IWPT_2020 / UD_Dutch-LassySmall /nl_lassysmall-ud-dev.txt
de-francophones's picture
Upload folder using huggingface_hub (#1)
22e4ecd verified
raw
history blame
62.7 kB
De partij haalde in de verkiezingen van 2003 in totaal wel meer stemmen dan een
aantal Franstalige partijen, die toch vertegenwoordigd zijn in de Kamer en de
Senaat. Vlaams Kartel In de zomer van 2003 waren er gesprekken aan de gang met
de CD&V over de vorming van een kartel, maar niet iedereen binnen de N-VA was
daar even gelukkig mee. Op 2 september 2003 van hetzelfde jaar werd dan ook
bekend dat de gesprekken afgesprongen waren, omdat de CD&V niet tegemoet kwam
aan de eis van de N-VA om bij een regeringsvorming vijf resoluties over de
aandachtspunten bij een staatshervorming te respecteren. Na het afspringen van
de onderhandelingen zag het er dus naar uit dat de N-VA alleen naar de
verkiezingen zou trekken. Op 14 februari 2004 ging de CD&V dan toch het
engagement aan, en samen met de slechte peilingen voor de N-VA was dit voldoende
om een kartel tot stand te brengen. Onder de kartelnaam CD&V/N-VA namen ze
vervolgens deel aan de Vlaamse parlementsverkiezingen van 2004. Het kartel werd
de grootste politieke formatie in Vlaanderen met iets meer dan 1 miljoen
stemmen, of 26%. Vooraanstaande leden Partijleiding Bart De Wever: algemeen
voorzitter (sinds 23 oktober 2004) Frieda Brepoels: ondervoorzitter Louis Ide:
ondervoorzitter Mark Demesmaeker: algemeen secretaris Johan De Turck: algemeen
penningmeester Sebastian Luyten: voorzitter Jong N-VA Jan Hofkens: voorzitter
partijraad Leden in het Vlaams Parlement Kris Van Dijck Mark Demesmaeker Bart De
Wever Jan Loones Jan Peumans Helga Stevens Leden in de Kamer van
Volksvertegenwoordigers Nieuw-Vlaamse Alliantie Patrick De Groote Leden in het
Europees Parlement Frieda Brepoels Regeringsleden Geert Bourgeois: Minister van
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme en Ontwikkelingssamenwerking
in de Vlaamse regering Leterme I (2004 -) Fractievoorzitters in de Provincieraad
Antwerpen: Gerda Van Langendonck West-Vlaanderen: Wilfried Vandaele
Oost-Vlaanderen: Jan De Cuyper Vlaams-Brabant: Herman Van Autgaerden Limburg:
Vic Putzeys Zie ook Jong N-VA, de jongerenafdeling van de N-VA Externe link
Nieuw-Vlaamse Alliantie, afgekort als « N-VA », is een Vlaamse politieke partij.
N-VA In 2001 ontstond er onenigheid in de Volksunie over het al dan niet
goedkeuren van het Lambermont-akkoord over de verdere staatshervorming. De
partij werd ontbonden, en na een referendum werd beslist dat de groep
"Vlaams-Nationaal" de erfgenaam van de Volksunie werd. Omdat net geen 50% van de
leden zich achter de groep Vlaams-Nationaal schaarden, mocht ze de naam
Volksunie niet behouden. Uit deze groep ontstond in de herfst van 2001 de
Nieuw-Vlaamse Alliantie. Programma Het grote kernpunt van de partij is de vraag
naar een onafhankelijke staat Vlaanderen binnen Europa. Zoals Bart de Wever het
plastisch uitdrukt: "Als twee mensen naar de dokter gaan met verschillende
ziektes (lees: Vlaanderen en Wallonië) kan de dokter hen zelden beter maken als
hij beiden hetzelfde medicijn moet meegeven". Dat deze partij die
onafhankelijkheid enkel via politieke wegen nastreeft, heeft men benadrukt door
in het programma te schrijven dat vrede een prioriteit is. Een ander streefdoel,
is een partij worden die geen standpunten inneemt omdat deze toevallig meer
stemmen leveren, maar ook moeilijkere standpunten die samengaan met hun
politieke mening. Op economisch vlak willen ze de belastingen, volgens de
theorie van de Laffer-curve brengen naar een optimum, eventueel via een
vervlakking van het belastingsstelsel en gaat men meer naar een ethisch
gecorrigeerde aanbodeconomie, maar vooral de belasting op arbeid moet, volgens
het N-VA-programma drastisch verlaagd te worden, omdat deze in België een van de
hoogste is van de niet-communistische landen. Onder andere door deze hoge
belasting dreigen bedrijven als Ford-Genk en BASF-Antwerpen uit te wijken naar
het buitenland. Voorts zijn ze niet voor directe democratie, en geloven in een,
verbeterde, Vlaamse, volksvertegenwoordigend stelsel, met een sterke
parlementaire inmenging. Algemeen kan je de N-VA centrum- rechts beschouwen,
maar velen binnen N-VA gaan zich eerder centrum noemen, maar algemeen is de
onderstroom en ligt het programma bij een sociaal, rechtse stroom, men kan de
partij ook linken aan het Paleoconservatisme, en het « Compassionate
Conservatism », waar eigen responsabiliteit enorm belangrijk is in een
gedachtevorming, « eigen verantwoordelijkheid, met respect voor de gemeenschap,
voor het milieu », dat is een belangrijk woordgebruik in het N-VA-programma; men
kan de partij ook wel een liberaal-conservatieve aard aanmeten. Verkiezingen
Kiesdrempel Onder leiding van Geert Bourgeois ging de partij in 2003 voor de
eerste maal naar de verkiezingen, maar ze slaagden er enkel in West-Vlaanderen
in om de gloednieuwe kiesdrempel van 5% te halen. De partij behield dus enkel
Geert Bourgeois als parlementslid, en was niet meer vertegenwoordigd in de
Senaat. Ook bij de Vlaamse parlementsverkiezingen in juni 2004 was er een
kiesdrempel van 5%. Deze moesten ze halen om niet uit het Vlaamse parlement te
verdwijnen. De Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn is verantwoordelijk voor het
vervoer per bus en tram binnen het Vlaams Gewest. Het Vlaams Gewest beheert ook
de gewestwegen in Vlaanderen. Zie ook Vlaanderen Lijst van Vlaamse gemeenten
Vlaamse vlaggen Externe links Dag Vlaanderen Toerisme Vlaanderen website Vlaamse
overheid Vlaams Gewest Het Vlaams Gewest is een deel van België, met als
hoofdstad Brussel. Meestal wordt het « Vlaams Gewest » gewoon Vlaanderen
genoemd, het gewest is een deel van de Belgische structuur van « gemeenschappen
en gewesten ». De officiële taal is Nederlands. Door de onmiddellijke fusie van
de Vlaamse gewestelijke en gemeenschapsinstellingen (wat bij het Waalse gewest
en de Franse gemeenschap níét het geval is) bestaan er in praktijk géén aparte
diensten, noch bestuursraden, noch een deelregering voor het Vlaamse gewest. De
bevoegdheden van het Gewest zijn vastgelegd in de Belgische Grondwet en de
Bijzondere Wet op de Hervorming van de Instellingen. Het heeft geen bevoegdheden
in Brussel. Zie: Vlaanderen. De ISO 3166-2-code van het Vlaams Gewest is «
BE-VLG ». Provincies van Vlaanderen (gewest) Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen
Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oppervlakte en bevolking (cijfers van 1-1-2006)
oppervlakte: 13.521 km²; 41,5% van de Belgische oppervlakte bevolking:
6.078.600; 57,8% van de Belgische bevolking Verkeer en Vervoer Gemeenten met een
stadstitel hebben een « (stad) » achter de naam Gouverneurs Bestuur De
provincieraad van Vlaams-Brabant werd voor het eerst verkozen in 1994. Hij telt
84 zetels. De zetelverdeling is als volgt (provincieraadsverkiezingen 2000):
CD&V: 22 VLD: 21 sp.a: 12 Vlaams Belang: 10 Groen!: 8 UF: 6 N-VA: 5 Het
