinctmatig , zonder ooit veel na te denken , haar leven leidde en [ @alt beheerste beheerschte ] , was [ @alt zo zoo ] groot , dat , misschien , als zij alles verloren zoû hebben wat zij nu bezat - [ @alt ~haar~hare hare ] schoonheid , [ @alt ~haar~hare hare ] pozitie , bij voorbeeld - zij nog onverschillig zoû kunnen blijven , in [ @alt ~haar~hare hare ] onmacht om te lijden . 152-1|Het rijtuig reed het rezidentie-erf in , juist toen de politie-rol begon . 152-2|De [ @alt Javaanse Javaansche ] officier-van-justitie - hoofd-djaksa - was reeds bij Van Oudijck in het kantoor : de djaksa en de politie-oppassers leidden [ @alt ~de~den den ] stoet der beklaagden : de inlanders hielden elkaâr aan een punt van hun baadje vast en liepen op een trippelgangetje , maar de enkele vrouwen er [ @alt tussen tusschen ] liepen alleen : onder een waringin-boom , op [ @alt ~enigen~enige eenigen ] afstand van de trappen van het kantoor hurkten zij allen neêr , in afwachting . 152-3|Een oppasser , hoorende de klok in de voorgalerij , sloeg half-een met de [ @alt grote groote ] bel bij het oppassershuis . 152-4|De luide slag trilde als een bronzen tong door de middagblakende hitte na . 152-5|Maar Van Oudijck had het rijtuig [ @alt horen hooren ] aanrollen en hij liet [ @alt ~de~den den ] hoofd-djaksa wachten : hij ging [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vrouw tegemoet . 152-6|Zijn gezicht klaarde op : hij kuste haar [ @alt teder teeder ] , met effuzie , informeerde hoe zij het maakte . 152-7|Hij was blij de jongens terug te zien . 152-8|En zich herinnerende wat hij over Theo had nagedacht , had hij voor zijn oudste een vriendelijk woord . 152-9|Doddy , nog met haar boudeerend dik mondje , zoende mama . 152-10|Zij liet zich zoenen , gelaten , glimlachend , zij kuste kalm terug , zonder koelheid , zonder warmte , juist 153-1|doende wat zij doen moest . 153-2|Haar man , Theo , Doddy bewonderden haar zichtbaar , zeiden , dat zij er goed uitzag ; Doddy vroeg waar mama dat aardige reispakje van daan had ? 153-3|In [ @alt ~haar~hare hare ] kamer , zag zij de bloemen en daar zij wist , dat Van Oudijck hiervoor steeds zorgde , aaide zij even haar man op [ @alt ~de~den den ] arm . 154-1|De rezident ging terug naar zijn kantoor , waar de hoofd-djaksa wachtte ; het verhoor begon . 154-2|Door een politie-oppasser opgeduwd , kwamen de beklaagden , een voor een , hurken op de trap , voor [ @alt ~de~den den ] drempel van het kantoor , terwijl de djaksa hurkte op een matje , de rezident zat voor zijn schrijftafel . 154-3|Terwijl de eerste strafzaak behandeld werd , luisterde Van Oudijck nog naar de stem zijner vrouw in de middengalerij , toen de beklaagde zich verdedigde met [ @alt de den ] [ @alt luide luiden ] kreet van : 157-1|In de middengalerij zwegen de stemmen . 157-2|Mevrouw Van Oudijck was zich gaan [ @alt uitkleden uitkleeden ] , om sarong en kabaai aan te doen voor de rijsttafel . 157-3|Zij droeg het coquet : een Solosche 158-1|sarong , een transparante kabaai , [ @alt juwelen juweelen ] speldjes ; witte [ @alt leren leeren ] muiltjes met een klein wit strikje er op . 158-2|Zij was juist klaar , toen Doddy aan haar deur kwam en [ @alt zei zeide ] : 159-1|- Mama , mama ... . daar is mevrouw Vàn Does ! 160-1|De glimlach bestierf even : de zachte [ @alt ogen oogen ] zagen donker ... . 161-1|- Ik kom dadelijk , kind ... . 162-1|Maar zij ging zitten en Oerip , de lijfmeid , sprenkelde parfum op haar zakdoek . 162-2|Mevrouw Van Oudijck vlijde zich uit , en mijmerde wat na , in de loomheid na [ @alt ~haar~hare hare ] reis . 162-3|Zij vond Laboewangi wanhopig vervelend na Batavia , waar zij twee maanden gelogeerd had bij kennissen en familie , vrij en zonder verplichtingen . 162-4|Hier , als rezidentsvrouw , had zij er [ @alt enige eenige ] , ook al schoof zij de meeste van zich af , op de vrouw van [ @alt ~de~den den ] secretaris . 162-5|Zij was in zichzelve moê , ontstemd , ontevreden . 162-6|Trots [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt algehele algeheele ] onverschilligheid was zij [ @alt menselijk menschelijk ] genoeg om [ @alt ~haar~hare hare ] stille buien te hebben , waarin zij alles [ @alt verwenste verwenschte ] . 162-7|Dan verlangde zij in eens iets dols te doen , dan verlangde zij , vaag weg , naar Parijs ... . 162-8|Zij zoû dat nooit aan iemand laten merken . 162-9|Zij kon zich bedwingen , en ook nu bedwong zij zich , 163-1|voor zij zich weêr vertoonde . 163-2|Haar vaag Bacchantisch verlangen versmolt in [ @alt ~haar~hare hare ] loomheid . 163-3|Zij strekte zich gemakkelijker , zij mijmerde , met bijna geloken [ @alt ogen oogen ] . 163-4|Door [ @alt ~haar~hare hare ] bijna [ @alt bovenmenselijke bovenmenschelijke ] onverschilligheid krulde soms een vreemde fantazie , verborgen voor de wereld . 163-5|Het liefst leefde zij in [ @alt ~haar~hare hare ] kamer haar leven van geparfumeerde verbeelding , vooral na [ @alt ~haar~hare hare ] maand in Batavia ... . 163-6|Ná [ @alt zo zoo ] een maand van perversiteit had zij behoefte [ @alt ~haar~hare hare ] vagebondeerende roze verbeelding te laten krullen en wolken voor [ @alt ~haar~hare hare ] knippende [ @alt ogen oogen ] . 163-7|Het was in [ @alt ~haar~hare hare ] verder geheel dorre ziel als een onwerkelijke bloei van azuren bloemetjes , die zij kweekte met het [ @alt enige eenige ] sentiment , dat zij ooit zoû kunnen voelen . 163-8|Zij voelde voor geen [ @alt mens mensch ] , maar zij voelde voor die bloemetjes . 163-9|[ @alt Zo Zoo ] te mijmeren vond zij heerlijk . 163-10|Wat zij had willen zijn , als zij niet behoefde te zijn , die zij was ... . 163-11|De fantazie wolkte : zij zag een wit paleis en overal cupidootjes ... . 164-2|Daar is mevrouw Vàn Does , mevrouw Van Does , met twee stopflesschen ... . 165-1|Het was Doddy aan haar deur . 165-2|Léonie van Oudijck stond op en ging naar de achtergalerij , waar de Indische dame zat , de vrouw van [ @alt ~de~den den ] 166-2|Zij hield koeien en verkocht melk . 166-3|Maar zij deed ook in anderen handel . 166-4|Zij was een dikke dame , even wat bruin , met vooruitstekenden buik ; zij droeg een heel eenvoudig kabaaitje met een smal kantje er om heen , en [ @alt ~haar~hare hare ] dikke handjes streelden [ @alt ~de~den den ] buik . 166-5|Voor zich op tafel had zij twee stopfleschjes staan , waarin iets glinsterde . 166-6|Wat was dat van suiker , kristal , dacht mevrouw Van Oudijck vaag , toen zij zich plotseling herinnerde ... . 166-7|Mevrouw Van Does [ @alt zei zeide ] , dat zij blij was haar weêr terug te zien . 166-8|Twee maanden weg van Laboewangi . 166-9|Toch te erg , die mevrouw Van Oudijck maar ? 166-10|En zij wees op de stopflesschen . 166-11|Mevrouw Van Oudijck glimlachte . 166-12|Wat was het ? 167-1|Geheimzinnig legde mevrouw Van Does een dik , naar achter omkrullend , slap geleed wijsvingertje tegen een der stopflesschen aan , en zei , fluisterend : 169-1|- [ @alt Zo Zoo ] ? vroeg mevrouw Van Oudijck . 170-1|Doddy , met [ @alt grote groote ] [ @alt ogen oogen ] , en Theo , geamuzeerd , tuurden naar de twee stopfleschjes . 171-2|U weet wel , van die dame ... . van wie ik u gesproken ... . 171-3|Haar naam wil 172-1|zij niet noemen . 172-2|Kassian , vroeger haar man een [ @alt grote groote ] piet , en nu ... . ja toch [ @alt zo zoo ] ongelukkig ; zij heeft niets meer . 172-3|Alles op . 172-4|Alleen nog deze twee [ @alt flesjes fleschjes ] . 172-5|Al haar [ @alt juwelen juweelen ] heeft zij uit laten nemen en de [ @alt stenen steenen ] bewaart zij hier in . 172-6|Alles geteld . 172-7|Zij vertrouwt mij toe , om te [ @alt verkopen verkoopen ] . 172-8|Door mijn melk heb ik relatie . 172-9|Wil u zien , mevrouw Van Oudijck , ja ? 172-10|Móoie [ @alt stenen steenen ] ! 172-11|De residèn , hij koop voor u , nu u weêr thuis is . 172-12|Doddy , geef mij een zwart lapje ; als fluweel , is het beste ... 173-1|Doddy wist een stukje zwart fluweel door de djaït4 te laten zoeken in een kast met naairommel . 173-2|Een jongen bracht glazen met tamarinde-stroop en ijs . 173-3|Mevrouw Van Does , in haar slapgeleede vingertjes een tangetje , legde een paar [ @alt stenen steenen ] voorzichtig op het fluweel ... . 174-1|- Ja !! riep zij uit . 174-2|Zie toch die water , mevrouw ! 175-1|Mevrouw Van Oudijck zag toe . 175-2|Zij glimlachte allerliefst en zei toen met [ @alt ~haar~hare hare ] zachte stem : 176-1|- Die steen is [ @alt vals valsch ] , lieve mevrouw . 177-1|- [ @alt Vals Valsch ] ?? kreet mevrouw Van Does . 177-2|[ @alt Vals Valsch ] ?? 179-1|Mevrouw Van Oudijck zag naar de andere [ @alt stenen steenen ] . 180-1|- En die andere , mevrouw ... . - zij boog aandachtig , en [ @alt zei zeide ] toen [ @alt zo zoo ] lief mogelijk : 181-1|- Die andere ... . zijn ... . òok [ @alt vals valsch ] ... . 182-1|Mevrouw Van Does zag haar aan , met [ @alt plezier pleizier ] . 182-2|Toen zei ze tegen Doddy en Theo , leuk : 183-1|- Die mama van jullie ... . pinter ! 183-2|Zij ziet dadelijk ! 184-1|En zij lachte luid uit . 184-2|Allen lachten . 184-3|Mevrouw Van Does deed de kristallen weêr in de [ @alt fles flesch ] . 185-1|- Een aardigheid , ja , mevrouw ? 185-2|Ik woû alleen maar zien of u verstand had . 185-3|Natuurlijk , u geloof mijn [ @alt erewoord eerewoord ] : ik zoû u nooit [ @alt verkopen verkoopen ] ... 185-4|Maar deze ... . kijk ... . 186-1|En plechtig nu , bijna godsdienstig , opende zij het andere stopfleschje , waarin slechts enkele [ @alt stenen steenen ] waren : ze legde ze met liefde op het zwarte fluweel . 187-1|- Die is prachtig ... . voor een leontine , zei mevrouw Van Oudijck , turende op een zeer [ @alt ~groten~grote grooten ] brillant . 188-1|- Nou ... . wat zeg ik u ? vroeg de Indische dame . 189-1|En zij tuurden allen op de brillanten , op de echte , die uit het " echte " stopfleschje , en hielden ze voorzichtig tegen het licht . 191-1|Mevrouw Van Oudijck zag , dat zij allen echt waren . 192-1|- Ik heb [ @alt heus heusch ] geen geld , lieve mevrouw ! [ @alt zei zeide ] zij . 193-1|- Deze [ @alt grote groote ] ... . voor leontine ... . zes-honderd gulden ... . een koopje : ik verzeker u , mevrouw ! 194-1|- O , mevrouw , neen nooit ! 195-1|- Hoeveel dan ? 195-2|U doet goed werk als u koop . 195-3|Kassian , haar man vroeger [ @alt grote groote ] piet . 198-1|- Twee-honderd-vijftig , maar niet meer . 198-2|Ik heb [ @alt heus heusch ] geen geld . 199-1|- De residèn ... . fluisterde mevrouw Van Does , Van Oudijck bespeurende , die , nu de rol was [ @alt afgelopen afgeloopen ] , naar de achtergalerij kwam . 199-2|De residèn ... . hij koop voor u ! 200-1|Mevrouw Van Oudijck glimlachte en keek naar [ @alt ~de~den den ] flonkerenden druppel licht op het zwarte fluweel . 200-2|Zij hield van [ @alt juwelen juweelen ] , zij was niet geheel onverschillig voor brillanten . 201-1|En zij keek op naar haar man . 202-1|- Mevrouw Van Does laat ons een [ @alt hele heele ] boel moois zien , [ @alt zei zeide ] zij [ @alt strelend streelend ] . 203-1|Van Oudijck voelde een schok in zijn borst . 204-2|Het was hem nooit aangenaam mevrouw Van Does in zijn huis te zien . 204-3|Zij had altijd wat te [ @alt verkopen verkoopen ] : [ @alt de den ] [ @alt ene eenen ] keer gebatikte spreien , [ @alt de den ] [ @alt andere anderen ] keer geweven muiltjes , een derde keer prachtige maar heel kostbare tafelloopers , met goudgebatikte bloemen op geel geglansd linnen . 204-4|Mevrouw Van Does bracht altijd iets meê , stond altijd in betrekking met vrouwen van vroegere " [ @alt grote groote ] pieten , " die zij hielp [ @alt verkopen verkoopen ] , voor heel [ @alt hoge hooge ] percenten . 204-5|Een morgenvisite van mevrouw Van Does kostte hem [ @alt iedere iederen ] keer minstens [ @alt enige eenige ] rijksdaalders , en heel dikwijls vijftig gulden , want [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vrouw had een kalme rust om altijd te [ @alt kopen koopen ] dingen , die zij niet [ @alt nodig noodig ] had , maar die zij te onverschillig was om nièt van mevrouw Van Does te [ @alt kopen koopen ] . 204-6|Hij zag niet dadelijk de twee stopflesschen , maar hij zag [ @alt ~de~den den ] druppel licht op het zwarte fluweel , en hij begreep , dat de visite [ @alt ~dezen~deze dezen ] keer meer dan vijftig gulden zoû kosten , als hij niet heel sterk was . 205-1|- Mevrouwtje ! schrikte hij . 205-2|Het is het einde van de maand ; brillanten [ @alt kopen koopen ] , dat gaat niet [ @mwu van daag ] ! 205-3|En nog wel stopflesschen vol ! riep hij uit , met een schrik , ze nu ziende schitteren op de tafel , [ @alt tussen tusschen ] de glazen tamarinde-stroop . 1-1|Een [ @alt verlate verlaten ] post 10-1|5 ) Nu was alles voorbij ... . 11-1|Zij zat peinzend in de schemering bij het vuur en dacht aan de liefelijke jaren , die nu voor altijd heen waren , de jaren , licht , en zonnig voor haar gemaakt door [ @alt ~die~dien dien ] [ @alt éne éénen ] , welke nu in de huiskamer ontbrak en boven stil lag uitgestrekt , ingeslapen om niet weer te ontwaken . 12-1|Buiten blies de herfstwind . 12-2|Als zij het hoofd zijwaarts leunde tegen [ @alt ~de~den den ] rug van [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~groten~grote grooten ] , [ @alt ~hoge~hogen hoogen ] leunstoel , waarin zij zat , kon zij de bladeren zien dalen en neerzweven in de [ @alt brede breede ] grintpaden van [ @alt ~de~den den ] tuin , waar zij bleven vastkleven of terstond weer werden opgejaagd en voortgedreven . 13-1|[ @alt ~Haar~Hare Hare ] [ @alt grote groote ] droeve [ @alt ogen oogen ] bleven [ @alt dromerig droomerig ] naar buiten staren . 13-2|De [ @alt hoge hooge ] populieren en ranke dennen , haar [ @alt zo zoo ] welbekend , bogen [ @alt ~hun~hunne hunne ] toppen voor [ @alt ~de~den den ] stormwind en richtten zich dan [ @alt ruisend ruischend ] weer op . 14-2|Daar boven gleden de wolken onrustig voort , doorzichtig en ijl , in alle tinten van grijs en grauw . 14-3|Op [ @alt ~de~den den ] straatweg liepen nog enkele voorbijgangers , het hoofd gebogen tegen de wilde stormvlagen , die telkens loeiend uit de verte naderden en dan voorbijgierden om in de schemering weg te ijlen . 15-1|Het was geen aantrekkelijk schouwspel , maar met een weemoedigen , liefdevollen blik dwaalde haar oog ver en nabij , tot het bleef rusten op [ @alt ~de~den den ] [ @alt ~kleine~kleinen kleinen ] , schilderachtigen stal , waarvan zij juist een gedeelte zien kon ; - en zij keek naar de geel-en-bruine [ @alt kastanjebomen kastanjeboomen ] , die nu [ @alt ~hun~hunne hunne ] glanzende vruchten bij dozijnen op het dak van [ @alt ~de~den den ] stal lieten neerregenen ; naar de paardenkoppen , in [ @alt ~de~den den ] gevel aangebracht , die nu [ @alt zo zoo ] treurig voor zich uitstaarden , als wisten zij dat zij spoedig weer een [ @alt nieuwe nieuwen ] meester krijgen zouden ; en naar Toon [ @alt ~de~den den ] koetsier , tevens huisknecht , die in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lange , fladderende , zwart linnen staljas en op klompen naar buiten kwam . 16-2|Maar zij zag eigenlijk niets , want zij dacht aan de welbeminde viervoeters daarbinnen ... . ach , ook hen zou zij moeten vaarwel zeggen , hen en [ @alt ~de~den den ] armen trouwen Caesar , die nu nog aan [ @alt ~haar~hare hare ] voeten lag uitgestrekt . 17-1|Tranen gleden langs [ @alt ~haar~hare hare ] wangen , vonkelend in [ @alt ~de~den den ] vuurgloed . 17-2|De paarden waren tenminste nog jong , maar de arme Cae , reeds tien jaren haar [ @alt dagelijkse dagelijksche ] metgezel , wie zou hem voortaan liefhebben als zij ! 