dagelijks bestuur is in handen van de bestendige deputatie. Die telt 6 leden en
wordt voorgezeten door gouverneur Lodewijk De Witte. De uitslagen van de
provincieraadsverkiezingen sinds 1994 Externe link Officiële website Vlaams
Brabant Vlaams-Brabant De provincie Vlaams-Brabant, met hoofdstad Leuven, is een
van de tien provincies van België. Ze is de jongste en tevens de kleinste van de
vijf Vlaamse provincies. Ze ontstond door de oude provincie Brabant te splitsen
langs de taalgrens in een Vlaams deel (Vlaams-Brabant), een Waals deel
(Waals-Brabant) en het aan de indeling in provincies onttrokken Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Deze scheiding voltrok zich op 1 januari 1995. De
provincie Vlaams-Brabant behoort tot het Vlaams Gewest, de provincie
Waals-Brabant tot het Waals gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt
volledig omsloten door Vlaams-Brabants grondgebied. Vlaams-Brabant telt
1.040.261 inwoners (1 juli 2005). De officiële taal is het Nederlands, met
uitzondering van enkele faciliteitengemeenten rond Brussel en langs de taalgrens
waar Franstaligen taalfaciliteiten genieten. De laatste decennia vestigden er
zich niet-geringe aantallen immigranten en buitenlanders. De groep inwijkelingen
valt sociologisch en demografisch uiteen in vier grote groepen: (1)
Nederlandstaligen die dichter bij hun werk in Brussel komen wonen of die precies
uit Brussel vertrekken, (2) Franstaligen, eveneens afkomstig uit Brussel en ook
uit Wallonië, (3) Noord-Amerikaanse en EU-burgers, werkzaam voor internationale
bedrijven en Europese instellingen en dikwijls hier voor slechts enkele jaren,
en (4) Noord-Afrikaanse en Turkse immigranten, die vaak ook eerst in Brussel
gewoond hebben. De provincie Vlaams-Brabant heeft een langgerekte vorm en is van
oost naar west ongeveer 90 km lang, en van noord naar zuid ongeveer 40 km (in
vogelvlucht). Vlaams-Brabant bestaat uit 65 gemeenten, waarvan 30 in het
arrondissement Leuven en 35 in het arrondissement Halle-Vilvoorde, dat als
kieskring bij Europese of federale verkiezingen of als gerechtelijk
arrondissement nog een geheel uitmaakt met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en
dan bekend staat onder de naam Brussel-Halle-Vilvoorde Info
Provinciehoofdplaats: Leuven Oppervlakte: 2106 km² Hoogste punt: Walshoutem
(hoogte: 137,33 meter) Belangrijkste waterlopen: Dijle, Demer, Zenne Aantal
inwoners: 1.040.261 (1 juli 2005) 2 bestuurlijke arrondissementen:
Halle-Vilvoorde, Leuven Dialect: Brabants Belangrijkste steden: Leuven,
Vilvoorde, Halle, Tienen, Diest en Aarschot. Arrondissementen Overzicht
gemeenten in Vlaams-Brabant Na de gemeentelijke herinrichting
Bezienswaardigheden Parken: Sint-Michielspark, Park Borgerstein, Park
Roosendael, Park Ursulinen Kastelen: Sint-Michielskasteel, Kasteel
Lombaardstein, Kasteel Fruitenborg, Kasteel Zorgvliet, Kasteel Rozenhout Externe
links Officiële website: http://www.sint-katelijne-waver.be Sint-Katelijne-Waver
Sint-Katelijne-Waver (samenvoeging van Sint-Katelijne-Waver en
Onze-Lieve-Vrouw-Waver) is een Belgische gemeente gelegen in de regio Mechelen,
in de Provincie Antwerpen, tussen de gemeentes Rumst, Mechelen, Bonheiden,
Putte, Lier en Duffel. De gemeente telt ruim 19.500 inwoners. Sport De gemeente
telt vier voetbalploegen die uitkomen in de KBVB, zijnde KSK Wavria in
Onze-Lieve-Vrouw-Waver, KFC Katelijne in het centrum, KGR Katelijne aan de grens
met Mechelen en VK Elzestraat aan de grens met Duffel. Ook is er een
zaalvoetbalploeg die uitkomt in de KBVB zaalvoetbalcompetitie: ZVK Katelijne.
Economische activiteiten Van oudsher werd hier intens aan land- en
gespecialiseerde tuinbouw gedaan. De Mechelse Veilingen die in
Sint-Katelijne-Waver gevestigd zijn, zijn dan ook de grootste coöperatieve
veiling van Europa. Evolutie van het inwoneraantal 19e eeuw 20e eeuw tot aan
herinrichting gemeenten Tabaksreclame In 2003 verdween de Grote Prijs van België
voor een jaar van de kalender onder druk van F1-baas Bernie Ecclestone omdat
België niet langer tabaksreclame toeliet. Na veel heisa kwam er een politiek
compromis uit de bus zodat er vanaf 2004 weer F1 wagens rijden in de Ardennen.
Externe link Officiële website Spa-Francorchamps Spa-Francorchamps is een
racecircuit in Francorchamps in de provincie Luik in België. Geschiedenis Voor
het eerste circuit van 14 km werd vanaf 1921 gebruikgemaakt van de openbare weg
tussen Francorchamps en Malmedy tot Burnenville, daarna de weg naar Stavelot tot
Masta en vandaar via de Route de l' Eau rouge naar Francorchamps. De eerste
wedstrijd voor motoren werd georganiseerd in 1921, de eerste autorace kwam er in
1922. In 1924, één jaar na Le Mans, vond de eerste 24-urenwedstrijd voor auto's
plaats. Vanaf 1950 werd jaarlijks de Grand Prix Formule 1 van België
georganiseerd. Na enkele dodelijke ongevallen in de jaren 60 werd het protest
van de piloten tegen het ultrasnelle en onveilige circuit steeds groter, in 1969
bleef de F1 voor het eerst weg, en in 1970 werd voorlopig de laatste Grand Prix
gereden. In afwachting van de bouw van een vernieuwd circuit zou België het ook
in 1971 zonder F1 moeten stellen, daarna werd uitgeweken naar de circuits van
Nijvel (in 1972 en 1974) en Zolder (1973, 1975 t/m 1982 en 1984). Andere races
zoals de 24-urenwedstrijd en de 1000 km van Spa-Francorchamps bleven echter
doorgaan op het oude tracé, tot in 1979 het vernieuwde, ingekorte en bochtigere
circuit, van 7 km lengte in gebruik genomen werd. Op het circuit werd overigens
ook de Grand Prix Wegrace van België verreden, een wedstrijd voor de Grand Prix
motorfietsen. Omdat aanpassingen aan stands en in verband met de veiligheid nog
niet uitgevoerd waren, kwam de Grote Prijs van België F1 echter pas in 1983
terug naar Francorchamps. De nieuwe start verliep niet bepaald vlekkeloos, de
race diende bij een eerste poging uitgesteld te worden tot het najaar, omdat de
F1 wagens het nieuwe, maar duidelijk niet op zijn taak berekende asfalt aan
flarden reden. Enkel de Formule 3000 wedstrijd die op zaterdag als voorprogramma
voorzien was werd gereden. Deze blamage kreeg in België al meteen een
communautair tintje, aangezien de aanpassingswerken grotendeels met
overheidsgeld werden uitgevoerd, waarbij het circuit van Zolder (in Vlaanderen)
zich benadeeld voelde tegenover het Waalse Francorchamps, was er in Vlaanderen
behoorlijk wat leedvermaak. In het najaar lukte het dan toch. In 1984
organiseerde Zolder een laatste keer de Grand Prix, waarna hij tot op heden zijn
stek vond in Francorchamps. Tot 2000 bestond ook het nieuwe tracé nog voor zowat
de helft uit gewone rijkswegen, open voor het gewone verkeer buiten de
wedstrijddagen. Enkel het stuk van "Les Combes" tot net voor "Blanchimont" was
uitsluitend voor het racen bedoeld. Sinds 2000 is het circuit echter een
permanent afgesloten racecircuit en werd een nieuwe openbare weg aangelegd ten
oosten van het circuit. Motoren, race- en toerismewagens die gereden hebben op
het circuit kunnen bekeken worden in het museum van het circuit te Stavelot.
Mezen « Dit artikel gaat over een rivier. Zie mees voor de zangvogel. » De Mezen
is een rivier in het uiterste noordoosten van Europees Rusland. De lengte
bedraagt 857 km en het stroomgebied 76.000 km². De rivier ontspringt in de
bauxietrijke heuvelrug Timan in de deelrepubliek Komi, stroomt in
noordwestelijke richting en bereikt de Witte Zee bij de stad die dezelfde naam
draagt als de rivier: Mezen, in het oblast Archangelsk. De voornaamste zijrivier
van de Mezen is de Vasjka. De benedenloop van de Mezen is van mei tot november
bevaarbaar. Aswoensdag Aswoensdag is de dag na carnaval, meer bepaald de dag na
vastenavond. In de katholieke traditie is Aswoensdag het begin van de 40 dagen
durende Vastentijd, die loopt tot Paaszaterdag, ook Stille Zaterdag genoemd.
Tussen Aswoensdag en Pasen zijn er zes zondagen, waarvan de laatste Palmzondag
is. Op Aswoensdag laten katholieke en sommige protestantse gelovigen in de kerk
een kruis met as op hun voorhoofd tekenen, het zogenaamde askruisje. Deze as is
het overblijfsel van verbrande 'palmtakken' (vaak buxustakken), die het jaar
daarvoor gebruikt werden voor de viering van Palmpasen op Palmzondag. Het kleine
ritueel wordt uitgevoerd ter bezinning en als uiting van boetvaardigheid. In die
zin is het een voorbereiding op Goede Vrijdag en Pasen. Aswoensdag is, net zoals
Goede Vrijdag, sinds het Tweede Vaticaans Concilie een verplichte vastendag voor
katholieken. Data van aswoensdag in de komende jaren 2007: 21 februari 2008: 6
februari 2009: 25 februari Externe link Aswoensdag op www.katholieknederland.nl
Commissies Reglement en samenwerking Binnenlandse aangelegenheden, huisvesting
en stedelijk beleid Boeken « Eigen volk eerst », Uitgeverij TYR, 1989. « Weg met
ons? - Antwoord aan Paula D'Hondt », Uitgeverij TYR, 1991. « Een tegen Allen -
Opkomst van het Vlaams Blok », Uitgeverij TYR, 1993. « Immigratie: De tijdbom
tikt », Uitgeverij TYR, 1996. « Baas in eigen land - Over identiteit, culturele
eigenheid en nationaliteit », Uitgeverij Egmont, 2000. « Zerotolerantie tegen
criminaliteit - Over de aanpak van de misdaad », Uitgeverij Egmont, 2004. «
Antwerpen Troef », Uitgeverij Egmont, 2006 Enkele opmerkelijke uitspraken
"Mensenrechten zijn valse schijnwaarden." " Het Vlaams Blok kiest voor het eigen
volk eerst. En ja, het Vlaams Blok kiest voor een Vlaams Vlaanderen. En ja, het
Vlaams Blok kiest voor een blank Europa! " (« Vlaams Blok-meeting », 1991) "Mijn
grote voorbeelden zijn mensen als August Borms, Cyriel Verschaeve en Irma
Laplasse." (debat UFSIA, 1992, tevens in het VB-partijblad van december 1992. De
genoemde drie personen waren allen na de Tweede Wereldoorlog in België ter dood
veroordeeld wegens collaboratie.) "Het `werk voor eigen volk eerst' - principe
moet in Antwerpen meer dan ooit de leidraad vormen van het stedelijk
werkgelegenheidsbeleid." (« Werk in eigen stad », 1 mei 2005) "Wie een hoofddoek
draagt, tekent hiermee zijn terugkeercontract." Filip Dewinter " Ik geloof niet
in een gematigde islam. Zo doen ze zich een bepaalde tijd voor, maar dat is
schone schijn. Ze creëren een rookgordijn om ons te misleiden. " " Ze (= de
vreemdelingen) wentelen zich in zelfbeklag. Ze worden opstandig, veroorzaken
overlast en vertonen crimineel gedrag. Multiculturaliteit heeft bij ons geleid
tot multicriminaliteit. " (« Metro », 16 juni 2005) " Staf de Clercq is een van
de historische leiders van de Vlaamse Nationale Beweging. Onze partij, het «
Vlaams Belang », is hier de opvolger van. Het heeft geen zin om dat te
ontkennen. Hoewel ik me realiseer dat dit voor Joodse lezers moeilijk te
begrijpen valt, dachten de meeste collaborateurs dat zij een onafhankelijk
Vlaanderen konden realiseren door met de Duitsers samen te werken. De meesten
zouden zich nu vermoedelijk schamen voor wat zij mede hebben aangericht. Het
enige wat ik vandaag de dag kan doen, is begrip tonen voor het lijden van het
Joodse volk. " (« Ha'aretz », 31 augustus 2005. Staf de Clercq was een
collaborateur tijdens de Tweede Wereldoorlog, die fel antisemitisch was getuige
zijn uitspraak: "Er is maar één oplossing: zuivering van ons gehele
volkslichaam, totale en volledige uitschakeling van de Jood uit het gezonde
volkslichaam.") Op de veiligheidsmeeting van de partij in april 2006 verklaarde
hij: " Wij hebben er genoeg van om als autochtoon opgejaagd wild te fungeren. In
plaats van als angsthazen door het leven te gaan, kunnen wij maar beter
boswachter worden. " Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen op 8 oktober 2006
verklaarde hij: "Janssens is een kannibaal die zijn eigen troepen van de
meerderheid opeet." En: "Borgerhout is het eerste district waar het
vreemdelingenlegioen toeslaat." Omstreden daden In maart 1990 betuigde hij in
een opiniestuk in Le Soir zijn steun aan de pas als Europarlementariër verkozen
Jean-Marie Le Pen, die volgens hem het slachtoffer was van een haatcampagne.
Externe link Webstek van Filip Dewinter Filip Dewinter (officiële schrijfwijze:
Philip Dewinter) (Brugge, 11 september 1962) is een Vlaams politicus. Hij is
vooral bekend geworden als partijvoorman van het Vlaams Blok (sinds 14 november
2004 Vlaams Belang genaamd). Filip Dewinter is getrouwd met Lutgarde en vader
van drie dochters: Karolien, An-Sofie en Veroniek. Tijdens zijn scholierentijd
aan het Sint-Franciscus-Xaveriusinstituut te Brugge was hij al politiek actief.