18-1|[ @alt Zo Zoo ] graag zou zij hem [ @alt meegenomen medegenomen ] hebben . 18-2|Maar tante had geantwoord dat , " als het kon , " moest zij hem liever achterlaten ; in een stadswoning was zulk een [ @alt grote groote ] hond [ @alt zo zoo ] lastig . 19-1|" Als het kon . " 19-2|- Neen , het kon eigenlijk niet , het moest alleen ... . 19-3|Tante's liefde mocht zij niet in de waagschaal stellen ter wille van eigen [ @alt wensen wenschen ] . 20-1|En zij bleef zitten peinzen , weer starend in het opvlammende vuur , de handen in [ @alt ~de~den den ] schoot gevouwen , - kinderhanden , ietwat te bruin , maar welgevormd , met Slanke , spits toeloopende vingers . 21-2|Kinderlijk was [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt gehele geheele ] gestalte , van het fijnbesneden , [ @alt frisse frissche ] gezichtje en de lange bruine vlecht op haar rug , tot haar slanke heupen en onafgeronde vormen ; en [ @alt zoals zooals ] zij daar zat in [ @alt ~haar~hare hare ] jeugdige schoonheid en beschenen door [ @alt de den ] [ @alt volle vollen ] gloed van het vuur , vormde zij een vreemd contrast met het sombere vertrek met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vele schaduwen en duistere hoeken , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] ledige stoelen , als wachtende op gebruik , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt sprakeloze sprakelooze ] beelden , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] schilderijen , uit het krijgsmansleven genomen , degens , geweren en jachttropeeën aan [ @alt ~de~den den ] wand en andere versieringen , die er alle uitzagen als waren zij bezielde wezens , die veel dachten en veel zouden kunnen zeggen als zij wilden . 22-1|Eindelijk stond zij op en verliet de kamer . 22-2|Een [ @alt grote groote ] hond volgde haar met loggen gang , kop en staart neerhangend . 22-3|Eerst op de trap hoorde zij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] nagels tikken op het hout , en zij stond stil om hem te [ @alt liefkozen liefkoozen ] . 22-4|Zij zette zich op een der treden [ @alt neer neder ] en drukte zijn [ @alt ~groten~grote grooten ] kop tegen haar gezicht . 24-1|" Arme Cae ! gauw kun je mij niet meer [ @alt nalopen naloopen ] ... . 24-2|En wij zijn toch [ @alt zolang zoolang ] kameraden geweest ! 24-4|Weet je nog hoeveel hij van je hield en hoe [ @alt trots trotsch ] hij op je was , omdat je van het echte soort waart ? 24-5|Hij gaf je niet , hoeveel men ook voor je bood . 24-6|Weet je 't nog ? " 25-1|Hij wist het ontwijfelbaar zeer goed , want zij had het hem reeds [ @alt dikwijls dikwerf ] met stralende [ @alt ogen oogen ] verteld in de dagen , toen zij nog samen het veld inrenden of in het grasperk stoeiden en buitelden ; maar hij antwoordde slechts door een vriendelijk gekwispel . 26-1|" Kon jij ten minste maar meegaan ! 26-2|Jij weet overal van . 26-3|Ik zou over alles met je kunnen praten , over pa en over [ @alt ~de~den den ] tuin en over onze heerlijke wandelingen ; over al de oude kennissen hier en over het oude huis . 26-4|Och , Cae , dat zal wel gauw weer verhuurd zijn . 26-5|Kan je dat [ @alt geloven gelooven ] , dat hier andere [ @alt mensen menschen ] wonen zullen ? 27-1|Ga maar mee , " vervolgde zij opstaande . 27-2|" Neem ook maar afscheid ; het is voor het laatst . " 28-1|Op de bovengang zag zij rond en luisterde , - neen , er was niemand . 28-2|De dienstboden waren liever beneden in de gezellige keuken dan in de nabijheid eens [ @alt doden dooden ] en de huishoudster zou wel druk bezig zijn met inpakken . 29-1|Behoedzaam opende zij een der talrijke deuren op de bovengang en sloot die ook weer achter zich toe . 29-2|Het vertrek waarin zij zich nu bevond , was een slaapkamer , [ @alt zoals zooals ] de meubels aanduidden ; maar in het midden stond op schragen een lijkkist en daarin lag een [ @alt dode doode ] uitgestrekt . 30-1|Het was een man in [ @alt ~de~den den ] herfst van 't leven , vijftig jaren oud misschien . 30-2|Zeker had hij weinig gedacht te zullen sterven , maar zijn gelaat droeg nu geen sporen van zorg of bekommering meer . 30-3|Er lag vrede op en goedheid en [ @alt tederheid teederheid ] , [ @alt zoals zooals ] die zijn leven lang er zich op hadden afgespiegeld . 32-1|En zij dacht weder aan die laatste uren , waarin hij zich [ @alt zo zoo ] onrustig en gejaagd getoond had , - om harentwil misschien of omdat hij begon te gevoelen , dat hij sterven moest ... . 33-1|Zij weende niet , doch stond maar stil te staren op dat dierbare gelaat , terwijl duizend zoete herinneringen haar weder bestormden en buiten de wind aan de zonneblinden rukte en de [ @alt dakgoten dakgooten ] rumoerig kletterden . 33-2|Eerst toen zij een [ @alt lange langen ] kus op een der kille handen had gedrukt , een kus , die een wereld van liefde en dankbaarheid bevatte - en met stijf opeengeklemde lippen de kamer had verlaten , barstte zij los in een wild , hartbrekend geween . 34-1|" Voor het laatst ! " snikte zij , en wierp zich in een ander vertrek in [ @alt ~haar~hare hare ] volle lengte op [ @alt ~de~den den ] grond . 35-1|" Och Cae , och Cae ! " [ @alt zei zeide ] zij maar steeds , met beide armen [ @alt ~de~den den ] hond omklemmend , die zich bij haar hoofd [ @alt liefkozend liefkoozend ] had neergevlijd . 35-2|" Och Cae , och Cae ! " 37-1|En zij ging maar voort op hartstochtelijken toon zijn naam te zeggen en daarmede , naar het scheen , al haar leed uit te storten , want na [ @alt ~enigen~enige eenigen ] tijd werd zij rustiger , legde [ @alt ~haar~hare hare ] kin op [ @alt ~haar~hare hare ] gevouwen handen en bleef stil peinzend voor zich uit zien ... . 38-1|Zij dacht aan het nieuwe leven , dat haar wachtte daarginds in die [ @alt grote groote ] stad , onder bijna vreemde [ @alt mensen menschen ] , en bereidde er zich angstig op voor ... . 38-2|Maar het was immers de laatste [ @alt wens wensch ] van haar stervenden vader geweest , dat zijn [ @alt enige eenige ] broeder haar tot zich nemen zou . 38-3|In [ @alt ~de~den den ] tijd van enkele uren was alles beslist geweest ; een telegram heen , een telegram terug , - en , rustig had de stervende de moede [ @alt ogen oogen ] gesloten . 39-1|" Vaarwel , mijn lief heiligdom ! " [ @alt zei zeide ] zij zacht , terwijl zij het vriendelijk vertrekje rondzag . 39-2|" Als hier andere [ @alt mensen menschen ] wonen , denk dan nog eens aan de kleine Renée . " 40-1|Hoe gelukkig was zij hier geweest , hoe zorgeloos hier ingeslapen , hoe tevreden ontwaakt ! 40-2|Hier waren [ @alt ~haar~hare hare ] boeken , [ @alt ~haar~hare hare ] geliefkoosde gravuren , [ @alt ~haar~hare hare ] reissouvenirs , [ @alt ~haar~hare hare ] gedroogde bloemen en snuisterijen . 41-2|Hier was zij omringd geworden door duizenden blijken van de liefde eens vaders , wiens afgod zij was . 42-1|Al deze kleine schatten zouden haar vergezellen ; wat oom wilde medenemen ( doch dat bepaalde zich bijna geheel tot [ @alt enige eenige ] familiesouvenirs ) zou ook met haar gaan ; - maar dat zou dan ook het [ @alt enige eenige ] zijn wat haar zou herinneren aan de oude , dierbare woning . 42-2|Al het andere zou gemakshalve verkocht worden . 43-1|" Jij blijft ten minste bij Toon , " [ @alt zei zeide ] zij met gebroken stem tot [ @alt ~de~den den ] hond , en terwijl zij bij hem neerhurkte en zacht snikte , terwijl zij sprak , geleek zij meer dan ooit een kind . 43-2|" En hij heeft mij beloofd dat hij goed voor je zorgen zou ... . 43-3|Als ik trouw , Cae , - en ik zal erg mijn best doen er als een jonge dame uit te zien , dan trouw ik eerder - ga ik in een eigen huis wonen , zie je , en dan schrijf ik dadelijk om je , hoor ! 43-4|Dat beloof ik je vast . 44-2|Kijk altijd maar uit als het tijd is dat oude Peter met de brieventasch komt ; eenmaal zal mijn brief er bij zijn . " 45-1|Hij kwispelde zacht ; blijkbaar was hij zeer gelukkig met haar belofte . 46-1|Een andere deur voerde haar in een vertrek , dat blijkbaar tot studeerkamer had gediend . 46-2|Boekenkasten stonden in het rond en in het midden [ @alt tussen tusschen ] de vensters was een [ @alt grote groote ] schrijftafel geplaatst , bedekt met papieren en brochures . 47-1|Aan dat kleinere tafeltje ginds was haar plaats altijd geweest . 47-2|Bijna alles wat zij wist , had zij van haar vader geleerd ; en zij zag zich weer als klein meisje over haar boeken gebogen , nu en dan heimelijk uitkijkend naar de zonnige wereld daarbuiten , of glurend naar [ @alt ~haar~hare hare ] witte duiven , die op de vensterbanken te kirren of klapwiekend wegvlogen hoog in de lucht , een zilverwitte stip tegen [ @alt de den ] [ @alt blauwe blauwen ] hemel . 48-1|Hier ook had hij haar [ @alt leren leeren ] genieten wat de beste dichters en schrijvers de [ @alt mensheid menschheid ] boden . 49-2|En als de studie-uren voorbij waren , was zij met hem veld of [ @alt bos bosch ] ingegaan , en hij was kind geweest met haar . 49-3|Hij had de eerste lentebloemen met haar gezocht en braambessen en beukenoten ; of meikevers en vlinders met haar gevangen , al naar het jaargetijde medebracht . 49-4|Hij had haar het [ @alt schone schoone ] [ @alt leren leeren ] zien en liefhebben , tehuis [ @alt zowel zoowel ] als op reis ; hij had haar [ @alt leren leeren ] spelen en zingen en rijden ... . 49-5|o , hoe bedrijvig en prettig had hij [ @alt iedere iederen ] dag van haar leven voor haar gemaakt ! 50-1|Zij trad aan het venster en zag naar [ @alt ~de~den den ] slingerenden landweg , waar zij [ @alt die dien ] [ @alt laatste laatsten ] keer [ @alt gelopen geloopen ] hadden , nu juist veertien dagen geleden ... . 50-2|Ach , die [ @alt vreselijke vreeselijke ] veertien dagen ! 51-1|Onbewust van [ @alt enig eenig ] naderend onheil was zij aan zijn arm , [ @alt zo zoo ] heerlijk veilig en vertrouwelijk , [ @alt ~die~dien dien ] weg opgewandeld . 51-2|Het was een van die herfstdagen , wanneer [ @alt bomen boomen ] en planten zich nog eens overvloedig koesteren in [ @alt de den ] [ @alt warme warmen ] zonneschijn . 52-1|Nu en dan daalde langzaam en onhoorbaar een goudgeel boomblad neer , kantelend om en om in de zoele lucht , als nam het onwillig afscheid van zijn zomerleven ; en de stammen zelf schenen overtrokken met bronskleurig fluweel , zacht glanzend in het zonnelicht . 52-2|De paarden stonden roerloos in de weilanden , zich de vliegen afslaande met [ @alt ~hun~hunne hunne ] staarten , juist alsof het nog zomer was , en boven de [ @alt sloten slooten ] dansten muggen . 52-3|O , hoe anders dan nu ! 52-5|Was dat alles werkelijk pas veertien dagen geleden ? 53-1|Zij was [ @alt zo zoo ] aan hem gewoon geweest en aan scheiden had zij nog nooit gedacht , nooit kunnen denken . 53-2|Maar nu was hij haar toch van het hart gescheurd en dat hart lag als gestorven in [ @alt ~haar~hare hare ] borst . 54-1|Hoe ledig scheen de wereld haar , nu er niemand meer leefde , die haar beminde of zelfs maar toebehoorde . 54-2|Het leven lag als een last op [ @alt ~haar~hare hare ] schouders . 55-1|Hoe onzinnig dat die dorpsklok daar nu sloeg en dat alle klokken en pendules in huis haar nasloegen ! 56-2|Halfzes ... . etenstijd . 56-3|Waarom moest men eten , waarom wilde men [ @alt ~de~den den ] tijd kennen ... .? 57-1|En somber en afgemat ging zij de trappen weer af naar de huiskamer , waar nu licht was ontstoken en een gedekte tafel haar wachtte . 57-2|Maar zijn vriendelijk gezicht zou haar nooit meer welkom [ @alt heten heeten ] en aan tafel [ @alt noden nooden ] . 57-3|Nooit zou zij hier meer voor hem zingen ( de [ @alt ouderwetse ouderwetsche ] , militaire liederen , hem dierbaar bovenal ) en dan zijn [ @alt vrolijk vroolijk ] " bravo ! " [ @alt horen hooren ] . 57-4|Nooit meer in de schemering bij het vuur met hem zitten keuvelen , of in de winteravonden - terwijl buiten de sneeuw onhoorbaar neerzweefde - luisteren naar zijn heerlijk voorlezen ... . 57-5|Ach , het was nu alles , alles voorbij ! 59-1|" Ik begrijp niet waar je die gratie vandaan hebt , kind ! " [ @alt zei zeide ] mevrouw Gerlings met [ @alt ~haar~hare hare ] kwijnende stem , terwijl zij nog een gaslicht ontstak om Renée beter te kunnen zien . 59-2|" Zeker van je mama : zij was ook net een veertje . " 60-1|" Ja , tante ? " vroeg Renée , [ @alt ~haar~hare hare ] japon dichtknoopend . 61-1|Zij droeg een zilvergrijs kleedje , in [ @alt ~de~den den ] [ @alt verlopen verloopen ] zomer uit Parijs [ @alt meegebracht medegebracht ] en op haar dorpje nog weinig gedragen . 62-1|" O , je doet mij telkens aan haar denken , " ging mevrouw Gerlings voort op de lieftallige , innemende wijze , welke zij zich had eigen gemaakt . 62-2|" Zij werd een vriendin van mij , omdat wij in dezelfde stad woonden en met twee broers geëngageerd waren , maar na ons trouwen ... . och toen liepen onze wegen meer uiteen . 62-3|Wij waren uit zulk verschillend hout gesneden ... . 62-4|Kijk eens , wat een figuurtje nu ! 62-5|Zonder corset negentien jaar geworden ... . 62-6|'t Is ongehoord ! " 63-1|" Papa vond het gezonder , " antwoordde het meisje zacht . 64-1|Mevrouw Gerlings antwoordde niet ; zij was ijverig bezig nog iets te veranderen aan Renée's weerspannig bruin haar , dat nu in een bevallige wrong op het kleine hoofdje lag . 66-1|" Zie [ @alt zo zoo ] , nu ben je al een heel andere Renée dan toen je uit het rijtuig sprong met je wit wollen baret en hangende vlecht . 66-2|Ik zal eer inleggen met mijn nichtje . 66-3|Het is wel jammer dat wij dat avondje nu geven moeten [ @alt zo zoo ] kort na je komst ; maar het was nu toch het avondje van Huug ... . 66-4|Ik heb je immers gezegd dat ik een broer heb ? 66-5|- Nu , dat is Huug ; een [ @alt vrolijke vroolijke ] , lieve jongen . 66-6|Of eigenlijk een man , want hij is al twee en dertig jaar ; maar ik ben wat ouder dan hij , daardoor schijnt hij mij altijd nog een jongen , - een allerliefste jongen . " 67-1|Onwillekeurig dacht Renée aan een [ @alt dikwijls dikwerf ] herhaalde bewering van haar papa , dat " lieve " jongens doorgaans geen flinke jongens , " lieve " mannen geen flinke mannen zijn , maar zij had te weinig ervaring om te kunnen beslissen of deze bewering waarheid inhield . 68-1|" Natuurlijk zou hij je een visite hebben gebracht , als hij geweten had dat je hier waart . 69-2|Maar je begrijpt : alles is [ @alt zo zoo ] overhaast gegaan . 69-3|Hij komt altijd om de veertien dagen een avondje , en nu vond oom het geschikt tegelijk die kennissen te vragen , omdat wij voor Huug toch altijd een lekker soupertje klaarmaken ... . 69-4|Die ondeugd , men moet hem wat lokken , weet je ; tenminste , daar verdenk ik hem van . 69-5|'t Is ook altijd een [ @alt hele heele ] reis voor hem , want zijn kamers liggen aan het andere einde der stad ... . 69-6|Kijk eens , [ @alt zo'n zoo'n ] enkel zilveren pijltje in je haar staat goed bij de zilveren broche en armbanden ... . 69-7|Gelukkig dat je papa je altijd verbood te rouwen ! 69-8|En heel verstandig ook . 69-9|Een jong meisje in [ @alt ~de~den den ] rouw kan ik niet zien ... . 69-10|Huug ontmoet je nu straks vanzelf . 69-11|Je hebt immers werkelijk wel lust binnen te komen ? " 70-1|" Wel zeker , tante , " antwoordde Renée voorkomend , " ik wil uwe vrienden graag eens [ @alt leren leeren ] kennen , " maar zij sloeg [ @alt ~haar~hare hare ] [ @alt ogen oogen ] niet op , vreezende dat deze geheel iets anders verraden zouden . 