Hij richtte er in 1978 als zestienjarige de Vlaamse Scholieren Actie Groep op,
die later uitgroeide tot het NJSV. Datzelfde jaar nog was hij ook kortstondig
lid van de Vlaamse Volkspartij. In september 1982 verhuisde hij naar Antwerpen
om er politieke en sociale wetenschappen (= « Pol&Soc ») te kunnen gaan studeren
aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen en werd er lid van de
NSV. In 1983 sloot hij zich aan bij het toenmalige Vlaams Blok. Twee jaar later
verliet hij de universiteit en ging journalistiek studeren aan de
Erasmushogeschool. Tijdens zijn studententijd was hij dus actief in het Vlaams
Blok, en maakte al vlug carrière binnen de partij zelf. Na enkele jaren als
journalist gewerkt te hebben, werd hij in 1992 fractievoorzitter, wat hij nu nog
altijd is bij het Vlaams Belang. Opleidingen Secundair onderwijs economische
opleiding, Sint-Franciscus-Xaveriusinstituut, Brugge (1982) 1ste kandidatuur
politieke en sociale wetenschappen, UFSIA (1983) NUHO journalistiek, Hogere
Handelsschool Erasmus (1985) Politieke loopbaan Voorzitter Vlaams Blok Jongeren
(1987-1989) Partijbestuurslid Vlaams Blok (1987-2004) en Vlaams Belang
(2004-...) Gemeenteraadslid Antwerpen (1995-...) Provincieraadslid (1985-1987)
Volksvertegenwoordiger (1985-1987) Lid Vlaamse Raad (1988-1995) Vlaams
Volksvertegenwoordiger (1995-...) Fractievoorzitter Vlaams Blok (1992-2004) en
Vlaams Belang (2004-...) Lid uitgebreid bureau Vlaams Parlement (1992-...)
Gerolf Annemans Gerolf Annemans (Antwerpen, 8 november 1958) is een
Vlaams-nationalistisch politicus. Hij is fractievoorzitter van het Vlaams Belang
in de federale Kamer. Annemans studeerde rechten, en haalde zijn
licentiaatsdiploma in 1982. Tijdens zijn studietijd had hij diverse
nevenfuncties. Hij was onder meer lid van de departementsraad rechten en de raad
van beheer en het dagelijks bestuur van de Universitaire Instelling Antwerpen,
hoofdredacteur van de SW-krant en lid van het presidium van Sofia, de
studentenvereniging van de rechten. In het academiejaar 1980-1981 was hij
bovendien hoofdredacteur van het studentenblad « Tegenstroom », tijdschrift van
KVHV-Antwerpen. Annemans verzorgde ook enkele rubrieken in het weekblad 't
Pallieterke, waarvan hij op termijn mogelijk hoofdredacteur zou worden, maar
uiteindelijk koos hij voor een engagement in de politiek. Gerolf Annemans is
actief binnen het Vlaams Blok (sedert 14 november 2004 Vlaams Belang) sinds
1985, toen hem de plaats van eerste opvolger op de Antwerpse kamerlijst werd
aangeboden. Sinds februari 1987 zetelt hij in het federale parlement en hij is
daarmee het langst zittende Vlaams-Belang-kamerlid. Hij is fractievoorzitter, en
onder zijn leiding groeide het Vlaams Blok uit van een tweemansfractie tot de op
drie na grootste Vlaamse fractie met 18 leden. Daarnaast is Annemans ook lid van
het partijbestuur, voorzitter van de studiedienst van het Vlaams Belang en
gemeenteraadslid te Antwerpen. Annemans is auteur of medeauteur van een aantal
boeken en Vlaams-Blok-brochures: 70-puntenplan Onafhankelijkheid moet en kan
Dossier Gastarbeid Dit leven is in gevaar Het Vlaams Blok: de gezinspartij
Project Vlaamse Staat Diverse verkiezingsprogramma's van het Vlaams Blok Gerolf
Annemans is getrouwd met Monika D'hooghe, en heeft drie kinderen: Gerolf, Emma
en Tosca. Externe link Webstek van Gerolf Annemans De net genoemde vergissingen
haalde Hergé er bij de herwerkingen van zijn albums systematisch uit, al blijven
ze hem achtervolgen. Zeker het voorval in « De geheimzinnige ster », waarbij hij
de naam « Blumenstein » liet vervangen in « Bohlwinkel ». Hergé wou de Joods
klinkende naam van de schurk (met een behoorlijk 'Joodse neus') vervangen, maar
de vervanging - wat gewoon Brussels is voor een soort snoepwinkel - bleek ook
Joods te zijn. Andere twijfelachtige kenmerken bleven ongeschonden, of werden
vervangen door andere twijfelachtige kenmerken. Amerikanen waren de boeven in «
De geheimzinnige ster », die verscheen onder het toeziend oog van de Duitse
bezetter, waardoor hem soms ook collaboratie met de nazi's in de schoenen
geschoven wordt. Ondanks dat het bewijs al meermaals geleverd is dat Hergé geen
uitgesproken mening had over zulke zaken, blijven sommigen hem echter betichten
van racisme en collaboratie. Andere strips van Hergé zijn Jo, Suus en Jokko en
Quick & Flupke. In 2005 werd Hergé genomineerd als één van de 111 kansmakers op
de titel "De Grootste Belg". In de Vlaamse versie eindigde hij op nr. 24, in de
Waalse op nr. 8. Hergé ligt begraven op de 'Begraafplaats van Dieweg' in Ukkel
in Brussel. Hergé Genootschap Latin American Club of Tintin Hergé Hergé,
pseudoniem van « Georges Rémi » (Etterbeek, 22 mei 1907 -- Brussel, 3 maart
1983) was een Belgische striptekenaar. Als je de initialen van zijn naam
omdraait (RG) en in het Frans uitspreekt, klinkt dat als « erzjee » wat je in
het Frans kunt schrijven als « Hergé ». Hergé is, naast Franquin en Goscinny,
een van de grote scheppers van de Europese humoristische avonturenstrip van
halverwege de 20e eeuw. Zijn bekendste creatie is ongetwijfeld Tintin (Kuifje),
een jonge krantenverslaggever die over de hele wereld in avonturen verzeild
raakt. Het grootste talent van Hergé was wellicht dat hij een begenadigd
regisseur was. Dat komt tot uiting in de manier waarop zijn verhalen zijn
opgebouwd en uitgebeeld. Vreemd is het dan ook niet dat groten uit de
filmwereld, zoals Steven Spielberg, bewondering hadden voor Hergé. Spielberg gaf
zelfs toe dat de figuur van Indiana Jones op de avonturen van "Kuifje" gebaseerd
was. Om zijn wat zwakkere tekenkwaliteiten te maskeren, ontwikkelde Hergé een
techniek die een eigen leven is gaan leiden: de Klare lijn. In deze stijl worden
niet of nauwelijks schaduwen of kleurverlopen gebruikt en worden elementen van
een tekening met duidelijke zwarte lijnen begrensd. Hergé besteedde veel zorg
aan zijn tekeningen en dat valt eraan af te zien: heldere afbeeldingen waarin de
actie in één oogopslag duidelijk is. Hergé raakte in een politiek conflict
betrokken toen hij het ware verhaal van de aanval van Japan op China in het
Kuifje-album « De Blauwe Lotus » probeerde te vertellen. Weinigen in Europa
hadden op dat moment van de ware toedracht gehoord. « De Blauwe Lotus » is een
keerpunt in de ontwikkeling van Kuifje. Dit was het eerste album waarin Hergé
ook nauwgezet onderzoek deed naar de wereld waarin zijn verhalen zich afspeelde.