72-1|" Och , je bent natuurlijk erg bedroefd ; maar dat zijn [ @alt zo zoo ] van die dingen , die men maar op zijn kamer laten moet , niet waar ? " 73-1|Renée gevoelde zich pijnlijk getroffen , als greep iemand met ruwe hand in de fijnste snaren harer ziel . 73-2|Bij dergelijke gezegden - en zij had er in die weinige dagen reeds vele [ @alt zo zoo ] gehoord , - gevoelde zij maar al te goed , evenals [ @alt ~haar~hare hare ] moeder " van ander hout gesneden " te zijn dan deze vrouw , die haar in de eerste dagen toch [ @alt zo zoo ] had aangetrokken door [ @alt ~haar~hare hare ] schoonheid en innemendheid . 74-1|" Maar ik zou je nog van Huug vertellen , " ging mevrouw Gerlings voort , terwijl zij met [ @alt ~haar~hare hare ] blanke vingers een der strikken op Renée's japonnetje wat opdofte . 74-2|En zij babbelde maar voort , het verstrooide meisje verhalend hoe Huug vermaard was om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vlugheid met [ @alt ~de~den den ] degen , bewonderd werd om [ @alt ~zijn~zijne zijne ] behendigheid op de jacht en benijd om zijn geluk bij de vrouwen . 75-1|Die laatste uitdrukking kwam niet tot klaarheid in het brein van Caesar's vriendinnetje , maar zij vroeg er geen verklaring van . 76-2|[ @alt ~Haar~Hare Hare ] gedachten dwaalden . 76-3|Zij wijlden niet rustig in het oude huis of bij een enkel punt in het verleden of de toekomst , maar zij waren nu hier , dan daar , [ @alt zoals zooals ] gedachten doen , wanneer men zich nieuw en vreemd gevoelt in een nieuwe , vreemde omgeving . 76-4|En werktuiglijk antwoordde of glimlachte zij , al naar zij dacht dat van haar verwacht werd . 76-5|Maar daar was een droef heimwee in haar , dat haar geheel vervulde , dat haar blik mat maakte en [ @alt ~haar~hare hare ] bewegingen langzaam en [ @alt ~haar~hare hare ] stem zacht . 77-1|" Nu , loop eens naar [ @alt ~de~den den ] spiegel , " [ @alt zei zeide ] mevrouw Gerlings recht tevreden . 77-2|" Om je de waarheid te zeggen : ik had verwacht een boerinnetje te zien , maar je papa heeft eer van zijn opvoeding , dat moet ik zeggen . 77-3|- Wacht , " vervolgde zij opeens levendig , " bijna zou ik nog vergeten je te poederen . 77-4|Je teint is ook nog [ @alt zo zoo ] gaaf en glad , maar niet blank . 77-5|Sla [ @alt ~die~dien dien ] handdoek even om ... . 78-1|Ditmaal week Renée beslist terug . 80-1|" O neen , tante , geen poeder ! " en zij staarde met [ @alt zekere zekeren ] afschuw naar het donzen kwastje , dat [ @alt ~haar~hare hare ] tante reeds opgeheven hield . 81-1|" Waarom niet ?! " riep mevrouw Gerlings uit , verwonderd lachend . 82-1|" O neen , " herhaalde Renée onrustig , " ik weet niet goed waarom niet . 82-2|Ik ben verbrand , dat weet ik , en het zou zeker heel mooi staan , maar ... . er is [ @mwu zoo iets ] in - u moet er niet boos om zijn , tante - [ @mwu zoo iets ] , alsof ik mij anders wil voordoen dan ik ben . 82-3|[ @alt Heus Heusch ] , tante , ... . neen , ik kan er niet toe besluiten . " 83-1|Blijkbaar was zij zeer verlegen over [ @alt ~haar~hare hare ] besliste weigering , en nochtans - het was duidelijk merkbaar - zij zou er bij blijven . 84-1|Mevrouw Gerlings maakte zich nooit boos . 84-2|" Dat geeft rimpels , " placht zij te zeggen en dus duwde zij het kwastje weer in de doos . 85-1|" Wel kind , als je er tegen hebt , zullen we het niet doen , " [ @alt zei zeide ] zij lachend , maar in [ @alt ~haar~hare hare ] neergeslagen [ @alt ogen oogen ] flikkerde spot over Renée's " overdreven denkbeelden . " 86-2|" Nu , kijk eens in [ @alt ~de~den den ] spiegel . 86-3|Ik heb je haar wat opgestoken , en een paar kleinigheden ... . zie je , laatste smaak en , " zij begon weer te lachen , - " [ @alt zoals zooals ] je daar staat , [ @alt zo zoo ] ben je . " 88-1|Dat was alles wat Renée in de eerste opwelling van verrassing en bewondering uiten kon . 88-2|Was zij dit slanke , bekoorlijke schepseltje , met de aardige krulletjes langs hals en voorhoofd , welke haar [ @alt gehele geheele ] gezicht [ @alt zoveel zooveel ] mooier maakten , en dat schitterende pijltje in het opgestoken haar , dat vroeger glad naar achteren lag ? 88-3|Had die hals vroeger ooit [ @alt zo zoo ] blank geschenen als in dit wolkachtig plooisel ? - die polsen ooit [ @alt zo zoo ] slank als in die zilveren armbanden ? 89-1|En toch beviel zij zichzelf maar half ; van de oude , wilde , ongeharnaste Renée was [ @alt zo zoo ] weinig overgebleven ; alleen daarbinnen , daar was zij nog . 91-1|" Ik bewonder uwe kunst , tante , " [ @alt zei zeide ] zij vriendelijk . 92-1|" Ja , dat dacht je niet , hé ? 92-3|Toilet is alles , kind . 92-4|Wat mijn uiterlijk betrof , heb ik al vroeg de kunst geleerd , die door sommige jonge meisjes veel te veel veronachtzaamd wordt : to make the most of it ... . 92-5|Nu , ik ga vast naar beneden . 92-6|Je komt zeker ook dadelijk , niet waar . 93-1|" Zij moet er plezier in krijgen , " dacht mevrouw Gerlings recht voldaan , terwijl zij in haar elegant toiletje de trap afging . 93-2|" Er moet leven in komen ; dan kan ze hier een goed huwelijk doen ! 93-3|Wat een vervelende last zou zij worden , als het lang duurde . 93-4|Maar ze is mooi en aantrekkelijk , een echte ingénue ... . 93-5|Ja , zij trouwt bepaald gauw ... . 93-6|Wat een taille ; als een ree ... . " 94-1|En de coquette veertigjarige dame trad peinzend haar salon binnen , voornemens in [ @alt ~de~den den ] spiegel haar eigen middel nog eens te vergelijken met het slanke figuurtje boven ; maar een mannenstem hield haar van dit voornemen terug . 96-1|" Mijn hemel , Lucie , wat maak je lang toilet ! 96-2|Ik wacht hier al een kwartier , " en een jonge man in uniform trad naar voren en reikte haar de hand . 96-3|Hij deed dat met een zekere matheid , misschien uit gewoonte , misschien uit gebrek aan hartelijkheid . 97-1|Hij was een dier mannen , welke overal de aandacht - vooral de aandacht der vrouwen - trekken , door [ @alt ~hun~hunne hunne ] [ @alt hoge hooge ] gestalte en fraaien kop . 97-2|Er lag iets edels in het niet fijne , maar fijnbesneden , aristocratisch gelaat , trekken , hem bij de geboorte door een vriendelijke fee geschonken en misschien lang bewaard ; maar nu lag er tevens een ontsierend waas over van genotzucht en oververzadiging tegelijk . 98-1|" Ik heb je in het geheel niet [ @alt horen hooren ] komen , Huug . 98-2|Ik was boven . 98-3|Hoe gaat het ? 98-5|Ik heb groot nieuws , " vervolgde zij dadelijk . 100-1|" Ons nichtje , Renée Gerlings , is hier . " 101-2|- Toch niet om te blijven ? " 102-1|" Ja zeker . 102-2|- Je weet dat Albert's broer gestorven is ... . 103-2|Appropos , je hadt wel eens kunnen komen [ @alt condoleren condoleeren ] . " 104-2|Albert gaf niets om hem . " 105-1|" Maar voor [ @alt ~de~den den ] vorm ! " 106-1|" Voor [ @alt ~de~den den ] vorm heb ik een kaartje gezonden . 106-2|Och , " vervolgde hij ietwat ongeduldig , " je weet dat Albert om mijn troostredenen niet verlegen is ... . 107-1|" Nu , toen hij op zijn sterfbed lag , liet hij [ @alt telegraferen telegrapheeren ] of wij haar wilden nemen ... . 107-2|Wat zal je doen in [ @alt zo'n zoo'n ] geval ! " ging zij voort , even [ @alt ~haar~hare hare ] schouders ophalend en [ @alt ~haar~hare hare ] blanke , mollige handjes uitbreidend . 107-3|" Bij zijn leven bemoeiden de broers zich weinig met elkander , vooral doordat zij en ik [ @alt zo zoo ] weinig sympathiseerden . 107-4|Maar nu dat telegram kwam , seinde Albert dadelijk terug dat ons huis voor haar openstond ... . 107-5|Ja , wat zal men anders doen ! 107-6|[ @alt Zo'n Zoo'n ] laatsten wensen van je [ @alt ~enigen~enige eenigen ] broer ! 107-9|[ @alt Zo Zoo ] kun je soms onverwachts in een [ @alt lelijk leelijk ] parket komen . " 108-1|Hij draaide peinzend zijn [ @alt ~lange~langen langen ] , donkeren knevel om zijn wijsvinger . 110-1|" Een koopje , hoor ! 110-2|- Je stuurt haar naar kostschool zeker ? " 111-1|" Wel neen , ze is volwassen . " 112-1|" Is dat kind nu al volwassen ? " vroeg hij verbaasd . 113-1|" Ja jongen , de tijd vliegt . 113-2|Ze is negentien ; wel een echt kind nog , [ @alt zoals zooals ] die buitenmeisjes zijn , maar we zullen haar wel gauw wat fatsoeneeren . 113-3|Straks komt ze binnen ... . 113-4|Ik ben eigenlijk blij dat ik je nog even spreken kan : ik wou je wat vragen . " 114-1|" En dat is ? " 115-1|" Kom wat drukker en breng wat goede vrienden van je mee , " vroeg zij vleiend . 115-2|" Uitgaan doet ze nog niet , maar hier aan huis kan zij natuurlijk ieder ontmoeten . 115-3|Ik zou met een jaar of [ @alt zo zoo ] graag weer van haar af zijn . 115-4|Ze is lief , maar [ @alt zo'n zoo'n ] doorloopende logée is toch vervelend . " 116-1|Hij fronste de wenkbrauwen , maar antwoordde niet rechtstreeks . 117-1|" Zeker [ @alt lelijk leelijk ] ? " 118-1|" O neen , een snoesje ! 118-3|En dan - origineel , weet je , " ging zij voort , [ @alt ~haar~hare hare ] indrukken verzamelend . 119-2|" Wel een beetje een soldatenkind en ... . " 120-1|" Dat is een compliment . " 121-1|" In jouw [ @alt ogen oogen ] , maar in de [ @alt ~mijn~mijne mijne ] niet , " lachte zij vriendelijk , bevreesd hem uit zijn humeur te maken . 121-2|" Overigens nogal fortuin . 121-3|Ik reken op je hulp , Huug ... . 121-4|Maar scheelt er wat aan ? " vroeg zij , op eens het gesprek op hem zelf brengend . 121-5|" Ik vind dat je bleek ziet . " 122-1|" Ik ! " riep hij uit , als achtte hij zulk een veronderstelling van onwelzijn van een kloek man een [ @alt belediging beleediging ] . 122-2|" Maak je niet bezorgd , hoor ! 122-4|Neen , ik heb tegenwoordig het land , dat is het . 122-5|Ik verveel mij . " 123-1|" Waarom trouw je toch niet ? " 124-3|... . maar met wie ? " riep hij uit , met een gebaar van wanhoop . 125-1|" Och kom , ieder wil je graag hebben , en er zijn toch meisjes genoeg ! " 126-1|" Geen naar mijn zin . 126-2|En als ik trouw , doe ik het magnifiek ... . 126-3|Voor de vrijwillige ballingschap moet ik ten minste ook vergoeding hebben , " wierp hij lachend tegen met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] welluidende , klankrijke stem . 127-2|" Ik vind het ook werkelijk geen kwaad idée . " 128-1|Hij , van alles verzadigd en toch smachtend naar nieuwe emotie , was tot het besef gekomen dat éen levensgenot hem nog een gesloten paradijs gebleven was : het huiselijk geluk . 128-2|En schoon hij tot hiertoe de poort van het paradijs met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] vrienden spottend was voorbijgegaan , nu wilde hij die eindelijk eens openen en daarbinnen een kijkje nemen , nieuwsgierig naar de zoete mysteriën daarachter verborgen , zeker - straks nog had hij onder het genot van een geurige havana op zijn sofa liggen peinzen over een mogelijk huwelijk , kalm overwegend , voorzichtig berekenend ... . 128-3|Een mooi en natuurlijk rijk meisje , jong als Aurora ... . 128-4|Zij zou hem een gezellig thuis geven - een paar kinderen ... . hij hield wel van kinderen . 128-5|Hij zou wat minder druk uitgaan - dat zou beter voor [ @alt ~zijn~zijne zijne ] gezondheid zijn ook ... . 128-6|Hij zou meer een geposeerd man worden , lid van dit en van dat ... . een huishouden geeft altijd meer waardigheid . 129-2|Hij was ook al [ @alt zo zoo ] jong niet meer ... . 129-3|Zeker , zeker , geen kwaad idée . 129-4|Het begon hem werkelijk meer en meer toe te lachen ... . 130-1|En [ @alt zo zoo ] lang als hij was , had hij zijn groot , vadsig , weldoorvoed lichaam eens [ @alt tussen tusschen ] de [ @alt fluwelen fluweelen ] pouffs uitgerekt , zich geheel overgevend aan [ @alt ~de~den den ] invloed der genotsprikkels , die van alle zijden op hem inwerkten door middel van een getemperd vuur , een smaakvol en weelderig gemeubeld vertrek , een droomerige stilte , een zachte ligging en [ @alt de den ] [ @alt fijne fijnen ] geur der havana . 131-1|Maar van al die overleggingen sprak hij geen woord tot [ @alt ~zijn~zijne zijne ] zuster . 132-1|" Als je een goede partij voor mij weet , " vervolgde hij [ @alt vrolijk vroolijk ] , " dan stuur je maar een boodschap . " 133-1|" Wel , " [ @alt zei zeide ] zij peinzend , voor [ @alt ~de~den den ] spiegel nog hier en daar de golfjes en krulletjes van haar kapsel een duwtje gevend , " een van de Graantjes bijvoorbeeld ; ... . zulke aardige meisjes ! " 135-1|Hij maakte een afwerende beweging . 136-1|" Te [ @alt lelijk leelijk ] , hoor ! " 137-1|" Eva Wilson ? " 138-1|" Boe , die blauwkous kan ik niet uitstaan . " 139-1|" Haar logéetje dan ? 139-3|Die moet puissant rijk zijn . " 140-1|" Maar de dochter van een parvenu ! " antwoordde hij , zijn [ @alt trots trotsch ] gelaat vol minachting . 141-1|" Laura van Vuren dan ? " 142-1|" Dat coquette schepsel ! 142-2|Laat een ander daarmee in zijn ongeluk [ @alt lopen loopen ] ! 142-4|Och neen , Luus , houd maar op . 142-5|Ik geloof niet dat ik in de wieg ben gelegd voor het huwelijk . 142-6|Vrijheid bovenal ! 142-7|Alle vrouwen vervelen me , [ @alt zodra zoodra ] ik denk dat ik ze levenslang tegenover me zal hebben . " 143-1|Eigenlijk verdroot het hem zich door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] zuster in een dergelijke [ @alt kwestie quaestie ] te laten raden . 144-1|Op dit [ @alt ogenblik oogenblik ] draaide Renée het licht op [ @alt ~haar~hare hare ] kamer uit , gereed naar beneden te gaan ; maar het venster opschuivende , bleef zij geboeid door de stille pracht van [ @alt ~de~den den ] avondhemel . 146-1|Kleine , donzige wolken hingen bijna roerloos in het luchtruim en hoog boven hen troonde de maan , nu stralend in volle pracht , dan wegschuilend en slechts door een [ @alt matte matten ] glans verradend , waar zij was . 146-2|De avondkoelte blies ritselend in de dorre bladeren , die nog aan de heesters in [ @alt ~de~den den ] tuin hingen ; overigens was alles stil . 147-1|Renée kende de stemmen der natuur , zij was er vertrouwd mede ; en terwijl zij daar stond , kwam plotseling een gevoel van bevrediging , van vertroosting over haar . 147-2|Een diepe zucht steeg op uit [ @alt ~haar~hare hare ] borst , welsprekender dan [ @alt stromen stroomen ] van tranen . 147-3|Zij kon [ @alt ~de~den den ] blik niet afwenden van [ @alt ~die~dien dien ] avondhemel , die haar als een lieve oude bekende was . 147-4|Zij had willen heenvliegen als een vogel , dáár , ver door die glanzende ruimte , die schoonheid , die heerlijkheid te gemoet - en ver van dat salon beneden , vol vreemde [ @alt mensen menschen ] . 147-5|O , dat verlangen in haar hart ! - zij wist niet waarnaar ; - dat heimwee ! - zij wist niet waarheen . 148-2|In [ @alt ~haar~hare hare ] nieuwe omgeving gevoelde zij zich [ @alt zo zoo ] misplaatst , [ @alt zo zoo ] neergeworpen , als een plant , welker wortels ruw zijn losgerukt en in [ @alt de den ] [ @alt nieuwe nieuwen ] grond zich maar niet vasthechten kunnen . 148-3|Haar omzweefden duizend liefelijke herinneringen , gelijk ieder [ @alt mens mensch ] ze met zich omdraagt , visioenen van " vroeger , " van alles , wat eenmaal het geluk uitmaakte van het nu eenzame hart . 149-1|Zij gevoelde het , meer dan zij het onder woorden brengen kon : in dit huis was liefheid , aanhaligheid , schijnbare hartelijkheid - maar dit waren alle slechts armzalige nabootsingen van het heerlijke , zuivere goud der ware liefde , dat tot hiertoe zijn glans op haar had afgestraald . 150-1|Haar hart , overvloeiend van erkentelijkheid en van de warme genegenheid , die de jeugd [ @alt zo zoo ] spoedig heeft weg te schenken , had zich reeds bij de wel niet koele , maar toch evenmin warme ontvangst half gesloten , als de pas geopende rozeknop voor 151-1|[ @alt de den ] [ @alt kille killen ] adem van [ @alt ~de~den den ] noordenwind : en nu lag het in [ @alt ~haar~hare hare ] borst als een gegrendelde schatkamer vol kostbaarheden : liefelijke herinneringen , zoete gedachten , lieve geheimen ... 