Daarvoor verzon hij auto's, schepen en gebouwen vaak zelf en maakte hij culturen
en volken tot stereotypen. Dankzij deze stereotypen en latere vergissingen,
wordt Hergé nog vaak gezien als racist, temeer omdat hij Leon Degrelle, dé
Belgische aanhanger van Hitler tijdens de Tweede Wereldoorlog, gekend heeft voor
deze in de politiek stapte. In 1873 liep de jonge Ensor school op het Oostendse
O.L.V.-college. Hij bleek algauw een tuchtloos leerling te zijn, maar hij toonde
wel al een grote voorliefde voor tekenen. De archieven van het
Onze-Lieve-Vrouwecollege bevat een boekje "Le petit sécrétaire" met op het
titelblad "Een ruiter te paard", getekend door de jonge Ensor. Hij toonde zijn
eerste tekeningen en schilderwerkjes, toen hij amper 14 was, aan de toen bekende
meester Louis Dubois, die hem aanmoedigde. Hij bleef slechts twee jaar op deze
school. Hij volgt dan schilder- en tekenlessen bij twee Oostendse aquarellisten
Dubar en Van Cuyck. Ook hier toonde hij zich opstandig en had geen hoge dunk van
hun "bedrieglijke spons- en tekentechniek van hun saai, geborneerd en
doodgeboren metier". In 1876 volgt hij tekenlessen naar het antiek en naar het
levend model aan de Oostendse Academie voor Schone Kunsten. Uit die periode
dateren zijn eerste schilderijtjes over de zee, het strand en duin- en
polderlandschappen, zoals "Duinen" (rond 1876), "Zicht op Mariakerke" (1876),
"De triomfwagen" (1877), "De badkoets op het strand" (1877). Ensor was 17 jaar
toen hij, op 8 oktober 1877, zich liet inschrijven aan de Koninklijke Academie
voor Schone Kunsten te Brussel. Het was de enige keer dat hij Oostende verliet
voor een langere tijd. Hij zou drie jaar wegblijven. James huurde een kleine
kamer in de St.-Janstraat, in de nabijheid van de Grote Markt. Hij maakte er
kennis met o.a. Fernand Khnopff. Zijn leraren gaven hem de cursussen schilderen
en tekenen naar het klassieke model. Maar hij kreeg het weer aan de stok met
zijn leraars. Uit die periode dateert "Golfbreker te Oostende" (1878), "Naakte
jongen" (1878), "Polderlandschap" (1878), "Man met de gewonde arm" (begin 1879),
"Zelfportret" (1879), "Het meisje met de wipneus" (1879) en "Ensor voor de
schildersezel" (1879). Toen Ensor 20 jaar was, in 1880, verliet hij de academie
en verliet daarmee ook meteen Brussel. Het resultaat van zijn opleiding was niet
zo schitterend geweest. Hij kreeg maar een zevende prijs voor het tekenen naar
het klassieke model en slechts een tiende prijs voor het schilderen naar de
natuur. Hij keerde naar Oostende terug, bij zijn ouders op de hoek van de
Vlaanderenramp en de Van Iseghemlaan (dit huis is onlangs afgebroken). Om te
ontsnappen aan zijn bazige moeder trekt hij zich terug op de zolder en richtte
er zijn eerste atelier in. Vanuit zijn venster heeft hij een uitzicht in
vogelperspectief op de zee, op straten, gebouwen en voorbijgangers. Dit uitzicht
zal zich dan ook weerspiegelen in vele werken. Hij blijft hier wonen tot 1917 en
hij maakt ook hier zijn beste schilderijen. In datzelfde jaar 1880 schilderde
hij zijn overbekende "De jongen met de lamp" in overwegend donkere kleuren
(gekocht door de staat in 1895 voor 2500 frank) en zijn werken "Grijze zee"
(1880), "Stilleven met eend" (1880), "Het moeras" (1880). Hij blijft productief
en schildert in 1881 zijn "Vlaanderenstraat in de sneeuw", "Portret van mijn
vader", "De sombere dame", "Namiddag te Oostende" " De wolkammer "en" Vrouw met
de blauwe sjaal ". Les vingt Hij stuurt, gesteund in zijn talent door de
Brusselse avant-garde, in 1881 drie schilderijen (« De koloriste », « Het
burgersalon » en « Nature morte ») naar het progressieve salon « Chrysalide » en
in 1882 het schilderij "De Russische muziek" naar de tentoonstelling «
Exposition Générale des Beaux-Arts » te Brussel. Het schilderij "Het
burgersalon" geeft de verstikkende sfeer terug van zijn eigen huiselijke
omgeving. Hij schildert in 1882 zijn "Portret van mijn moeder", "De
oestereetster" en "De dame in nood". Vanaf 1882 gaat Ensor behoren tot de
kunstkring « L'Essor ». Hij neemt deel aan de zesde (1882) en de zevende (1883)
tentoonstelling van deze groep. In 1885 staat hij opnieuw op het salon van
L'Essor. James Ensor "De oestereetster" werd trouwens 20 jaar later aangekocht
door het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, op het Triënnale Salon van
1904. Het werk van Ensor werd meermaals afgewezen, ook door « L'Essor ». Zijn
meeste schilderijen werden echter met misnoegdheid bekeken. Hij voelde zich
miskend, "bemaskerd". Zijn totale inzending voor het Salon des Beaux-Arts van
Antwerpen werd geweigerd. Daarin zaten o.a. "Namiddag te Oostende" (1881) en "De
oestereetster" (1882), twee werken die later tot zijn meesterstukken zouden
gerekend worden. Met "de oestereetster" neemt Ensor afstand van de donkere sfeer
in zijn vorige schilderijen. Hij schildert zijn zuster in een heldere wereld van
kleur en licht. Deze verwerping door het salon en door de kunstkritiek betekent
een grote ontgoocheling voor Ensor. Ensor besluit afstand te nemen van de
objectieve realiteit en voortaan zijn eigen gang te gaan. Hij stelt tentoon in
het Kursaal van Oostende in 1882 en 1883, op de 32ste Triënnale van Gent (1883)
en op het salon van de « Société Royale des Aquarellistes Belges » (1883). Hij
schildert in 1883 het troosteloos bestaan van "De dronkaards" en in 1884 het
kleurrijke doek "Daken van Oostende", waarvan de onstuimige hemel enigszins doet
denken aan "De laatste reis van het oorlogsschip Téméraire" van William Turner.
Trouwens in 1887 gaat Ensor, samen met Guillaume Vogels, naar Londen om het werk
van Turner beter te leren kennen. De Brusselse jurist Octave Maus ontpopte zich
als geestdriftig organisator, mecenas, spreekbuis en bezieler van een
revolterende nieuwe kunstenaarsgroep, Les vingt. Les XX werd geboren in oktober
1883 en zou uitgroeien tot een merkwaardige groep vernieuwers in de Belgische
kunstwereld. James Ensor was een stichtend lid. Hij exposeert op hun eerste
tentoonstelling in 1884 met zes werken. Hij krijgt nu een eerde geringschattende
kritiek, met o.a. een eerste artikel in L'Art Moderne (een tijdschrift geleid
door Octave Maus). Maar zijn inzending voor het Salon van Brussel wordt opnieuw
geweigerd. Hij stuurde twintig werken naar het salon van Les XX van 1886, maar
de kritiek besprak enkel zijn techniek en niet de kunstwaarde van zijn werken.
Hij zal deze kritiek afkraken in zijn werk "De Calvarie" met Ensor aan het
kruis, als slachtoffer van onbegrip, en de criticus als Romein die zijn zijde
opensteekt. Ensor tekenaar en etser Op zijn 25e jaar doken darmklachten op en
dat werd de eerste chronische bezorgdheid omtrent zijn gezondheid. Zijn eerste
tekeningen van de reeks "Aureolen van Christus" of "De gevoeligheden van het
Licht" zagen inderdaad het licht ("De aanbidding van de herders", "Christus
wordt aan het volk getoond", "Intrede te Jeruzalem", "Satan en de fantastische
legioenen pijnigen de Gekruisigde", "de kruisafneming en de Hemelvaart van
Christus"). Zijn angsten en hallucinaties werden niet begrepen bij Les XX. Men
sprak over een voortbrengsel van een ziek brein. Maar Emile Verhaeren bespeurde
in die werken de invloed van Rembrandt 1886 was een keerpunt in de artistieke
evolutie van Ensors "Licht". Hij nam afstand van zijn sombere "interieurs". Hij
maakte zijn eerste etsen, o.a. "Zelfportret pas fini" (1885) en het meesterwerk
"De kathedraal" (1886), waarmee hij even beroemd werd. Met "Christus bedaart de
storm" (1891) schoot hij roos in het modernisme. Ensors spectaculaire
meesterstuk Twee jaar later, Ensor was inmiddels 28 jaar, in 1888, begon Ensor
aan zijn magistrale "Intrede van Christus in Brussel". Dit werd het meest
spectaculaire werk van de jonge meester, dat nadien ook zijn roem zou uitdragen
over de gehele wereld. Het werk was een jaar later echter niet af om op het
Salon des XX geëxposeerd te worden. James Ensor (Oostende, 13 april 1860 - 19
november 1949) was een Belgisch (Vlaams) kunstschilder. Hij wordt algemeen
erkend als de belangrijkste vernieuwer van de moderne kunst in België. Het was
een indrukwekkend werk geworden van 2,58 meter hoog en 4,31 meter lang. Zijn
zolderatelier was niet hoog genoeg en hij moest het doek spijkeren aan de muur,
terwijl het onderste gedeelte op de grond blijft liggen. Ensor vraagt aan een
huisschilder verf te bereiden in potten van 5 en 10 kg. Hij schildert dan laag
per laag, waarbij het schilderij telkens een beetje opgerold wordt. Verdoken in
het doek zit Christus (gelaatstrekken van Ensor?) op een ezel, begeleid door een
juichende menigte, een fanfare en een bonte stoet met maskers. Duizenden
groteske figuren komen uit de achtergrond naar voren gestroomd, met vooraan
gemaskerde personages, waarmee Ensor de spot drijft: de verwaande rechter,
grijnzende militairen, vissersvrouwen, de zelfvoldane burgerij, een bespottelijk
verliefd koppeltje, dokter met tovenaarshoed, de Dood in frak, een stel
muzikanten van de "Fanfares doctrinaires" en tenslotte, gans vooraan, een
pompeuze bisschop die tamboer-majoor speelt. Rechts staat de burgemeester en
zijn schepenen in clownskostuum. Bovenaan spant een vaandel met de tekst "Vive
la Sociale" (opkomst van de socialistische partij). Ensor zet in feite de hele
goegemeente in zijn hemd en laat hen voor danig gek staan. Ensor situeert deze
intrede in Brussel omdat hij juist daar zoveel ontgoochelingen heeft meegemaakt.
Het doek bleef 30 jaar lang opgerold liggen in zijn atelier, op de hoek van de
Vlaanderenramp. Hij kon het pas opspannen in 1917, boven zijn harmonium, toen
hij verhuisde naar zijn nieuwe woning, in de Vlaanderenstraat. Dit huis, het
huidige Ensor-huis, erfde hij van zijn oom Leopold. Toen het werk moest
verhuizen voor de grote exposities in Parijs, moest in 1929 eerst een stuk van
het gevelbalkon afgebroken worden. Dit moest opnieuw gebeuren voor de expositie
in Brussel in 1939. Eugène Demolder behoorde tot de kleine kring intellectuelen
die het opnam voor Ensor en schreef de eerste monografie over Ensor "Mort
Mystique d'un théologien". In 1892 schreef Demolder: "... De schilder Ensor
(...) is een van de eersten in België die uitgedaagd is door de moderne
zoektocht naar het licht. Hij is een vernieuwer (...) We hebben gezien welke
variatie en souplesse Ensor in zijn schilderijen brengt... ". Het doek wordt
licht beschadigd door enkele schrapnels gedurende de Tweede Wereldoorlog. Het
doek hing dan op verschillende plaatsen: Venetië (1950), Casino van Knokke
(1971), Museum voor Schone Kunsten te Oostende (1977-1978), in bruikleen aan het
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, Chicago en New York (1976),
Künsthaus te Zürich (1983). Het werd in 1987 aangekocht door het Getty Museum in
Los Angeles waar het kundig gerestaureerd werd. Trouwens, Ensor zal meerdere
malen de figuur van Christus gebruiken, meestal in allegorische zin, zoals
"Christus beledigd" (ets, 1886) "De stervende Christus" (1888), "Christus
bedaart de storm" (1891), "De man van smarten" (1891) (een verwrongen
zelfportret), "Christus en de critici" (1891), "De bekoring van Christus"
(1913). La Libre Esthétique Wegens het hevig gekibbel tussen de artiesten, heft
Octave Maus in 1893 de kunstkring « Les XX » op, hoewel James Ensor hiertegen
heftig protesteert. Maus richt een nieuwe kunstkring op « La Libre Esthétique »,
ditmaal zonder leden, maar uitsluitend uitgenodigden. Ensor wil er de brui aan
geven en wil al zijn werken verkopen voor 8000 Belgische frank, maar vindt geen
koper. In zijn tegenspoed, miskend en bekritiseerd door zijn tijdgenoten, doet
hij dan maar verder, maar juist hierdoor groeit nog zijn scheppende kracht.
Uiteindelijk wordt zijn aparte visie meer en meer aanvaard door de kunstkenners.
In 1893 koopt het Brussels Prentenkabinet een groot aantal van zijn gravures
(hij had er 44 gemaakt in 1888). In 1894 werd Ensor uitgenodigd tot de eerste
expositie van "La Libre Esthétique" en zelf richtte hij, samen met Guillaume
Vogels, in zijn stad de "Cercle des Beaux Arts d'Ostende" op. Nog hetzelfde jaar
verkoopt hij 25 gravures aan het Prentenkabinet van Dresden. Biografie In
december van dat jaar en aangezet door Eugène Demolder, organiseerde hij zijn
eerste eigen tentoonstelling in de « Comptoir des Arts Industriels La Royale »
te Brussel. Dit initiatief wekte de belangstelling van het Koninklijk Museum
voor Schone Kunsten en "De Lampenist", het schitterende werk uit 1880, werd in
maart van het jaar daarop aangekocht voor 2500 Belgische frank. In 1898 nam hij
deel aan het « Salon des Cents » te Parijs met 25 werken, maar het verwachte
succes blijft uit. Toch verschijnt in 1899 een speciaal nummer van "La plume",
gewijd aan de werken van Ensor op deze tentoonstelling. En hetzelfde jaar koopt
de Albertina in Wenen honderd gravures van Ensor. In dit jaar schildert hij ook
het welbekende "Zelfportret omringd door maskers" waarin hij zichzelf voorstelt
temidden van zijn kunst, een masker tussen de maskers. De moeder van Ensor
stierf in 1914 op tachtigjarige leeftijd (Olie op doek "Mijn dode moeder" 1915).
Haar zus, zijn tante Mimi, overleed twee jaar later. Daarmee nam hij afscheid
van de twee vrouwen die destijds bij zijn opvoeding een bijzonder bepalende rol
speelden. Ensor en zijn maskers In het vroege oeuvre van James Ensor is nog geen
sprake van maskers. Maar naarmate hij zich genegeerd of afgewezen voelde door de
kunstwereld, kwam hij meer en meer ertegen in verzet. Er ontstond een
conflictsituatie tussen hem en de maatschappij, zodat hij sterk geladen beelden
gebruikt, zoals maskers, skeletten, de dood, carnaval en travestieten om die
maatschappij voor schut te doen staan. Een eerste werk met maskers "Geërgerde
maskers" dateert uit 1883. Maar is het is nog niet zo symbolisch geladen, maar
eerder een weergave van een carnavalvermomming. Skeletten komen voor het eerst
voor in het schilderij "Geraamte bekijkt chinoiserieën" van 1885 en demonen in
de ets "Satan en de fantastische legioenen pijnigen de gekruisigde" uit 1886
(reeks Aureolen van Christus). Carnaval en travestie verschijnen in "Carnaval op
strand" uit 1887. Vanaf 1888 gaat het in stijgende lijn: zijn bekende werken:
"De intrede van Christus te Brussel" (1888), "Maskers tarten de dood" (1888),
"Maskers bekijken een neger goochelaar" (1888) (in feite een overschilderd werk
uit zijn academietijd uit 1879), "De verbazing van het masker Wouse" (1889), "De
oude met de maskers" (1889) en tenslotte zijn overbekende "De intrige" (1890),
"De maskers en de dood" (1897), "Doop van de maskers" (1891), "De wanhoop van
Pierrot" (1892), "Zelfportret met schelpen en maskers" (1917). Geraamtes en de
dood vormen het hoofdthema in: "Geraamten vechtend om een gehangene" (1891), de
tekening "De dood vervolgt de mensenkudde" (1887), "Demonen die mij kwellen"
(1888), "De vermenigvuldiging van de vissen" (1891), "Pierrot en skeletten"
(1905 en 1907), "Bebloemde schedels" (1909). James Ensor koos, in zijn strijd
tegen de gevestigde maatschappij, dikwijls voor de gewone man. Een frappant
voorbeeld is de gekleurde tekening "De staking" (1888). Andere voorbeelden zijn
"De pisser" (afbeelding van een burgermannetje), "De goede rechters" (1891), "De
gendarmen" (1892), "De slechte dokters" (1892), "In het muziekconservatorium"
(1902). De familie van Ensor Ensors gloriejaar: Baron Alhoewel hij intussen al
geëxposeerd heeft in Hannover (1927), Berlijn, Dresden, Mannheim (1928) en
Leipzig, werd 1929 het gloriejaar voor Ensor. Toen werd zijn grootste en
belangrijkste retrospectieve georganiseerd in het Paleis voor Schone Kunsten te
Brussel. Voor het eerst werd zijn ophefmakende "Intrede van Christus te Brussel"
geëxposeerd en werd hij in de adelstand opgenomen als James Baron Ensor (« Baron
J.Ensor, zijn duivel en zijn blazoen », 1934; olie en zwart potlood op paneel).