152-1|Zij wendde zich van het venster af ; het was haar als had zij met het verleden gesproken . 152-2|Zij gevoelde zich verkwikt . 153-1|Toen zij vijf minuten later de gezelschapskamer binnentrad , was zij met haar opgewekt glimlachje geheel naar genoegen harer tante ; naar het scheen had zij al [ @alt ~haar~hare hare ] droefheid op [ @alt ~haar~hare hare ] kamer achtergelaten . 155-1|Hoe zonderling dat wij voor een keerpunt in ons leven kunnen staan , zonder dat een geheim voorgevoel ons waarschuwt . 155-2|Hoe zonderling dat wij het wezen naderen dat de hoofdrol in ons lot spelen zal , - naderen , altijd meer , tot wij eindelijk van aangezicht tot aangezicht staan , - zonder dat ons hart sneller klopt , of ons gesprek hapert , of onze hand beeft . 156-1|Renée Gerlings was rustig de trap afgedaald en met vlugge stapjes de vestibule [ @alt doorgelopen doorgeloopen ] zonder [ @alt enige eenige ] bijzondere gewaarwording ; en toen zij tegenover Hugo Freeze stond , zag zij hem onbevangen aan , eenvoudig denkende : " [ @alt Zo Zoo ] , [ @alt zo zoo ] , is dit nu de veelgeprezen Huug . " 156-2|En zij legde [ @alt ~haar~hare hare ] kleine hand in de [ @alt ~zijn~zijne zijne ] , omdat hij de broer harer tante was en begon op zijn innemende vragen met [ @alt de den ] [ @alt grootste grootsten ] eenvoud en natuurlijkheid te antwoorden . 157-1|Haar rijzig en slank figuurtje - slank van natuur en niet door kunstmiddelen - kwam allerliefst uit in het zilvergrijze japonnetje met polonaise en demi-traîne ; de zilveren sieraden pasten uitstekend daarbij en haar jong gezichtje kwam in die zachte nuances geheel tot zijn recht . 157-2|Het was waar , zij had blanker kunnen zijn , maar er was niets liefelijkers denkbaar dan dit crême en rose van haar gelaat , waarin de heldere bruine [ @alt ogen oogen ] fonkelden als zonnen , en dat 158-1|omlijst werd door glanzend , golvend haar , hetwelk haar tot een volslagen brunette stempelde . 158-2|En ofschoon haar mond zeker wat kleiner had kunnen zijn , reiner , kinderlijker uitdrukking , dan in [ @alt ~de~den den ] vorm der lippen lag , was niet mogelijk , terwijl al [ @alt ~haar~hare hare ] bewegingen die rustige waardigheid hadden , welke men [ @alt soms somtijds ] opmerkt bij jongelieden , die met ernst zich een karakter vormen . 159-1|" U hebt pas uw papa verloren , niet waar ? " vroeg hij na de eerste voorstelling en begroeting , en in [ @alt ~de~den den ] blik , ( hij had dezelfde eigenaardige fluweelzwarte [ @alt ogen oogen ] zijner zuster ) waarmede hij op haar neerzag , lag een wereld van goedhartige deelneming . 160-1|" Ja , " antwoordde zij zacht en keek dankbaar naar hem op ; want zij had reeds bemerkt dat oom en tante niet gaarne meer dan strikt [ @alt nodig noodig ] was over [ @alt haar haren ] [ @alt lieve lieven ] [ @alt dode doode ] spraken . 161-1|" Hebt u hem gekend ? " vroeg zij met een flauwe flikkering van hoop . 162-1|" Neen , ik heb uw papa nooit ontmoet , " 163-1|antwoordde hij met een stille spijt . 163-2|" Maar , " jokte hij haastig , " ik heb [ @alt dikwijls dikwerf ] mijn broer en zuster met veel sympathie over hem [ @alt horen hooren ] spreken ... . 163-3|Hij is zeker wel altijd een trouwe , lieve vader voor u geweest . " 164-1|" O ja , " [ @alt zei zeide ] zij , weer even zacht , en sloeg toen haastig de [ @alt ogen oogen ] neer , [ @alt ~terwijl~wijle wijl ] de herinnering aan die trouw en liefde er tranen in te voorschijn riep . 165-1|" Ik herinner mij , " ging hij vriendelijk voort , hoewel [ @alt enigszins eenigszins ] aarzelend , want heel zeker wist hij het niet meer , " indertijd uw oom Albert te hebben [ @alt horen hooren ] vertellen dat uw papa uit [ @alt ~de~den den ] dienst was gegaan om uwentwil . " 166-1|" Ja , ik was , toen mama stierf , [ @alt zo zoo ] aan de dienstboden overgelaten . 166-2|Papa heeft zich toen geheel aan mij gewijd . " 167-1|Hij vond dat hij nu genoeg over [ @alt ~de~den den ] overledene gepraat had en bracht met tact het gesprek op een ander onderwerp . 168-1|" Ik hoop nu maar dat u hier zult kunnen gewennen . 168-2|Dat gaat zeker nog niet best ? " 170-1|" Waarom denkt u dat ? " vroeg zij , hem nog niet geheel aanziende , verlegen over [ @alt ~haar~hare hare ] tranen , die maar niet onder [ @alt ~haar~hare hare ] oogleden drogen wilden . 171-1|" Omdat ik mij dat wel begrijpen kan . 171-2|U voelt u ( ik geloof wel dat ik het kan raden ) als een veldbloempje overgeplant in een trekkas . 171-3|Is 't niet [ @alt zo zoo ] ? " 172-1|Hij had iets vertrouwelijks over zich , iets hartelijks , iets , wat iedere vrouw aantrok tot wie hij met zijn innemenden glimlach en bedaarde , vloeiende stem het woord richtte ; en [ @alt zoals zooals ] hij zich nu onder het spreken tot haar overboog , begon hij ook Renée zeer aantrekkelijk toe te schijnen . 173-1|" Wel een beetje , " gaf zij toe , verrast dat hij [ @alt zo zoo ] juist in woorden bracht wat zij onbewust had gevoeld . 173-2|" Maar er zijn vriendelijke tuinlui in de serre ... . " 173-3|Zij wilde er nog iets bijvoegen , maar bedwong zich , vreezende onoprecht te zullen worden . 174-1|Hier werd hun kort gesprek door de komst van andere gasten gestoord . 175-1|Hij raakte met de [ @alt heren heeren ] over politiek 176-1|aan het disputeeren , zij werd door de dames in beslag genomen ; en een gegons van stemmen begon , nu en dan afgebroken door een opklinkenden lach of een korte stilte , maar overigens gestadig voortdurende tot de gasten zich aan de speel tafeltjes verdeelden . 177-1|Soms , als het gesprek meer algemeen werd , ontmoette Renée zijn welwillenden blik , maar merkte dit nauwelijks op ; althans zij ving [ @alt ~die~dien dien ] juist even rustig op als [ @alt ~de~den den ] blik der oude dame naast hem . 177-2|En hij , zonderling getroffen , [ @alt zei zeide ] tot zichzelf dat haar gedrag in niets geleek op dat van sommige [ @alt grootsteedse grootsteedsche ] gekkinnetjes , die hij kende . 177-3|Terwijl hij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt meningen meeningen ] uiteenzette over de handelingen van [ @alt ~de~den den ] Duitschen keizer , volgde hij haar heimelijk met zijn blik , en merkte op dat haar oog hem volstrekt niet zocht noch volgde ; zij was kalm in gesprek , of soms , als zij zich onbespied waande , staarde zij [ @alt dromerig droomerig ] voor zich uit , als waren [ @alt ~haar~hare hare ] gedachten elders . 177-4|En voortdurend bleef het verlangen in hem 178-1|levendig nog eens zulk een gesprekje met haar te kunnen voeren . 179-1|Eerst tegen het souper gelukte hem dit . 180-1|Renée stond juist alleen . 180-2|Zij , nog geheel onder [ @alt ~de~den den ] indruk van haar groot verlies , was vermoeid van het vele [ @alt horen hooren ] en vele spreken , en dacht met verlangen aan haar stil vertrekje , waar zij weer met zichzelf alleen zou zijn , waar zij [ @alt ~haar~hare hare ] schatkamer openen mocht en naar hartelust toeven bij [ @alt ~haar~hare hare ] schatten . 180-3|Wat wist zij van deze mannen met [ @alt ~hun~hunne hunne ] verschillende gezichten , ernstig , flauw of energiek ; - en deze vrouwen , lieve en spraakzame , geestige , hartelijke of koele - en wat wisten zij allen van haar ! 180-5|Wat was hun verleden ? 180-7|Waar waren zij opgegroeid ? en hadden zij die herinnering aan [ @alt ~hun~hunne hunne ] jeugd [ @alt zo zoo ] lief als zij de [ @alt ~haar~hare hare ] ? 181-1|Dit was dan nu een dier conversatie-avondjes , waarover papa haar steeds met [ @alt zoveel zooveel ] vermakelijken spot had gesproken ; en nu begreep zij hem [ @alt zo zoo ] goed ! 181-2|Zij was beu van het gegiegel en gebabbel en gelispel 182-1|om haar heen , en toch kon zij zich voorstellen dat zij zich misschien zou hebben vermaakt , ware zij in een andere stemming geweest . 182-2|Maar nu was [ @alt ~haar~hare hare ] ziel nog geheel vervuld van een [ @alt grote groote ] treurigheid , die als een [ @alt schone schoone ] smart was , - als een treurmuziek , die voortzong en voortzong , haar boeiende en [ @alt ~haar~hare hare ] gedachten afleidende . 182-3|Mocht zij al uiterlijk een [ @alt vrolijk vroolijk ] jong meisje schijnen , innerlijk was zij een gebogen gedaante in rouwgewaad , wijlend ver van dit salon vol gemaakte [ @alt vrolijkheid vroolijkheid ] en schijn . 182-4|En haar oog was scherper en haar oor gevoeliger , waar tegen de waarheid gezondigd werd . 183-1|Hoor , dat groepje dames ginds lachte ; - hoe onnatuurlijk klonk die lach ! 183-3|Nu ving zij [ @alt enige eenige ] woorden van tante Lucie op , die in gesprek was met twee [ @alt heren heeren ] , en Renée vond dat [ @alt ~haar~hare hare ] stem gemaakt klonk en dat zij er geéchauffeerd uitzag ... . 183-4|Andere dames maakten [ @alt dezelfde denzelfden ] indruk ; het was als waren zij marionetten , opgewonden voor [ @alt enige eenige ] uren , om straks tehuis weer gewoon te zijn . 183-5|Blijkbaar streefden zij er allen in de eerste plaats naar dames du monde te zijn , daarna pas vrouw . 184-2|Zij niet , o neen , zij nimmer . 184-3|Zij zou altijd allereerst vrouw willen zijn , de rein-menschelijke vrouw , en daarna pas , als een onvermijdelijk iets , wereldlinge . 185-1|Zie , nu luisterde oom [ @alt ogenschijnlijk oogenschijnlijk ] met belangstelling naar iemand , die over de nieuwe richting in de letterkunde sprak , een onderwerp , waaromtrent hij [ @alt ~die~dien dien ] middag aan tafel nog verklaard had volkomen onverschillig te zijn ... . 185-2|En die dikke mijnheer dáár maakte aan tante een compliment over [ @alt ~haar~hare hare ] " eeuwige jeugd . " 185-3|Zou zij hem wel [ @alt geloven gelooven ] ? 185-5|Maar zij glimlachte toch heel gracieuselijk ! 186-1|Wat scheen zulk een bijeenzijn haar doelloos en vervelend ! 186-2|Er was iets scheefs in , er haperde iets . 186-3|Haar aan zuivere [ @alt tonen toonen ] gewend oor vernam voortdurend dissonnanten . 186-4|Was dit genot , als dat hetwelk zij kende ? 186-5|Was dit vriendschap ? 187-1|Daar plaatste zich een [ @alt hoge hooge ] gestalte [ @alt tussen tusschen ] haar en het gewoel , waarop zij staarde . 189-1|" Hoe bevalt u dit staaltje van onze steedsche soirées ? " vroeg hij met een zweem van ironie . 190-1|Zij was te oprecht om iets anders te zeggen dan zij meende en wilde hem toch niet hinderen , waarom zij een ontwijkend antwoord gaf . 191-1|" Naar één staaltje kan men ze niet in het algemeen [ @alt beoordelen beoordeelen ] , denk ik . " 192-1|" O , ja wel , zij gelijken alle op elkaar ... . 192-2|Nu , zeg het maar , het is niets voor u , geloof ik , " riep hij op goed geluk . 193-1|" Neen , " gaf zij aarzelend en een weinig verlegen toe ; maar toen , glimlachend naar hem opziende met het aangename gevoel hem te kunnen vertrouwen , [ @alt zei zeide ] zij vrijmoediger : " Het kaarten vond ik het prettigste gedeelte van [ @alt ~de~den den ] avond . " 194-1|" Eigenlijk dacht ik niet dat u die kunst verstondt ... . " 195-2|Juist op de dorpen wordt veel gespeeld . 195-3|Wij hadden enkele gezellige vrienden . " 196-1|" Was het niet eentonig daar , vooral met zulk een stil huishoudentje ? " 198-1|" Een stil huishoudentje was het niet , " protesteerde zij met [ @alt ~haar~hare hare ] eigenaardige beslistheid . 198-2|" Daar was papa - en juf - en ik - en Toon de knecht - en de oude Kee - en dan Caesar . 198-3|Zij brachten allen [ @alt ~hun~hunne hunne ] drukte mee . " 199-1|" Wie was Caesar ? " vroeg hij , zijn arm gemakkelijk op [ @alt ~de~den den ] schoorsteenmantel leggend , waarbij zij stonden . 200-1|Hij schepte groot vermaak in haar eenvoud , en het was hem een verkwikking dat gezichtje vrij en rustig te mogen beschouwen , terwijl het naar hem opgeheven was . 200-2|Geen zweem van behaagzucht ontsierde het ; zij , die geen hulde zocht , bemerkte de [ @alt ~zijn~zijne zijne ] niet eens . 201-1|" Caesar was mijn hond , " antwoordde zij , denkend dat het toch vriendelijk van hem was haar [ @alt zo zoo ] belangstellend te vragen naar alles , wat zij had verlaten , en met [ @alt zoveel zooveel ] aandacht te luisteren naar alles , wat zij [ @alt zo zoo ] gaarne vertelde . 202-2|Maar wie wil een oude hond hebben ? 202-3|Hij is nu bij Toon in huis . 202-4|Natuurlijk zal hij het daar niet [ @alt zo zoo ] prettig hebben , als bij ons ... . 202-5|Hier kan hij niet zijn , dat begrijp ik wel ; maar [ @alt zodra zoodra ] ik getrouwd ben , mag hij komen . " 203-1|Hij lachte gul . 204-1|" Maar uw man ? 204-3|Die heeft toch ook wat te zeggen ? " 205-1|" Ja , dat is waar , " gaf zij toe , een weinig uit het veld geslagen . 205-2|" Maar misschien zal hij het wel goedvinden om mijnentwil , denkt u niet ? " 206-1|" Als ik hem spreek , zal ik het hem vragen , " schertste hij . 206-2|" [ @alt Zodra Zoodra ] u kunt , moet u mij zijn adres opgeven . " 207-1|Zij wist niet goed wat te antwoorden en zweeg daarom . 207-2|Zij had zeer weinig liefdesgeschiedenissen gelezen en beschouwde het huwelijk als de lotsbestemming van het meisje [ @alt zoals zooals ] een beroep de lotsbestemming is van een knaap . 207-3|Waarom lachte hij dan , nu zij [ @alt zei zeide ] : " [ @alt zodra zoodra ] ik getrouwd ben ? " 209-1|" U correspondeert natuurlijk met Caesar ? " plaagde hij . 210-1|Nu lachte zij ook en pareerde [ @alt ~de~den den ] aanval . 211-1|" Ja zeker , in gedachten . " 212-1|" Waarlijk ? 212-2|- Nu , ik zou wat liefs willen geven om te weten wat u hem schrijft ... . 212-3|Eén ding zie ik , " vervolgde hij ernstiger , met [ @alt de den ] [ @alt lieve lieven ] glimlach , die zijn gezicht [ @alt zo zoo ] recht aantrekkelijk maken kon , " het hartje van de vrouw is al even trouw als dat van [ @alt ~de~den den ] hond . 212-4|Is 't [ @alt zo zoo ] niet ? " 213-1|Zij zag naar hem op . 1-1|VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE 131-1|TWEE KUNSTENAARS . 132-1|Eens waren de geesten overal . 132-2|Van alle stof waren zij de bezieling , zij woonden in de lucht , in de [ @alt stromen stroomen ] , in de zon , in de starren , in [ @alt ~de~den den ] bloemkelk en de kleine beek , in [ @alt ~de~den den ] [ @alt mens mensch ] en [ @alt ~zijn~zijne zijne ] omgeving , in zijn denken en voelen , en heel het leven was van hen vervuld . 132-3|In de lucht en de [ @alt bossen bosschen ] maakten zij muziek , aan de starren en wolken gaven zij spraak , en leerden haar , evenals [ @alt ~de~den den ] bergen , [ @alt bomen boomen ] en wateren , de heerlijkste dingen vertellen ; aan de bloemen schonken zij de poëzie der kleuren , [ @alt ~de~den den ] [ @alt mens mensch ] de verbeelding , en [ @alt zowel zoowel ] in als buiten hem ontstond door hen de liefelijkste wereld . 133-1|Het is niet de schuld der wetenschap , dat het niet meer [ @alt zo zoo ] is . 133-2|Integendeel . 133-3|Dat hebben de geestverdrijvers , waarvan sommige de wetenschap tot hun doel gebruiken , verspreid om [ @alt ~de~den den ] smet van zich af te werpen . 133-4|Het was aan de domheid te wijten en aan de [ @alt mensen menschen ] , die niet denken en gevoelen , maar alleen grof zinnelijk waarnemen . 134-1|En de geesten verdwenen . 135-1|Hoe verdwenen zij ? 136-1|Toen de [ @alt mensen menschen ] de geesten niet meer begrepen en kenden , beweerden zij dat deze niet bestonden . 136-2|Zij knepen hun [ @alt ogen oogen ] dicht en spraken : de zon is weg . 136-3|- Ziet ! zeiden de geestendooders , men heeft ons vroeger wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur , maar wij weten het nu beter . 137-1|En zij namen een boom en zaagden hem door , tot anderen , die nog twijfelden zeggende : - Ziet gij wel dat er geen geest in zit ; het is alleen schors , spint en hout . 138-1|Anderen namen een schoon beeld . 138-2|- Als er geest in zit , zeiden zij , dan moet hij er ook uitkomen , - en zij braken het open . 138-3|Eerst de [ @alt benen beenen ] , en toen zij niets vonden , het lijf , en toen het hoofd , en toen alles te morzel lag , riepen alle omstanders uit : - Zij hebben gelijk , daar is geen geest in ; ook in de kunst is geen geest . 139-1|Daarna kwamen er , die hun [ @alt ~dikke~dikken dikken ] , vetten buik en hun dikke , vette wangen bevoelende , uitriepen : - Kijk , dat eerst is werkelijkheid , maar wat men niet tasten kan , bestaat niet . 139-2|- En alle [ @alt mensen menschen ] vonden het ook [ @alt zo zoo ] . 140-1|In [ @alt ~de~den den ] staat maakten zij [ @alt ene eene ] wet , dat niemand meer van geest mocht spreken , want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn , die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn . 141-1|- Ach , waar zijn de geesten heengevlogen ? klaagden de kinderen , - waarom komen zij niet meer [ @alt zo zoo ] heerlijk voor ons zingen , en ons van allerlei goeds en schoons vertellen ? 141-2|Ach , waar zijn de geesten ? 142-1|- In [ @alt ~de~den den ] kelder , in het turfhok , stoute bengels ! riepen de [ @alt mensen menschen ] . 143-1|Toen er aldus bewezen was , dat in alles wat er goed , waar en schoon op aarde verschijnt , [ @alt gene geene ] geesten zaten ; toen de beste en verstandigste der [ @alt mensen menschen ] elkander geleerd hadden en overgeleverd , dat nergens meer geest is , en het maar alleen de kinderen waren , met de oude bestjes en zwakke zielen , die slechts een duister besef hadden , dat er toch behalve al die stoffen ook geesten waren in het heelal , toen wisten de lieden niet beter of het was op het kerkhof , en in [ @alt ~de~den den ] toren bij [ @alt ~de~den den ] nachtuil en in het spookkasteel , en bij de dwaallichten en [ @alt ~de~den den ] driesprong , en in het koffiedik , dat zij de geesten moesten zoeken ; en in de plaats van de reine etherische wezens , stelden zij ze zich niet anders voor dan als geraamten en [ @alt bleke bleeke ] spoken , katten en duivels uilen en heksen op bezemstelen , ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame gebouwen , joelende op de hei en door de [ @alt schoorstenen schoorsteenen ] , zwierende , gierende en jankende door de nachtelijke duisternis . 144-1|De geesten leefden ook niet meer onder de [ @alt mensen menschen ] ; zij gingen [ @alt hoger hooger ] wonen en maakten zich onzichtbaar . 144-2|Niet langer spraken zij onmiddellijk tot de aardbewoners uit elke plant , uit het [ @alt bos bosch ] , uit het meer , uit de zon ; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van [ @alt ~de~den den ] dag en onder de woelende , zwoegende menigte der stofaanbidders ; het waren slechts uitverkorenen , aan wie zij zich bleven [ @alt vertonen vertoonen ] . 145-1|Doch als de nacht , de engel met het kalme , reine gelaat , de beschermende duisternis over de schepping uitspreidt , als de geestverjagers en stofaanbidders slapen , dan komen zij overal te voorschijn . 145-2|Dan vieren zij feest en reien in de [ @alt bossen bosschen ] en op de velden , dan spelen zij met de karbonkels van [ @alt ~de~den den ] starrenhemel en dobberen wiegelend op de koppen der golven ; dan zingen zij in de suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen . 145-3|Zij dringen door in de kamer van [ @alt ~de~den den ] werkenden dichter en omringen hem met muziek ; zij omzweven de sponde van [ @alt de den ] [ @alt slapende slapenden ] kunstenaar en kussen zijn hoofd , [ @alt ~zijn~zijne zijne ] ziel met [ @alt ~nieuwe~nieuwen nieuwen ] gloed vervullende . 146-1|Alles , alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest . 147-1|Het was winter , het was een heerlijke , bezielde nacht , toen ik eens twee van die geesten gewaarwerd , die in [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kamer werkzaam waren . 148-1|- Welkom , welkom , [ @alt schone schoone ] etherische verschijnselen , wie gij ook zijn [ @alt mag moogt ] , welkom , want ik gevoel , dat gij geluk aanbrengt ! 149-1|- Ik heet Lucht , [ @alt zei zeide ] de een . 150-1|- En ik ben Vorst , sprak de ander , wij zijn van de geesten der kunst . 151-1|- Hoe ! riep ik verbaasd , zijt gij kunstenaars ? 151-2|Ik dacht dat lucht niet anders deed dan zuurstof , koolstof en stikstof verwerken , en wind , regen en nevels maken , en dergelijken . 151-3|En vorst dacht ik mij slechts als een besneeuwden grijsbaard , met [ @alt nors norsch ] gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn hart . 151-4|Hoe ! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten , en zijt gij nog iets meer dan natuurwetten ? 152-1|- [ @alt ~Lange~Langen Langen ] tijd , [ @alt zei zeide ] de een , hebben wij ons met vele beslommeringen en drukten moeten , bezighouden . 152-2|Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken , de aarde verharden en met [ @alt ene eene ] sneeuwlaag overdekken , duizenden schadelijke dieren en insecten verjagen en [ @alt doden dooden ] . 152-3|Met machtigen adem heb ik in stormen geloeid en de bladeren afgeschud , en de [ @alt gehele geheele ] natuur tot de rust van [ @alt ~de~den den ] winter bereid . 153-1|- Ja , zei Vorst , ik heb mijn gezel moeten helpen , [ @alt sloten slooten ] en wateren met [ @alt ene eene ] dichte , doorschijnende korst bevloeren . 153-2|Dat was onze nuttige arbeid , de [ @alt aardse aardsche ] en stoffelijker zijde van onzen werkkring , en algemeen was het alleen deze , die men beschouwde , want wat daar ook kunstigs en schoons in mocht zijn , niemand , die daar op lette of dat begreep . 153-3|Zij vroegen maar : is het nuttig ? 153-4|[ @alt Zo Zoo ] ja , was het goed , [ @alt zo zoo ] neen , weg er mede . 153-5|Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders ; de bloemen op de glazen werden [ @alt verwenst verwenscht ] en weggevaagd ; de reine sneeuw met [ @alt ~haar~hare hare ] kunstige vlokken , met [ @alt ~haar~hare hare ] starren en rozen , werd bevuild , [ @alt zodra zoodra ] zij onder de [ @alt mensen menschen ] kwam . 153-6|En die [ @alt schone schoone ] ijzelkristallen , die als een bekleedsel van edele [ @alt stenen steenen ] aan trossen de takken en bladeren der [ @alt bomen boomen ] omhulden , en waaraan wij [ @alt zo zoo ] veel kunst besteedden , wie heeft ze met kunstzin beschouwd ? 154-1|- En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt wensen wenschen ] en [ @alt meningen meeningen ] , riep Lucht uit , Dan eens is men kwaad , omdat Vorst uit scherts hier of daar een neus purper kleurt ; dan is men blij , omdat men schaatsenrijden kan . 154-2|Nu wil men dooi hebben - voor de scheepvaart [ @alt zo zoo ] het heet - doch eigenlijk , omdat men zelf op reis moet ; dan wil men vorst tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is . 155-1|- Dan zijn wij te streng , zei Vorst , en dan zijn wij weer te zacht . 155-2|Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen , eten , drinken en slapen , alsof wij niet bestonden ; anderen hebben een afkeer van ons , omdat òf stoffelijke armoede , òf armoede des geestes hen onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten . 156-1|- En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet ? 157-1|- Denkt gij , sprak Lucht , denkt gij dat wij slechts werken uit vrees voor straf , of in hoop van [ @alt beloning belooning ] ? 157-2|Weet gij dan niet dat men evenals het goede ook het [ @alt schone schoone ] moet doen om zijns zelfs wille ? 158-1|Zij waren [ @alt intussen intusschen ] niet werkeloos geweest , maar zweefden en golfden af en aan , en waren druk bezig bij [ @alt ~mijn~mijne mijne ] ramen . 158-2|De glazen kraakten en ik ontdekte toen een treffend schouwspel . 159-1|- O , wat kunstige en [ @alt grootse grootsche ] arbeid riep ik verrukt . 160-1|- Noem het geen arbeid , [ @alt zei zeide ] Lucht , het is uitspanning , het is genot , het is loutere liefde voor het [ @alt schone schoone ] . 161-1|- Heerlijk , heerlijk , zongen zij beiden opgetogen ; - zie , [ @mwu_alt overdag des daags ] hebben de [ @alt mensen menschen ] ons verjaagd , maar des nachts , onder het geestrijk licht der maan , als de [ @alt mensen menschen ] met hun bespottelijke [ @alt eisen eischen ] en hun kunstdoodenden ijver , die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben , slapen , dan werken wij aan ons lievelingswerk , heerlijke goddelijke kunst ! 162-1|Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij ! 162-2|Evenals eenmaal in de middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters , [ @alt zo zoo ] overdekten zij de glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van hun geest : waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken , naarom de kunst [ @alt zelf zelve ] . 162-3|En evenals bij die oude meesters , schenen hun arbeid en [ @alt ~hun~hunne hunne ] middelen een geheim voor de menigte verborgen . 163-1|Slechts even had ik [ @alt ~hun~hunne hunne ] handeling gezien . 163-2|Helaas , ook ik moest in de straf [ @alt delen deelen ] , die de geestverjagers hadden [ @alt belopen beloopen ] , en ik mocht de geesten in [ @alt ~hun~hunne hunne ] kunstoefening niet langer aanschouwen . 164-1|- Slaap , slaap , zeiden de geesten , en zij wiegden mij en legden mij [ @alt neer neder ] . 164-2|- Slaap , slaap , gij kunt ons niet langer zien arbeiden , maar morgen zult gij onze werken zien . 165-1|- Moeder , moeder , riepen 's morgens de kinderen , die het 't eerst ontdekten , naar de glazen [ @alt lopende loopende ] , - wat heerlijke bloemen en beelden ! 166-1|Dat hadden 's nachts de geesten gedaan . 167-1|Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten . 167-2|Er was geen plekje op de aarde , waar Lucht niet geweest was , en Vorst had ook veel gezien , [ @alt zodat zoodat ] zij [ @alt ene eene ] rijke verbeelding en een schat van ideeën hadden , die onuitputtelijk was . 168-1|Uit het verre Westen , de nieuwe wereld , brachten zij herinneringen van [ @alt brede breede ] rivieren en watervallen , van reusachtige wouden en berggevaarten . 169-1|Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen plantengroei en exotische bloemenpracht , en van de heerlijkste gedaanten uit dat land der [ @alt schone schoone ] vormen , en Vorst etste ze met fijne stift op het glas . 170-1|Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen , aloë's en cactussen na , en edelgesteenten , met de weelderige gedachten en vormen van het morgenland , de wieg des menschdoms . 171-1|Al die beelden uit een lang en werkzaam leven , die herinneringen van [ @alt ~hun~hunne hunne ] veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde , kwamen in de schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn , en werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid voortgebracht . 172-1|Onbaatzuchtig , als alle ware kunst is , werkten zij niet alleen voor rijken , maar ook voor armen ; zelfs waren er bij sommigen der aan zienlijkste lieden , waar nacht en dag in alle vertrekken [ @alt ene eene ] zoele zomerhitte [ @alt heerste heerschte ] , [ @alt gene geene ] sporen hunner kunst ontdekt , en daar waar [ @alt gene geene ] gordijnen zelfs waren om de glazen te [ @alt bekleden bekleeden ] , bedekten zij die met [ @alt ~hun~hunne hunne ] keurigste scheppingen . 172-2|Edele [ @alt belangeloze belangelooze ] kunst , die [ @alt ~haar~hare hare ] gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons . 173-1|Doch hoe [ @alt groots grootsch ] en machtig het genie van [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kunstenaars was , doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht . 173-2|Daar zat een geleerde te werken , terwijl [ @alt ~zijn~zijne zijne ] glazen met planten en gewassen overdekt waren , cactussen , cederen , palmen , orchydaeën , en wat al meer , vreemder en zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen ; fossielen , [ @alt vissen visschen ] , schelpen en kristallen zonder wederga ; maar de geleerde lette er niet op of keurde ze [ @alt ~zijn~zijne zijne ] aandacht niet waard . 173-3|Het was immers maar kunstwerk ! 174-1|Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam , en krabde er [ @alt ~de~den den ] nagel de keurige ciseleersels af , om een open plekje te maken , waar hij doorheen kon zien . 174-2|[ @alt Zo Zoo ] moest wel het kunstwerk een [ @alt ogenblik oogenblik ] zijn oog treffen , maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer zag , niet eens [ @alt enige eenige ] afbeelding van een bankbrief of [ @alt ene eene ] coupon , ging hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten , want hij vond er niet het minste nut in . 175-1|Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen , de bevalligste versierselen , het weelderigste loofwerk ; maar de beschaafden waren er ongevoelig voor . 176-1|Ginds waren het de stoutste stukken juweel , de meest verscheidene pracht van edele [ @alt stenen steenen ] , maar noch wereldlingen , noch pronk- en prachtminnaars , noch vrouwen keken er naar . 177-1|Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit , zonder dat men ze vermoedde , en men reisde naar verre vreemde landen . 178-1|[ @alt Zo Zoo ] onverschillig , ja zelfs [ @alt zo zoo ] nauw bewust van al die schoonheid waren de [ @alt mensen menschen ] ; hun brein was [ @alt zo zoo ] arm geworden , hun waarnemingsvermogen [ @alt zo zoo ] ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is , dat alleen wat grof tastbaar was voor de zinnen , door die ruwe werktuigen kon worden gevat . 178-2|- Bah ! riep de zoon der stof en der werkelijkheid , ik kan door de ruiten niet heenzien , en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg , [ @alt zoals zooals ] hij het reeds vroeger in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] ziel alle fijne draden en weefselen had gedaan . 178-3|Maar de kunst en het [ @alt schone schoone ] bleven er niettemin om voortleven en de kunstenaars aan [ @alt ~hun~hunne hunne ] roeping voldoen en [ @alt ~hun~hunne hunne ] bestemming vervullen . 179-1|Ziet , de zon komt door , de nevelen trekken weg , en de warme stralen vallen recht op de kunststukken mijner glazen . 179-2|Heerlijk , dubbel heerlijk zien zij er nu uit . 179-3|De [ @alt bossen bosschen ] en bergen krijgen nieuwe en verhoogde tinten , de edele [ @alt stenen steenen ] nieuwe flikkeringen en kleurspelingen , de bloemen en planten nieuwe gloed en verven . 180-1|Maar het duurt slechts [ @alt enige eenige ] [ @alt ogenblikken oogenblikken ] en weemoedig zie ik de gedaanten veranderen en verwelken , de kleuren [ @alt verbleken verbleeken ] . 180-2|Langzaam vormt zich een [ @alt druppel droppel ] , die meer en meer zwelt en glinstert , totdat hij , zijn toppunt bereikt hebbende , door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] eigen ontwikkeling valt , om de aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk . 180-3|Nu volgt alles [ @alt ~de~den den ] eersten [ @alt druppel droppel ] en smelt meer en meer , en eindelijk lessen zich al die kunstrijke gewrochten , in droppelen van de glazen vallende , als een liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op . 