Op 13 april 1930 onthulde hij zelfs zijn eigen standbeeld met zijn lijfspreuk
"Pro Luce" in de voortuinen tegenover het Oostendse Kursaal. Men kan zich
voorstellen hoe zijn ijdelheid gestreeld werd. Intussen was hij 70 jaar
geworden. James Ensor stierf op 19 november 1949, op 89-jarige leeftijd, in de
kliniek van het Heilig Hart te Oostende en ligt begraven naast de toren van zijn
geliefde duinenkerkje Onze-Lieve-Vrouw-ter-Duinen, op de wijk Mariakerke te
Oostende. Hij was en blijft nog altijd een omstreden figuur, én door zijn werk,
én door zijn karakter én door zijn houding. Uitermate egocentrisch ingesteld en
hooghartig heeft hij er velen de muren opgejaagd. Sommigen menen dat Ensor
groter was als etser dan als schilder. Een meester van het "Licht" was hij
ongetwijfeld! Referentiewerken Xavier Tricot (1992) - James Ensor: Catalogue
Raisonne of the Paintings/1875-1902/1902-1941; MIM/Pandora, Antwerpen Xavier
Tricot (1994) - Ensoriana; Pandora, Antwerpen Willy Van den Bussche - Van Ensor
tot Delvaux - Catalogus van de tentoonstelling in het PMMK te Oostende
(05.10.96-02.02.97) Ensor - catalogus van de tentoonstelling in het KMSK te
Antwerpen (1983) De vader van Ensor, James Frederic Ensor, was de zoon van
Britse ouders. Toch wordt de naam van Ensor op zijn Frans uitsproken. De moeder
van Ensor was de Oostendse Maria Catharina Haegheman. Ensors moeder was een
dochter van winkeliers in kantwerk die beiden lezen noch schrijven konden.
Ensors moeder baatte een winkel uit met souvenirs, chinoiserie en maskers. Deze
maskers komen later in zijn werk heel veel terug. Hoewel hij in Brussel geboren
was, is James Frederic in Brighton ingeschreven, als zoon van James Rainford en
van Anne Andrew, zijn Engelse grootouders. Deze Engelse grootouders waren
renteniers uit Sussex. Ensors vader, ingenieur van Bruggen en Wegen, vertrok
kort na de geboorte van de kleine James naar de Verenigde Staten om er fortuin
te maken. Het werd een mislukking en hij keerde berooid terug. Ensor zegt van
zijn vader dat hij een verstandig man was, die meerdere talen sprak, een
werkelijk superieur man. Hij kon echter de mislukking niet verwerken en, onder
de knoet van een nuchter autoritaire Oostendse handelsvrouw, van wie hij
trouwens financieel afhankelijk was, begon hij te drinken en werd de schande van
het gezin. Hij werd uitgelachen als Oostendse dronkelap en kwam eens thuis, half
kaal geschoren met nog een halve snor. Hij stierf toen Ensor 27 jaar was en op
het toppunt van zijn creatieve periode. James Ensor zal de sociale klasse, die
zijn vader uitgestoten had, nooit vergeven en blijven verachten in zijn
schilderijen. James Ensor zelf is nooit getrouwd geweest. Wel had hij een
uitverkoren vriendin Augusta Bogaerts, de "Sirene", die hij trouwens schilderde
in het bekende dubbelportret van 1905, toen ze 35 was. Ze was 10 jaar jonger dan
hij. Hij ontmoette haar voor het eerst toen hij 28 was. Ensor had een zus,
Mietje (Mitche, noemde hij haar) die één jaar jonger was dan hij. Ze zou een van
zijn favoriete modellen worden. Ze trouwde toen Ensor 32 jaar was, met een
Chinees handelaar. Het werd geen geslaagd huwelijk. Ze verliet haar echtgenoot
na enkele maanden, maar hield een kind van hem, een meisje dat het lieve
zorgennichtje Alex werd en dat Ensor "La Chinoise" noemde. Zij zou later trouwen
op haar 15e jaar. De opleiding van Ensor Op een dag liep hij op de vlucht
tijdens een bombardement op de stad een ouwe scoutsvriend tegen het lijf. Deze
was inmiddels uitgever geworden en vroeg Vandersteen of hij voor hem een gans
stripalbum kon tekenen. In een week tijd tekende Vandersteen zo een gans album
rond « Piwo, het houten paard » vol. Het boek zou pas later verschijnen uit
papiergebrek, maar Vandersteen werd wel betaald en de opdracht gegeven nog twee
titels bij elkaar te tekenen, wat hij ook prompt deed. Een andere scoutskameraad
van Vandersteen was drukker geworden en zocht hem op met de vraag of hij niet
enkele jeugdverhalen kon tekenen voor hem. Er volgden 4 kleurrijke boekjes; «
Zoo ik een Indiaantje was », « Zoo ik een een Eskimootje was », « Zoo ik een
Zeerovertje was » en « Zoo ik een Riddertje was ». De verhalen werden door
Casterman in het Frans vertaald. Suske en Wiske Met de ervaringen die hij nu had
opgedaan trok Vandersteen in 1944 naar de Standaard Uitgeverij met een nieuw
stripverhaal rond twee nieuwe figuren; « Suske en Wiske ». Naar Amerikaans
voorbeeld wou hij zijn strips in de krant laten verschijnen opdat ze zo een vast
publiek zouden vinden. Het duurde een jaar vooraleer de uitgever de tijd rijp
achtte om het verhaal uit te geven. Op 30 maart 1945 was de strip voor het eerst
in een krant te lezen, al had de uitgever de reeks wel omgedoopt in « Rikki en
Wiske ». Rikki en Wiske werden meteen een succes, temeer omdat er toen op
Vlaamstalig stripgebied amper concurrentie was. De herkenbare situaties, het
Antwerpse taalgebruik, het volkse karakter, de humor, spanning en knipoogjes
naar de naoorlogse actualiteit vielen erg in de smaak bij de lezers. Ook
Vandersteen zelf wist dat hij toen juist op het goede moment kwam: Er ontstond
ruimte voor een tekenverhaal. Dat was mijn geluk. " " Het succes was (...) aan
drie factoren toe te schrijven. In de eerste plaats het tijdstip. Na vijf jaar
oorlogsmisère hadden we hier behoefte aan iets luchtigs, iets ontspannends. Geen
zwaartillende literatuur, we hadden in de oorlog allemaal zelf romans genoeg
meegemaakt. We hadden hier behoefte aan een glimlach bij het ontbijt. In de
tweede plaats kregen Suske en Wiske een eigen volksaard mee. Als er gehekeld
wordt, dan is dat een soort hekelen zoals de volksmens dat doet: goedmoedig
kafferen op lokale wantoestanden. En ook de humor is bekend, de zalf van grauwe
tijden. Ten slotte kwam er in die periode meer geld in omloop en er was meer
vrije tijd. (Willy Vandersteen in: "Ik vier het elke dag, 65" door Erik Durnez,
Standaard Uitgeverij, 1978) Vandersteen was echter niet gelukkig met het eerste
avontuur; « De avonturen van Rikki en Wiske ». De naam "Rikki" was hem niet
volks genoeg en bovendien was de manier waarop hij getekend was teveel op Kuifje
geïnspireerd. Rikki was daarbovenop Wiske's oudere tienerbroer, terwijl