180-4|Het is of de [ @alt betovering betoovering ] is verbroken . 180-5|[ @alt Bossen Bosschen ] , cederen , bloemen , zeegewassen , edelgesteenten , ijsbergen - weg , weggesmolten , als de idealen der maagd , als de tranen der [ @alt mensen menschen ] , als de [ @alt dromen droomen ] der wijzen , en de [ @alt schone schoone ] kunstwerken leven niet meer , dan als de herinnering van iets , dat eens groot en liefelijk geweest is . 181-1|Is het een bewijs dat daarom het [ @alt schone schoone ] , dat wij gezien hebben , ijdel is en niet bestaat ? 181-2|Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het nog . 181-3|Maar het zou even juist zijn vol te houden , dat de zon niet bestaat , omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat . 182-1|[ @alt Intussen Intusschen ] begint die zon , die onze kunststukken heeft vernietigd , ons te verwarmen en te verlichten . 182-2|Als bron van warmte en licht bezit zij beide hart en verstand , maar [ @alt verenigd vereenigd ] in harmonie en niet eenzijdig werkend als een van beide op zichzelve . 182-3|In haar vurigen glans verschijnt zij mij als de Hindoesche godheid , met het vernielend , maar tevens het scheppend beginsel , dat zij in zich saamvat . 182-4|Zij heeft onze kunststukken vernietigd , maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven . 182-5|Vorst verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de eeuwige wetten ; in een [ @alt zoele zoelen ] wind suist het en fluistert mij in het oor : 183-1|- Troost u , de kunstwerken zijn vergaan , maar andere en nieuwe komen weer te voorschijn en zullen verrijzen , nog schitterender en gloeiender , en oorspronkelijker dan de vorige . 183-2|Het zijn slechts veranderlijke vormen die voorbij zijn gegaan , maar de kunst en het [ @alt schone schoone ] gaan niet voorbij : [ @alt ~hun~hunne hunne ] verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk , maar zij zijn eeuwig ! 184-1|EEN OUDE STRIJD . 185-1|Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt fantastische phantastische ] doodendansen op [ @alt zo zoo ] menigvuldige wijze afbeelden , en met [ @alt zo zoo ] veel diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken , in de [ @alt tekeningen teekeningen ] der handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde , heeft niet opgehouden te bestaan . 185-2|Het is nog altijd de oude strijd [ @alt tussen tusschen ] leven en dood . 185-3|Als de [ @alt Noordse Noordsche ] reuzen , Zomer en Winter , werpen zij elkander beurtelings onder . 185-4|Altijd heeft wel Holbeins knekelman de overhand - maar slechts voor een gegeven tijd , en telkens staat een nieuw leven op om [ @alt ~de~den den ] strijd te hervatten en op [ @alt ~zijn~zijne zijne ] beurt [ @alt ~de~den den ] " koning de verschrikking " te overstelpen . 185-5|Het gras schiet onder de zeis van [ @alt ~de~den den ] onverbiddelijken maaier toch weder op . 185-6|Uit de stof van het vergane ontwikkelt zich een nieuwe groei . 186-1|Noemt gij onder de vele tegenstellingen , die elkander kruisen , en elkander schijnen te [ @alt vereisen vereischen ] om elkander aan te vullen , die van leven en dood [ @alt alledaags alledaagsch ] , zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de bijzondere vormen , waarin zij optreedt . 187-1|Ziet daar [ @alt ~de~den den ] stoet , die de [ @alt doden dooden ] wegbrengt , langzaam de straten doorgaan , en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet . 187-2|Er zijn bakkers , die aan de levenden brood brengen ; artsen , die het leven gaan verdedigen ; kooplieden , die , vast op het leven steunende , twintig jaren vooruit [ @alt ~hun~hunne hunne ] plannen berekenen ; lange rijen van fraaie huizen in aanbouw gaat hij voorbij ; verder een orgel , waarvoor kinderen dansen ; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen , en de kinderen kijken naar [ @alt ~de~den den ] stoet met een [ @alt verbaasde verbaasden ] glimlach om wat zij niet begrijpen , en het speelt weder voort . 187-3|Verder gaat de stoet en nadert de uiteinden der stad ; eerst nog voorbij drukke pakhuizen , en fabrieken niet , [ @alt ~haar~hare hare ] stoomende , snuivende , rammelende en kletterende bezigheid ; de haven laat hij links liggen , met al [ @alt ~haar~hare hare ] schepen , waar het bootsvolk zingend bezig is de zeilen te [ @alt hijsen hijschen ] voor de reis naar een ver land om van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen . 188-1|De zwarte wagenmenner , die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te berekenen , is de stad uitgereden , en langzaam gaat het nu door dreven , waar de natuur met haar [ @alt fris frisch ] groen , [ @alt ~haar~hare hare ] vruchten en bloemen niets dan weelderig leven verkondigt . 1-1|WAARHEID EN DROOMEN . 40-1|DE HAARLEMSCHE COURANT . 41-1|" Hebt gij [ @alt ~de~den den ] brievenpost reeds gehoord ? " 42-1|Dit is driemaal 's weeks mijn eerste vraag , als ik [ @alt ~de~den den ] voet buiten mijn slaapkamer zet , om te gaan ontbijten . 43-1|En waarom , meent gij ? 44-1|Omdat ik belangrijke handelsberichten verwacht ? 44-2|- Gij vergist u . 44-3|Ik heb met geen koopman ter wereld iets uitstaande , als gij [ @alt ~de~den den ] makelaar , die [ @alt ~mijn~mijne mijne ] weinige effecten , rara folia , beheert , en [ @alt ~de~den den ] Amsterdamschen tabakskooper , die mij maandelijks mijn varinas zendt , uitzondert . 45-1|Omdat ik een brief van teederen aard te gemoet zie ? 45-2|- Nog minder . 45-3|Ik ben een oud vrijer , en heb in die soort van correspondentie niets meer te verwachten , sedert ik het kleine bundeltje , dat ik vroeger op mijn hart droeg , met een rozerood lint omwonden en met een hieroglyphisch cachet verzegeld , in een verborgen lade van mijn secretaire sloot . 46-1|Omdat ik naar een brief met zwarte randen uitkijk , die mij de testamentaire dispositie van een [ @alt rijke rijken ] oudoom berichten moet ? 46-2|- Gelukkig niet . 46-3|Ik heb het voorrecht , [ @alt ~de~den den ] laatsten , wiens overlijden mij voordeel kon aanbrengen , te hebben zien sterven . 46-4|Nu ben ik verlost van dat onaangenaam gevoel van kwade begeerlijkheid , dat het gezicht van een gegoeden en ongehuwden bloedverwant altijd in mij opwekte ; een gevoel , niet ongelijk aan [ @alt ~de~den den ] zelfstrijd van [ @alt ~de~den den ] arme , die er niet buiten kan , zijn gemest ooilam met beluste [ @alt ogen oogen ] aan te zien . 47-1|Ik zie wel , ge zult het niet raden . 47-2|Welnu ! die vraag ontstaat uit ongeduldig verlangen naar de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant . 48-1|Naar de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant ? 49-1|Ja , lezer ! maar niet geheel om dezelfde reden , waarom gij er denkelijk naar verlangt . 49-2|Mij dunkt , ik zie u , [ @alt zo zoo ] als gij haar vrij onverschillig in de hand neemt , eerst de advertentiën doorloopt , en tot de tegen u overzittende dame het woord richt : " Mevrouw A. heeft [ @alt ene eene ] dochter . 50-2|Jack is ridder geworden . 50-3|De advokaat B. is dood , " enz. 50-4|De advertentiën doorgelezen hebbende , gaat gij , achterwaarts opklimmende , tot het staatkundige nieuws over , zoekt bij voorkeur de opgave van brand , stormen en landziekten op , en eindigt met een vluchtigen blik op de verschillende aankondigingen te werpen . 50-5|Eindelijk legt ge geeuwende het blad uit de handen , en reikt het uwe vrouw of zuster toe , met het vonnis : 51-1|" Heden niets nieuws . " 52-1|Geheel anders gaat het bij mij toe . 52-2|Als mijn getrouwe huiszorg mij verzekerd heeft , dat het blad van Enschedé met [ @alt ~de~den den ] post is aangekomen , treed ik met een [ @alt genoeglijk genoegelijk ] gezicht in de ontbijtkamer . 52-3|De courant , [ @alt zo zoo ] als zij , nog nat van de pers , en door [ @alt gene geene ] ongewijde aanraking gekreukt , naast mijn bord op tafel ligt , lacht mij reeds bij het binnenkomen toe . 52-4|Ik sla er echter geen hand aan , voordat ik eerst de thee gezet heb ; zelfs ligt in dat uitstel voor mij een soort van weelde , [ @alt zodat zoodat ] ik mij wel wacht , mij bij dit werk te overhaasten . 52-5|Eindelijk ben ik met mijn toestel gereed . 52-6|Na mijn eerste geurige kopje met langzame teugen te hebben opgeslurpt , vat ik met eerbiedige vingers de belangrijke bladen aan . 52-7|Strauss zegt ergens , dat er iets karakteristieks lag in de wijze , waarop zijn vader [ @alt ~de~den den ] Bijbel na het lezen toesloeg ; mij dunkt , die mij de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant ziet openvouwen , moet insgelijks iets bemerken van de [ @alt hoge hooge ] ingenomenheid , die ik voor haar gevoel . 52-8|Daar ligt nu de [ @alt brede breede ] vlakte wellustig voor mij uitgespreid . 52-9|Ik begin - met het begin . 52-10|Zelfs het opschrift trekt [ @alt soms somwijlen ] [ @alt ~mijn~mijne mijne ] aandacht . 53-1|Opregte * * * dagsche [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant . 53-2|Welk een oude , deftige naam ! 53-3|Het blad krijgt er het voorkomen van een klassiek gedenkstuk door , als ware het een nieuwe livraison van [ @alt ene eene ] altijd doorloopende historische en statistische encyclopedie . 53-4|Dan denk ik er aan , hoe vele jaren het nieuws van [ @alt ~de~den den ] dag zich onder [ @alt ~dezen~deze dezen ] vorm bij onze voorouders heeft aangemeld , en ik heb eerbied voor [ @alt ~die~dien dien ] trek van gehechtheid aan het oude , [ @alt zo zoo ] hemelsbreed verschillende van de veranderziekte der overige natiën , bij wie het [ @alt ene eene ] journaal het andere verdringt , naarmate de verschillende partijen rijzen of dalen . 53-5|Niet aldus bij ons . 53-6|In de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant is reeds de dood mijns vaders en van [ @alt ~de~den den ] vader mijns vaders op gelijke wijze aangekondigd geworden . 53-7|Zij bevat de [ @alt ganse gansche ] geschiedenis van mijn geslacht ; zij zou voor mij het eerste blad uit mijn folio Statenbijbel kunnen vervangen , waarin wij van ouder tot ouder gewoon zijn onze donkere en heldere dagen aan te [ @alt tekenen teekenen ] . 53-8|Waarlijk , er is iets plechtigs in de onafgewisselde eentoonigheid van dit nieuwspapier . 53-9|Ieder dag levert daaraan zijn vast contingent van bulletins , geboortecedels en sterflijsten . 53-10|Een louter staatkundig blad moge [ @alt soms somtijds ] gebrek aan stoffe hebben , de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant nooit . 53-11|Zij vervolgt altijd even zeker , even kort en treffend de geschiedenis , door de hand van [ @alt ~de~den den ] eersten Historiograaf aangevangen : " Ende Adam gewan Seth , ende hy stierf ; ende Seth gewan Enos , ende hy stierf . " 53-12|En als ik aan de geslachten denk , welke deze bode des doods , even koel als de dood zelf , heeft zien voorbijgaan , dan zoekt mijn oog naar het plaatsje , dat ik welhaast in het zwart register zal innemen ; dan vraag ik [ @alt mijzelf mijzelven ] af , wie bij mijn overlijden de lijkklacht zal aanheffen ; met welk gevoel [ @alt ~mijn~mijne mijne ] bekenden het blad uit de hand zullen leggen , waarin mijn naam voor de jongste maal voorkomt , en welke geschiedenis de Courant - of , dat hetzelfde is , de hand Gods van mijn geslacht zal schrijven , tot [ @alt ~de~den den ] dag toe , dat er niemand meer over is , om het doodsbericht van mijnen laatsten naneef te [ @alt ondertekenen onderteekenen ] , dan de onverschillige executeur . 54-2|Zie , zulke gedachten verwekt [ @alt soms somwijlen ] bij mij het gezicht van dat onveranderlijk opschrift : Opregte [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant . 55-1|Ik ga voort , en neem kennis van de historische en politieke berichten , die mij worden medegedeeld : even als ieder ander , heb ik hier [ @alt ~mijn~mijne mijne ] artikelen , waarop bij voorkeur mijn oog valt . 55-2|Curiositeiten liggen geheel buiten [ @alt ~de~den den ] kring van mijnen smaak . 55-3|Ook sla ik altijd de eeuwigdurende twisten der wetgevende kamers over . 55-4|Om er rond voor uit te komen , die nietigheden zijn mij te nietig . 55-5|Ik houd mij liever bij [ @alt groter grooter ] gebeurtenissen en personen op ; daaronder voel ik mijn hart opgeheven ; daarbij denk ik : " [ @alt Waarom Waerom ] woeden de Heydenen , ende bedencken de volckeren ydelheyt ? 55-6|De koninghen der [ @alt aarde aerde ] stellen sich op , ende de vorsten beraetslaghen te samen teghen [ @alt ~de~den den ] [ @alt Here Heere ] ende teghen sijnen Gesalfden , seggende : [ @alt Laat Laet ] ons [ @alt ~haar~hare hare ] banden verscheuren ende [ @alt ~haar~hare hare ] touwen van ons werpen . 55-7|Die in [ @alt ~de~den den ] Hemel woont , [ @alt zal sal ] lachen ; de [ @alt Here Heere ] [ @alt zal sal ] ze bespotten . " 55-8|- O , wie met een vroom oog leest , kan in de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant een vervolg op de boeken der heilige Profeten vinden . 55-9|Of schrijft zij niet , even als de oirkonden des O. T. , de geschiedenis der Voorzienigheid ? 55-10|Leert zij niet tastbaar : " De volckeren sijn geacht als een druppel van [ @alt enen eenen ] eemer en als een stofken van de weeghschale . 55-11|Des Konincx herte is in de hant des [ @alt Heren Heeren ] als waterbeken : hy neyght het tot al dat hy wil . " 55-12|- En als gij hier [ @alt tussen tusschen ] de [ @alt puinhopen puinhoopen ] van vervallen grootheid , en daar in de schaduw van nieuwgebouwde muren wandelt , herkent gij daar [ @alt ~de~den den ] vinger Gods niet in , die , sedert de tijden van Babels torenbouw , niet opgehouden heeft [ @alt trotse trotsche ] hoogten te vernederen en lage vlakten te verheffen ? 55-13|Ja , al zoudt gij mij van zonderlingheid verdenken , ik moet er voor uitkomen , dat die onedele en platte stijl , waarin de courantier [ @alt ~zijn~zijne zijne ] berichten schrijft , en die zulk een treffend contrast vormt met het indrukwekkende en leerzame van [ @alt ~de~den den ] inhoud , voor mij [ @alt ~zijn~zijne zijne ] grillige bekoorlijkheid heeft . 55-14|Dit is ook een soort van schat in aarden vaten : een profetie , gepredikt door een , die zwaar van mond en zwaar van tong is ; een pijl , door [ @alt ~de~den den ] Syriër in [ @alt ~zijn~zijne zijne ] eenvoudigheid geschoten . 55-15|In [ @alt alle allen ] [ @alt gevallen gevalle ] verkies ik de verzwegen lessen van de Haarlemmer nieuwsberichten verre boven menige verhandeling " over de wegen der Voorzienigheid in deze of gene omwenteling . " 55-16|Hier hebt gij de waarheid in [ @alt ~haar~hare hare ] eenvoudige gedaante , zonder dat zij de moeite neemt te zeggen : " Hier ben ik ! " 55-17|Hier hebt ge een prediker van Gods Voorzienigheid , even ongedwongen , en daarom even onwedersprekelijk , als de gebanvloekte steen van Babels [ @alt puinhopen puinhoopen ] , waarop gij in geheimzinnige letteren leest : ‏חיה יהוה‎ ( Jehovah leeft ) . 57-1|Ik kan u niet alles [ @alt mededelen mededeelen ] , wat ik al bij die politieke berichten denk en gevoel . 57-2|Dit evenwel zal ik u niet behoeven te zeggen , dat mijn oog , moede van het dwalen over de wereldkaart , altijd weder met liefde op dat kleine plekje valt , waarop beide , de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant en haar lezer , geboren werden . 57-3|Het is waar , op dit punt zijn de berichten altijd het karigst en onbelangrijkst . 57-4|Maar weet ik dan niet , dat juist dit een zegen op [ @alt zichzelf zichzelven ] is , daar het met de natiën gaat als met bijzondere personen , die er te beter om varen , hoe minder men van hen spreekt . 57-5|Felix qui bene latuit . 57-6|O mijn lievelingsplekje in mijn lievelings-dagblad ! blijf nog lang [ @alt zo zoo ] klein van omvang , [ @alt zo zoo ] arm van inhoud ; des te beter zult gij een eigen hoekje in de nieuwspapieren bewaren , dat men u eens [ @alt zo zoo ] wreed ontnomen heeft . 58-1|[ @alt Zo Zoo ] nader ik tot de huwelijksberichten . 58-2|Een [ @alt lelijk leelijk ] artikel voor een oud vrijer . 58-3|Het is of mijn gezicht altijd [ @alt enigszins eenigszins ] betrekt , als ik dat tergende getrouwd - getrouwd - getrouwd - onder de [ @alt ogen oogen ] krijg . 58-4|Ach , daar was eens een vooruitzicht , lezer , dat gij er ook [ @alt ene eene ] advertentie zoudt hebben aangetroffen : 63-1|Maar nu heeft schrijver dezes al zijn hoop gevestigd op [ @alt een eenen ] [ @alt andere anderen ] staat , waar geen register van [ @alt de den ] [ @alt burgerlijke burgerlijken ] stand en [ @alt gene geene ] [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant meer zijn , waarvan hij gelooft : " In de opstandinghe en nemen sy niet ten houwelicke , noch en worden niet ten houwelicke uytgegheven , [ @alt maar maer ] sy sijn als Engelen Godts in [ @alt ~de~den den ] hemel . " 63-2|Vraag mij niet hoe die advertentie mislukte ; het zij u genoeg , dat ik [ @alt zo zoo ] ver gekomen ben , om nimmer met tegenzin in de geboorteberichten te lezen : 64-1|Heden beviel van [ @alt ene eene ] dochter Betsy * * * , geliefde [ @alt echtgenote echtgenoote ] van - van - een ander dan Jonathan . 65-1|Integendeel , de dag , als het nieuwspapier zulk een bericht inhoudt , is voor mij een feestdag . 65-2|Dan laat ik [ @alt ~mijn~mijne mijne ] oude dienstmaagd , hoe vreemd zij mij ook aanzie , altijd een kopje kandeel voor mij gereed maken , en 's avonds gedenk ik een [ @alt mens mensch ] meer in mijn gebed . 66-1|Overigens ben ik echter altijd een weinig gevoelig , als ik aan dat hatelijke punt van voltrokken huwelijken kom , en de drommel weet hoe het komt , dat ik dan meermalen de Courant moet neêrleggen , om mijn brilleglas af te vegen . 66-2|Dan denk ik soms bij mij [ @alt zelf zelven ] : " Wat staat dat hier kort en koel : getrouwd , en dat van [ @alt ene eene ] plechtigheid , waarbij [ @alt zovele zoovele ] hartstochten in het spel zijn ! 66-3|Hoe menig heeft hier in dat woord [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt aardse aardsche ] zaligheid uitgesproken ! maar ook van hoe vele jammervolle geschiedenissen staan hier de eerste letteren . " 66-4|Dan hecht ik in [ @alt ~mijn~mijne mijne ] gedachten aan [ @alt die dien ] [ @alt enkele enkelen ] draad een lang zwart weefsel van ongeluk en lijden , tot ik , met een lach over [ @alt ~mijn~mijne mijne ] [ @alt onnozelheid onnoozelheid ] , de hand in het rag mijner verbeelding sla . 67-2|[ @alt Soms Somtijds ] roep ik mij ook het liefelijke beeld der bruiden voor [ @alt ~de~den den ] geest ; dan zie ik ze , die aanvallige schepselen , die alle schoon zijn door de schoonheid des genoegens , en alle rijk door [ @alt ~de~den den ] rijkdom des geluks . 67-3|Evenwel vergeet ik nooit haar onderling lot te vergelijken , dat zich vooral in [ @alt ~de~den den ] tijd [ @alt ener eener ] feestviering [ @alt zo zoo ] scherp [ @alt aftekent afteekent ] . 67-4|Hier zie ik er [ @alt ene eene ] in een wit neteldoeksch kleedje , met een bloemtakje op de borst , door weinige hartelijke vrienden omgeven . 67-5|Maar ginds verplaats ik mij in een vergulde zaal , 68-1|Met gouden luchters aan de wanden , 69-1|Waarop de bijen offers branden , 70-1|alles schitterende van pracht , weelde en genot . 70-2|Daar zie ik de bruid , opgetooid als een Madonnabeeld , met [ @alt klederen kleederen ] , stijfstaande van goud en [ @alt juwelen juweelen ] , als [ @alt ene eene ] vorstin gevierd en gehuldigd , door een stoet van hovelingen omringd . 70-3|Daar zingen geen gasten een [ @alt vrolijk vroolijk ] bruiloftslied , maar schimpende muzikanten blazen met onwillige lippen de fanfare der zegenwensching . 70-4|Daar straalt op geen enkel gelaat ingenomenheid met het geluk der bruid : men legt er [ @alt ~zijn~zijne zijne ] belangstelling aan [ @alt ~de~den den ] dag door dansen . 70-5|Dansen - altijd dansen . 70-6|Foei ! in spijt van natuurlijke traagheid en gezond verstand , in spijt van Byron's Waltz en Hugo's Fantômes , zich [ @alt ~de~den den ] Vampyr des bals in de armen te werpen ! 70-7|Een vrouw , die danst , is [ @alt lelijk leelijk ] . 70-8|De gratie van houding en standen betwist ik niet ; maar op het gelaat verwekt die gelijkmatige trippeling der voeten [ @alt ene eene ] [ @alt onnozele onnoozele ] of [ @alt ene eene ] wellustige uitdrukking . 70-9|[ @alt Ene Eene ] bruid vooral moet niet dansen . 70-10|Zij is [ @alt ene eene ] vorstin ; zij poseert in de dagen harer feestvreugde ; zij moet zich niet overgeven , zij moet [ @alt kies kiesch ] zijn . 70-11|In [ @alt ~de~den den ] dans verzuimt de bruid ( waarover zij anders [ @alt zo zoo ] wel te waken weet ) [ @alt ~haar~hare hare ] hartstochten te verbergen . 70-12|Zij heet de gesluierde , nupta , en zal zij zich nu door de woestheid harer bewegingen half naakt dansen ? 70-13|Foei , dat dwarrelende stof op [ @alt ~de~den den ] blanken oranjebloesem ! 70-14|Foei , die wellustige kreuken in het gewijde bruidskleed ! 70-15|Foei , die gevierde Heilige in de armen eens vreemden ! 70-16|Tot de vrouwen toe , die niet dansen , zijn van [ @alt ~de~den den ] trippelduivel bezeten . 70-17|Haar oog volgt de rijen ; haar hoofd huppelt de maat der muziek na , en de voeten bewegen zich krampachtig naar [ @alt ~de~den den ] klank der luchtige walsnoten . 70-18|Bij andere volken behandelde men [ @alt ~de~den den ] eerdienst als een dans ; bij ons [ @alt ~de~den den ] dans als een eerdienst . 70-19|l'Alternative ne nous flatte guère . 71-1|Maar als ik bemerk dat ik bitter word , stap ik dadelijk over op de geboorteberichten . 71-2|Gij zoudt u vergissen , als gij meent , dat een oud vrijer die overslaat . 71-3|Neen , ik heb zoogoed als iemand vader-ingewanden , ofschoon de dooplijst er mij niet voor heeft te boek staan . 71-4|Vooreerst heb ik [ @alt ene eene ] [ @alt algemene algemeene ] kinderliefde ; maar daarenboven zijn er , die een bijzonder recht op mijn hart hebben ; kinderkens , die vader en moeder zeggen tot hen , die mijn hart broeder en zuster noemt ; kinderkens , van wie ik weet dat ze in de [ @alt vrees vreeze ] des [ @alt Heren Heeren ] zullen worden opgevoed , en [ @alt alzo alzoo ] , indien God er zijn zegen toe geeft , kinderen blijven zullen . 72-2|O , en als ik dan bedenk , dat een Engel een wederpaar houdt van dat register van namen , dat ik voor mij heb , en dat ik het begin lees van [ @alt ene eene ] geschiedenis , die [ @alt gene geene ] eeuwen zullen zien eindigen , dan mijmer ik : " Wat is de mensche , dat ghy zijner gedenckt ; ende hebt een weynigh hem minder gemaackt als de Engelen , ende hem met [ @alt ere eere ] ende heerlyckheyt gekroont . " 73-1|Wij zijn tot de [ @alt doden dooden ] genaderd . 73-2|Daar gekomen , overvalt mij altijd [ @alt ene eene ] kleine huivering ; het is alsof ik een kerkhof binnentreed ; hetwelk ik nooit doen kan , zonder onwillekeurig [ @alt ~de~den den ] hoed af te nemen . 73-3|En is het dan geen kerkhof , die doodenlijst der [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant ? 73-4|Immers wandelen wij er als [ @alt tussen tusschen ] graven ; de onderlinge [ @alt afdelingen afdeelingen ] zijn even [ @alt zo zoo ] vele wijspalen , de berichten even [ @alt zo zoo ] vele opschriften . 73-5|En evenmin als ik op een kerkhof [ @alt enen eenen ] grafsteen ongelezen kan laten , sla ik hier een enkel bericht over . 73-6|Het is waar , dan schud ik soms het hoofd over de [ @alt menselijke menschelijke ] dwaasheid , die zelfs onder [ @alt ~de~den den ] floersen lamfer de narrenbellen niet verbergen kan : maar meestal lees ik met warme belangstelling de uitdrukking der smart van bedroefde betrekkingen ; zelfs heb ik , in navolging der bezoekers van Père-la-Chaise , [ @alt ene eene ] verzameling van belangrijke doodsadvertentiën bijeengebracht , die ik zou uitgeven , indien niet de smart , die haar in de pen gaf , mij te heilig was , om [ @alt ~haar~hare hare ] klachten tot letterkundige bijdragen te vernederen . 73-7|Ja , om niets te verzwijgen , het is misschien kinderachtig , maar daar zijn doodsaankondigingen , die mij tranen uit de [ @alt ogen oogen ] lokten , en , hetgeen nog sterker is , mij aan [ @alt ~de~den den ] mij [ @alt gans gansch ] onbekenden ontslapene als aan een vriend deden denken . 73-8|Zie , ik ken haar niet ; maar toch is mij de nagedachtenis [ @alt enigermate eenigermate ] lief van die jeugdige vrouw , waarvan de bedroefde echtgenoot onlangs berichtte : " Zij laat mij de herinnering na der zachtste en edelste hoedanigheden , geheiligd door het geloof aan Hem , wiens dood nu haar leven is . " 74-1|Ik voor mij [ @alt nochtans nogtans ] , uit vrees van nog na mijn dood om het bericht van mijn dood te worden uitgelachen , heb het aan [ @alt ~mijn~mijne mijne ] bloedverwanten niet durven overlaten mij uit te [ @alt ~luiden~lieden~luide luiden ] ; ik heb beschreven , dat mijn overlijden in [ @alt de den ] [ @alt eenvoudige eenvoudigen ] vorm van : 75-1|Heden overleed de Heer Jonathan * * * in [ @alt ~de~den den ] ouderdom van * * * jaren moet bericht worden , met een volstrekt verbod er bij , om te bepalen , dat door de nabestaanden geen rouw zal gedragen worden . 75-2|Foei ! ik word altijd boos , als ik die hatelijke woorden lees . 75-3|Noem het vrij bijgeloof , ik heb [ @alt ~die~dien dien ] krippen weduwsluier , ik heb die donkere [ @alt klederen kleederen ] lief . 75-4|Het is [ @alt zo zoo ] natuurlijk , als de vader zijn doodskleed aantrekt , dat ook de kinderen het gewaad van [ @alt de den ] [ @alt vorige vorigen ] dag ter zijde leggen . 75-5|Wij zijn van [ @alt ~de~den den ] zak en de assche der Israëlieten toch reeds ver genoeg afgeweken . 75-6|De mode had immers overvloedig uitzonderingen gemaakt , om het eentonige zwart [ @alt behaaglijk behagelijk ] af te wisselen ! 75-7|Maar nu begint zelfs het laatste uiterlijk [ @alt teken teeken ] van rouw te verdwijnen . 76-2|Ik zou ongelijk hebben daarover te klagen , indien in onze dagen de inwendige droefheid [ @alt gene geene ] uiterlijke symbolen meer behoefde , om te worden levendig gehouden . 76-3|Maar hoe weinigen zijn er , die met [ @alt ~de~den den ] Oosterschen dichter van een [ @alt geliefde geliefden ] [ @alt dode doode ] vragen mogen : " Zou hij een ander graf hebben dan dit hart ? " 76-4|Voor de overigen dan veroordeel ik het , dat men reeds in het gezicht van het lijk zich het vergeten gemakkelijk begint te maken . 76-5|" Ga vrij naar het bal , [ @alt Mejuffrouw Mejufvrouw ] ! 76-6|Gij draagt immers [ @alt gene geene ] rouwkleeding . 76-7|En wie weet [ @alt zo zoo ] juist , of de tijd , voor de rouwdracht over [ @alt enen eenen ] vader bestemd , nog niet voorbij is ? " 76-8|Neen , die [ @alt ~mijn~mijne mijne ] kleine bezitting [ @alt verdelen verdeelen ] , zullen ook zwart moeten dragen , of , ik waarschuw hen , [ @alt ~mijn~mijne mijne ] schim zal hen alle nachten in een donker lijkkleed komen ontrusten , totdat ze een gewaad aantrekken , waarvoor ze nog erger terugbeven . 77-1|[ @alt Bij By ] het [ @alt doorlopen doorloopen ] der doodsadvertentiën schiet mij [ @alt soms somtijds ] nog [ @alt ene eene ] andere gedachte te binnen - [ @alt ene eene ] gedachte , niet aan de [ @alt doden dooden ] , die hier vermeld staan , maar aan degenen , wier naam ik hier niet vinde - aan de arme [ @alt doden dooden ] - of liever , aan de [ @alt dode doode ] armen . 77-2|Hun overlijden gaat , even als hun geboren worden en sterven , onopgemerkt voorbij . 77-3|Men stopt ze in [ @alt ene eene ] greenenhouten kist , draagt ze , alsof - de Hemel vergeve het mij ! - alsof hun overschot een kreng ware , waarvan men het gezicht aan anderen behoort te sparen , langs achterstraten naar een afgelegen bolwerk , en ontzegt hun ten slotte een plaatsje in de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant . 77-4|En natuurlijk ! er is immers toch niemand , die in hun leven of sterven belang stelt . 77-5|O armoede ! armoede ! ik heb een open hart voor uw lijden ; alles , wat mij u herinnert , wekt een pijnlijk gevoel in mij op . 77-6|Als ik u ergens aantref , bloos ik over u , en waar ik u niet zie , vraag ik : " Waarom niet hier ? " 77-7|Voorwaar , de dichters zijn ellendige leugenaars , die iedere [ @alt menselijke menschelijke ] smart , en dus ook de jammeren der armoede , bij hun idealisch lijden dragelijk noemen . 77-8|Zij beschilderen zich met de wonden en litteekens , die de arme onder [ @alt ~zijn~zijne zijne ] lompen verbergt . 77-9|Want zie ! aan de ellende der behoefte is alle poëzie vreemd . 77-10|De armoede bedroeft niet alleen , maar verlaagt ; zij schokt niet , maar knaagt ; zij wekt geen beklag , maar verachting ; zij is [ @alt gene geene ] wonde , maar een kanker ; zij sloopt niet , maar vermagert ; zij laat het niet , even als iedere smart , bij enkele alsemteugen , maar verbittert voor altijd [ @alt ~de~den den ] smaak ; zij is te ondragelijker , naar mate zij zorgvuldiger moet ontveinsd worden ; zij maakt [ @alt ~de~den den ] vader- en moederzegen tot vader- en moedersmart ; zij rust als een vloek op de woning , waarin gastvrijheid en mededeelzaamheid balling zijn ; zij verkort de genoegens der vriendschap , en vergalt het genot der liefde ; zij onttooit voor haar slachtoffer de [ @alt schone schoone ] aarde , waarop voor hem geen lente of zomer aanbreekt , als die voor hem geen bloemen of vruchten voortbrengt , maar waarop in zijn oog altijd winter , dorheid en onvruchtbaarheid [ @alt heersen heerschen ] ; ja , zij verengt voor hem het aardrijk , en doet het inkrimpen tot het plekje , waar 78-1|binnen hem de behoefte bant ; zij boeit hem aan [ @alt ~zijn~zijne zijne ] woning , zonder hem er het verblijf te veraangenamen ; zij brandt in de hitte des zomers , huilt in het loeien van [ @alt ~de~den den ] storm , en snerpt in de koude des winters ; zij doorweekt zijn brood met tranen , en schudt zijn leger hard ; zij leert hem iedere bede veronachtzamen , om die [ @alt éne ééne ] : " Geef ons heden ons [ @alt dagelijks dagelijksch ] brood ! " 78-2|Zij maakt hem wars van de aarde , zonder hem van het [ @alt aardse aardsche ] af te trekken ; zij maakt [ @alt iedere iederen ] dag [ @alt de den ] [ @alt andere anderen ] gelijk , en lost alle [ @alt wensen wenschen ] en hartstochten in [ @alt de den ] [ @alt enkele enkelen ] zucht der begeerlijkheid op ; zij is de [ @alt algehele algeheele ] vervulling van [ @alt ~de~den den ] vloek des [ @alt Heren Heeren ] : " In het sweet uwes aenschijns sult ghy uw brood eten . " 79-1|Rust zacht , arme broeders en zusters , gestorven zonder een plaatsje op het doodenregister te erlangen ! 79-2|Ziet , dit is de laatste vernedering , u aangedaan . 79-3|Drie voeten onder de aarde bestaat er geen verschil [ @alt tussen tusschen ] fatsoenlijk en onfatsoenlijk meer , en al ligt uwe kist ongedrukt door een steen , [ @alt zo zoo ] als die , welke ginds , op [ @alt ~de~den den ] lijkheuvel van [ @alt ~de~den den ] hooggeborene , naam en blazoen ten toon draagt , de Engel der opstanding is geen heraldicus . 79-4|In zeker opzicht wordt ieder adelijke met [ @alt ~zijn~zijne zijne ] wapenen begraven ; onder de doodsadvertentie van elk edelman zou men , even als in de stamboeken bij het uitsterven des geslachts , een uurglas en zeisen kunnen [ @alt tekenen teekenen ] . 79-5|De dood casseert allen ; hij verbreekt [ @alt ~de~den den ] degen boven het graf des krijgsmans , [ @alt ~de~den den ] schepter boven het mausoleum des vorsten , het wapenbord boven het cenotaphe van [ @alt ~de~den den ] baron , en boven uw zandhoop [ @alt ~de~den den ] bedelstaf . 79-6|Rust dan zacht , arme broeders en zusters , gestorven zonder een plaatsje in de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant te erlangen ! 80-1|Ik ben ondanks [ @alt mijzelf mijzelven ] te ernstig geworden voor de [ @alt mededeling mededeeling ] mijner gewaarwordingen , onder het lezen der verschillende aankondigingen ; misschien vertel ik u daarvan een en ander bij [ @alt ene eene ] volgende gelegenheid . 80-2|Voor 's hands is het mij genoeg , als ik u slechts heb overtuigd , dat ik voor mij voldoende reden heb , om [ @alt iedere iederen ] dinsdag , donderdag en zaterdag morgen , terstond na mijn ochtendgroet , [ @alt ~mijn~mijne mijne ] dienstmaagd te vragen : " Hebt gij [ @alt ~de~den den ] brievenpost reeds gehoord ? " 85-1|Willen wij de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant nog eens opnemen en haar met elkander ten einde lezen ? 86-1|Wij zijn gekomen tot de gemengde berichten . 87-1|Welk een gewoel is hier ! het is of wij in het drukste van de markt komen . 87-2|Hollanders , [ @alt Fransen Franschen ] , [ @alt Duitsers Duitschers ] , Zwitsers [ @alt lopen loopen ] er dooreen . 87-3|De een komt er om te [ @alt kopen koopen ] , de ander om te [ @alt verkopen verkoopen ] ; de een om te huren , de ander om te verhuren . 87-4|Het is een geraas , dat men nauwelijks [ @alt horen hooren ] kan . 87-5|Hier is iemand , die u zijn waar zoekt op te dringen ; maar dadelijk is er een ander naast hem , die hem op zij duwt en u nog [ @alt goedkoper goedkooper ] bedienen wil ; inmiddels steekt een derde zijn hoofd [ @alt tussen tusschen ] beide door en belooft u nog beter te helpen . 87-6|Ik denk er wel eens bij aan het versje van Huygens : 88-1|[ @alt Ik Ick ] handelde met [ @alt Klaas Klaes ] op twee , dry koppel honden ; 89-1|Hy sei , [ @alt daar daer ] wasser nooit geen betere gevonden 90-1|Dan 't eerste en tweede [ @alt paar paer ] , en zwoer [ @alt mij my ] [ @alt bij by ] gans bloed , 91-1|Het derde was op 't minst wel sevenmaal [ @alt zo zoo ] goed . 92-1|Gij kunt geen voet verzetten , of men roept u aan . 92-2|Sommigen houden u zelfs bij uw kleed met hun : " Lees hier ! " loterij-Joden [ @alt lopen loopen ] u met hun briefjes achterna ; kwakzalvers maken u doof met hun geschreeuw ; als gij hun gelooft is iedere zieke een gek , die zijn kwaal niet langer behoeft te houden , dan hij zelf wil ; in hun hand hebben zij eindelijk de panacé , waarnaar men sedert [ @alt zo zoo ] vele eeuwen gezocht heeft . 92-3|Nauwelijks zijt gij hun ontkomen , of daar valt u een kiezen-trekker op het lijf , die van zijn breekijzer spreekt als of het een kolombijntje is , [ @alt zo zoo ] zacht zal het u in [ @alt ~de~den den ] mond zijn ! 92-4|[ @alt Intussen Intusschen ] trekt ginds een troep paardrijders of koordedansers rond , en werpt u [ @alt zo zoo ] veel mooie [ @alt Griekse Grieksche ] en [ @alt Latijnse Latijnsche ] namen naar 't hoofd , dat het u geel en groen voor de [ @alt ogen oogen ] wordt . 92-5|Ge kunt nauwelijks [ @alt horen hooren ] wat die omroeper daar te zeggen heeft , die na een poos op zijn bekken geraasd te hebben , als of het het [ @alt aas aes ] Dodonaeum ware , de eerlijke vinders oproept om hun eerlijkheid met een " genereuse [ @alt beloning belooning ] " te laten betalen . 92-6|Ge zijt blijde als ge u uit het gedrang gered hebt en eindelijk op de stoep van een boekwinkel kunt uitblazen , waar ge de nieuwste boeken en platen voor de glazen uitgestald ziet . 93-1|Wonderlijke wereld ! denk ik wel eens . 93-2|Welk een zee van behoeften ! 94-2|Welk een stroom van genietingen ! 94-3|En daar plaats ik dan in mijn verbeelding de huishouding van [ @alt de den ] [ @alt eerste eersten ] [ @alt mens mensch ] naast ; een loofhut voor woning , de boom die er zich over welfde voor voorraadschuur , de rivier die er langs vloeide voor laafbron - ziedaar alles ! 94-4|Vader Adam ! hoe zijn uwe kinderen veranderd ! 94-5|Ge zoudt ze nauwelijks als uw geslacht herkennen in hun weelderige woningen , in hun prachtige gewaden , in hun verfijnde manieren . 94-6|Als ze naast [ @alt ~de~den den ] Mensch-aap voor u stonden , zoudt ge waarlijk twijfelen , wie van beide uw nakomeling was . 94-7|Als men voor u de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant in uw eerste-menschen-taal ( de lezer ziet dat ik mij zediglijk van alle linguïstische gissingen onthoud ) kon vertolken , hoe weinig zoudt gij er van begrijpen ! 94-8|Misschien zoudt gij er u over bedroeven . 95-1|Ook ik dacht wel eens , dat het leven te ernstig was voor al het spel dat men er van maakt ; altijd troffen mij die doodberichten [ @alt tussen tusschen ] dat gewoel der volken aan [ @alt ~de~den den ] aanvang , en dat gewoel der [ @alt mensen menschen ] aan het einde van mijn Haarlemmer . 95-2|Ik heb het wel eens vergeleken bij een begrafenis , die over de markt trekt . 95-3|Wonderlijk is het , hoe weinig de omstanders zich daarvan aantrekken . 95-4|Men gaat op zij om de kist niet voor zijn hoofd te krijgen , maar dadelijk sluit zich de hoop weêr , even snel en ongevoelig als de lucht waardoor een pijl vliegt . 95-5|Even [ @alt zo zoo ] is er iets treffends in het gezicht van al die aanplakbiljetten , [ @alt lopende loopende ] over [ @alt kopen koopen ] en [ @alt verkopen verkoopen ] , tijdkortingen en ontspanningen , gemakken en genoegens , aan de zwarte poort van het [ @alt algemene algemeene ] kerkhof . 95-6|Vinniger satire heeft nooit de hand van een hekeldichter geschreven . 95-7|Ja , de Dood is de grootste satiricus ; men kan geen genot smaken ; of hij heeft er zijn schimpscheut op . 95-8|Misschien is hij daarom [ @alt zo zoo ] algemeen gehaat . 95-9|En toch de hand op het hart ! 95-10|Zeg mij , als gij die lijst achter de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant overziet , met al die eeuwig terugkeerende advertentiën , en die eentonige afwisseling van andere schouwspelers op hetzelfde [ @alt toneel tooneel ] , valt het u dan nooit in , dat de wereld toch al te ijdel en het leven al te nietig is , om het er op [ @alt ~de~den den ] duur in te kunnen uithouden ? 95-11|Ik voor mij denk daarbij met Young : Hier [ @alt altijd altoos ] te leven ? wat hatelijk denkbeeld ! 95-12|En waarom zouden wij hier [ @alt altijd altoos ] leven ? om met moeielijke schreden in onze vorige voetstappen te treden ? om het scheprad des levens gedurig te doen omgaan en niets nieuws meer op te halen ? om [ @alt iedere iederen ] [ @alt ellendige ellendigen ] dag [ @alt ~de~den den ] vorigen te doen bespotten ? om te zien hetgeen wij gezien hebben ? om dezelfde oude bekwijlde vertelling te [ @alt horen hooren ] , tot dat wij die in 't geheel niet meer [ @alt horen hooren ] ? om het gesmaakte weder te smaken , en wel hetgeen bij ieder wederkeer minder smaak heeft ? om telkens onder ons verhemelte een ander wijngewas door te gieten ? om - ohe ! jam satis est ! 95-13|Lieve Hemel ! als dat altijd [ @alt zo zoo ] blijven moest , als ik altijd de [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant moest blijven doorlezen , en nooit iets anders zien of [ @alt horen hooren ] dan hetgeen ik reeds gezien of gehoord heb , dan zou ik kunnen [ @alt wensen wenschen ] , dat men mijn naam nooit onder de geboorteberichten gelezen had ; en het is genoeg 96-1|mij dit schrikbeeld voor te stellen , om mij met liefde naar het plekje te doen zien , dat mijn dood vermelden zal , en daarin mijn vrienden te kennen geven , dat ik nu al de ijdelheden , die mij [ @alt zo zoo ] verveeld en vermoeid hebben , te boven ben en mij reeds op een plaats bevind , waar het leven zijn harlekijnspak heeft afgelegd . 97-1|En evenwel - maak uit het gezegde niet op , dat ik daarom als een dolende Ridder tegen de wezenlijke wereld te veld trek , en [ @alt begeren begeeren ] zou dat ieder [ @alt mens mensch ] zich in zijn eigen kluis opsloot , om daar boven zijn geopend graf bittere wortels te kauwen . 97-2|Het tegendeel is waar . 97-3|De [ @alt Franse Fransche ] revolutie heeft geen vuriger kloosterbestormers opgeleverd , dan ik ben . 97-4|Daarom alleen zou ik een Christino zijn , ofschoon anders mijn natuurlijke voorliefde voor Pretendenten mij tot een Carlist zou kunnen maken . 97-5|[ @alt Ere Eere ] dus aan die raderen van handel en nijverheid , die het werktuig der [ @alt menselijke menschelijke ] maatschappij in beweging brengen , waarin de zee , bestemd om een middel van scheiding te zijn , als een drijvend molenwater bruist ! [ @alt ere eere ] aan die broederschap der gezellige samenleving , die bruggen over [ @alt stromen stroomen ] en sporen over bergen slaat en de moeder is 98-1|Van sooveel kostelycks [ @alt zo soo ] konstelyck verwrocht , 99-1|Van sooveel heerlyckheyts tot sooveel nuts gebrocht . 100-1|Indedaad zou het er bij de tegenwoordige overbevolking treurig uitzien , indien men zich wederzijds tot het volstrekt [ @alt nodige noodige ] wilde bepalen . 100-2|Waar zouden duizende monden brood vinden ? 100-3|Maar toch zou ik aan [ @alt de den ] [ @alt andere anderen ] kant wel eens willen weten , waar het op deze wijze voortgaande heen moet ? 100-4|Zullen de kunstbehoeften nog gestadig vermeerderd worden ? 100-5|Zal de weelde nog altijd blijven toenemen ? 100-6|Zullen er altijd weêr nieuwe takken van handel en nijverheid worden uitgevonden ? 100-7|Ik ben geen voorstander der zielsverhuizing , en hoop , als ik eens de aarde wel en goed zal verlaten hebben , er niet weêr te komen , maar erkennen moet ik het toch , dat ik wel eens de Haarlemmer Courant van 1939 zou willen zien : niet om de politieke berichten , want die kan ik mij verbeelden : " het is [ @alt zo zoo ] even vrede geworden en het zal [ @alt zo zoo ] straks weêr oorlog zijn " ; nog minder om de geboorte- , huwelijks- en doods-advertentiën , want daarin zal nog minder verandering komen ; maar om de aankondigingen , waarmeê het blad eindigt . 100-8|Dat zal een rommel wezen ! 100-9|Mij dunkt , ik zie daar de aankondiging reeds , om de [ @alt mensen menschen ] even als een ledeman [ @alt gans gansch ] en al uit elkander te nemen en weêr in elkaâr te zetten ; dan zal men , vermoed ik , ook de kruiden wel weêr ontdekt hebben , waarmeê Medea haar vader verjongde ; dan zullen de Dames wel [ @alt zo zoo ] bont als wapenschilden en de [ @alt Heren Heeren ] [ @alt zo zoo ] fantastisch gekleed gaan als de Wildemannen , die ze vasthouden ; dan zal de vogel struis wel op de kruk en de olifant op de koord geleerd zijn ; dan zijn er zeker theaters waar de apen voor [ @alt mensen menschen ] en de [ @alt mensen menschen ] voor apen spelen ; dan ... de rest vindt gij in de Opregte Dingsdagsche [ @alt Haarlemse Haarlemsche ] Courant van 1 April Ao 1939 . 102-1|Ik [ @alt wenste wenschte ] wel , dat er geen bankroeten meer waren ; want dat is voor een zwaarmoedig Courantlezer , [ @alt zoals zooals ] ik ben , een [ @alt lelijk leelijk ] artikel . 102-2|Het zet mij altijd [ @alt tussen tusschen ] twee schroeven , die mijn [ @alt menslievend menschlievend ] hart even veel pijn doen : de smart namelijk dat de [ @alt mensen menschen ] [ @alt zo zoo ] slecht of [ @alt zo zoo ] ongelukkig zijn . 102-3|En zoudt gij het [ @alt geloven gelooven ] ? 102-4|Over het eerste punt stap ik nog het gemakkelijkst heen . 102-5|Ik kan mij tegen slechte [ @alt mensen menschen ] nooit [ @alt zo zoo ] boos maken , als ik , volgens sommigen , wel moest ; misschien omdat ik zelf weinig slechte [ @alt mensen menschen ] ontmoet heb . 102-6|Onder mijn bekenden zijn er , die mij dit zeer kwalijk nemen , en [ @alt menen meenen ] dat ik daardoor de deugd te kort doe . 102-7|Het kan zijn , maar ik kan er nog maar niet toe komen , om van het beetje deugd , dat ik het [ @alt ~mijn~mijne mijne ] mag noemen , een steen te maken om daarmeê mijn naasten te gooien . 102-8|Ik denk altijd , [ @alt zo zoo ] iemand zal toch wel gehekeld en geroskamd worden , al hou ik mijn rust . 102-9|Dan kan ik op een [ @alt andere anderen ] tijd weêr wat vooruitkomen , als een ander achterblijft , b. v. bij gelegenheid van rampen en tegenspoeden . 102-10|[ @alt Zo Zoo ] moet ik bekennen dat ik veel meer medelijden gevoel met een ongelukkigen bankroetier , dan gramschap tegen een moedwilligen schelm . 102-11|Bij dat enkele woord " Faillissement " staat er [ @alt soms somtijds ] [ @alt ene eene ] [ @alt gehele geheele ] aandoenlijke geschiedenis voor mijn geest . 102-12|Ik zie [ @alt ~de~den den ] vervolgden huisvader die te midden van zijn verarmd gezin het voorkomen heeft van een gebroken zuil , die er over schijnt te treuren , dat zij de lijst , die verminkt aan haar voeten ligt , niet langer heeft kunnen ondersteunen ; ik zie hem nog meer ter neêrgebogen onder [ @alt ~de~den den ] last der schande , die op zijn onschuldig hoofd drukt , dan onder [ @alt ~de~den den ] toch reeds zwaren slag van het verlies zijns vermogens , even als de vader van Effie Deans , niet anders uitroepende dan : Ikabod ! 102-13|Ikabod ! weg is de [ @alt ere eere ] ! 102-14|Ik zie hem door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] getrouwe gade , door [ @alt ~zijn~zijne zijne ] [ @alt tedere teedere ] kinderen omringd , die hem in zijn ongeluk dubbel hebben lief gekregen en hem omklemmen als het klimop een omgestorten stam . 102-15|En als [ @alt de den ] [ @alt donkere donkeren ] achtergrond van dit aandoenlijk [ @alt toneel tooneel ] zie ik vervolging op rechterlijk gezag , vervolging op eigen gelegenheid , onbarmhartige bejegening , nijpende armoede en een gebedeld graf , waarop [ @alt wezen weezen ] in het bonte kleed der liefdadigheid treuren . 102-16|En ik [ @alt wenste wenschte ] dat de verbeelding van menig crediteur hetzelfde zag , eer hij dat harde woord " Faillissement " laat drukken . 103-1|Naar een geheel ander [ @alt toneel tooneel ] roept mij het artikel Erfhuizen . 103-2|Dit verplaatst mij op eens te midden van die chaos van verwarring , die een geveilde boedel oplevert . 103-3|Gelukkig die zich uit zulk een huis weet te redden , zonder een [ @alt blauwe blauwen ] scheen te hebben opgedaan . 103-4|Want als of een aardbeving de moeite genomen had van de goederen te schikken , [ @alt zo zoo ] ligt daar alles op en onder elkander . 103-5|Niets is op zijn plaats gebleven . 103-6|Meubelen , die bij het leven der eigenaars even als [ @alt bomen boomen ] op hun eigen plekje stonden vastgegroeid , zijn nu meêdoogenloos mobiel verklaard en gedwongen [ @alt de den ] [ @alt grote grooten ] stroom te volgen . 103-7|Een menigte van voorwerpen zweeft even als verstrooide vogels buiten hun natuurlijk verblijf om . 103-8|Het witte linnen heeft de zware eiken planken verlaten , waar het [ @alt zo zoo ] vreedzaam lag te sluimeren , en is verwonderd gedurende [ @alt zo zoo ] veel dagen achtereen de zon te zien , die het anders bijna nooit aanschouwde . 104-2|De vernederde ledikanten-hemel , die eerst uit de hoogte op alles neêrzag , sleept nu met zijn staart in het stof , als een nieuw bewijs dat hoogmoed voor [ @alt ~de~den den ] val komt .