Vandersteen Wiske liever een jongen die even oud als zij was als tegenspeler
gaf. Zo verscheen Suske ten tonele in het tweede verhaal « Op het eiland Amoras
». Tante Sidonia (toen nog Tante Sidonie) had al in het vorige album haar
opwachting gemaakt en nu maakten ook Professor Barabas en het spook Sus Antigoon
hun debuut. Lambik zou in 1947 zijn opwachting maken in « De sprietatoom »,
Jerom in « De dolle musketiers » (1952) en booswicht Krimson in « Het rijmende
paard » (1962). De teletijdmachine werd voor het eerst gebruikt in « De
tuf-tuf-club » (1952). Suske en Wiske werden zo'n succes dat mensen enkel de
kranten waarin de strips verschenen kochten. Toen Vandersteen in 1947 naar de
krant "De Standaard" overstapte, volgden zo'n 250 abonnees hem op de voet. In de
loop der jaren werd het in Vlaanderen een traditie de krant van achter naar
voren te lezen. Eerst las men wat er die dag met Suske en Wiske gebeurd was voor
men het overige nieuws doornam. Ook andere kranten moesten nu hun eigen strips
hebben om de concurrentie met "De Standaard" aan te kunnen. Zo maakte
Vandersteen de weg vrij voor Marc Sleen, Jef Nys en vele andere striptekenaars
in Vlaanderen. Van 1959 tot 1967 verschenen de albums van Suske en Wiske in twee
kleuren. Daarna in een meer uitgebreide kleurenpalet. De eerste 66
zwart-wit-titels zijn niet meer verkrijgbaar en hierom kan men op de achterkant
van de albums enkel alles vanaf nr. 67 nog verkrijgen. De 66 zwart-wit albums
zijn echter wel later in kleur opnieuw in de telling opgenomen. Vanaf eind jaren
'50, begin jaren '60 spraken zijn figuren ook geen Vlaams meer, maar ABN zodat
de reeks ook in Nederland een succes kon worden. In Suske en Wiske werden zelfs
de namen van enkele hoofdpersonages veranderd: Tante Sidonie werd Sidonia en
Wiske's pop Schabolleke (in sommige albums Schalulleke) werd Schanulleke. Ook
begonnen veel albums allitererende titels te krijgen en moraliserende eindes.
Veel Vandersteen-fans zijn daarom meer liefhebber van zijn strips uit de jaren
'40 en '50, al bleven de albums aangenaam om te lezen. In 1974 gaf hij Suske en
Wiske uit handen. Paul Geerts zou tot 2002 de reeks voortzetten, sporadisch
afgewisseld vanaf 1988 door Marc Verhaegen die in 2005 wegens twisten over een
Suske en Wiske-strip rond de holocaust door de studio aan de deur werd gezet.
Willy Vandersteen De Bruegel van het beeldverhaal De hoge eisen die Hergé aan
Vandersteen's tekenstijl stelde zouden het tekenniveau van zijn krantenstrips
later ook bevorderen. Hergé noemde Vandersteen zelfs "De Bruegel van het
Beeldverhaal". Het succes van de reeks was zo groot dat hij in 1948 door het
weekblad Kuifje benaderd werd met de vraag of hij ook voor hen wilde komen
tekenen. Dankzij Vandersteen werd het blad ook buiten Franstalig België een
succes. Hij zou van 1948 tot 1959 voor het weekblad verscheidene verhalen rond
Suske en Wiske tekenen die later bijna allemaal in een blauwe kaft gebundeld
zouden worden en daarom bekendstaan als de Blauwe reeks. Omdat Hergé wou dat
Vandersteen een meer gladde professionele stijl hanteerde die bij de rest van
het blad paste zien de figuren er heel anders uit dan in de krantenstrips uit
die dagen. Alles was technisch knapper getekend, Wiske kreeg een ander kapsel en
werd net als Suske meer een tiener dan een kind, Lambik werd iets minder dom en
allemaal hadden ze een veel gespierder uiterlijk. Sidonia, Barabas of Jerom
kwamen in deze reeks niet voor. De scenario's werden realistischer en de absurde
en fantastische elementen verdwenen bijna volledig. De verhalen uit deze reeks
worden gezien als enkele van de beste die Vandersteen ooit tekende: « Het
Spaanse spook », « De bronzen sleutel », « De Tartaarse helm », « De schat van
Beersel », « Goud voor Rome », « De gezanten van Mars », « De groene splinter »
en « Het gouden paard ». De albums werden later in de Vierkleurenreeks hernomen,
meestal in een verkorte uitgave. Studio Vandersteen Vandersteen's strips
verschenen nu in "De Standaard", maar ook in de afgeleide weekbladen van die
krant: "Ons Volk", "Ons Volkske", "'t Kapoentje". Ook in "Kuifje", "Overal" en
"De Bond" verschenen zijn tekeningen. Veel van de verhalen waren eenmalige
vertellingen die in een meer realistische stijl getekend waren, zoals « Tijl
Uilenspiegel », « Dr. Jekyll & Mr. Hyde » en meer historische, science-fiction
en detectiveverhalen. Maar ook gagstrips zoals « De familie Snoek », « De
grappen van Lambik », « De vrolijke bengels » en « 't Prinske » bleven uit zijn
potlood rollen. Omdat veel van deze reeksen nooit in albums verschenen zijn zijn
ze ook nu nog gekoesterde verzamelobjecten voor stripliefhebbers. Vandersteen
tekende al deze stripreeksen alleen en begon daarom in te zien dat hij wat hulp
kon gebruiken. Zijn vrouw inkte al de tekeningen en spoedig nam hij talloze
medewerkers in dienst die zich het inkten, kleuren, de lettering en het decors
tekenen van hem overnamen. Zo ontstond in 1959 Studio Vandersteen. De reeksen
die niet aansloegen liet hij vallen of overnemen door zijn medewerkers. Andere
reeksen In 1954 begon Vandersteen de westernstrip « Bessy ». De collie was
duidelijk gebaseerd op de populaire televisiehond « Lassie » en verscheen in het
begin onder de schuilnaam "Wirel" (een samenvoeging van Vandersteen's voornaam
en die van naast medewerker Karel Verschuere.). De reeks werd later ook een
enorm succes in Duitsland, waar uiteindelijk meer dan 1000 verhalen verschenen.
Vandersteen liep ook al een paar jaar rond met het idee een ridderstrip te
maken. Van jeugdschrijver Leopold Vermeiren kreeg hij de toestemming diens
romanfiguur « De Rode Ridder » te gebruiken. Zo ontstond in 1959 één van zijn
meest populaire reeksen, die hij in 1967 door Karel Biddeloo liet overnemen. De
komende decennia zou Vandersteen nog regelmatig nieuwe reeksen beginnen, vaak
gebaseerd op romans die hij als kind graag gelezen had en waar hij dan zijn
eigen verhalen rond bedacht (« Karl May » (verhalen van de schrijver Karl May
rond Old Shatterhand en Winnetou), « Biggles » en « Robert en Bertrand »). Maar
ook puur eigen creaties zoals « Jerom », en « Pats » / « Tits ». Veel van deze
reeksen waren minder populair en werden zogauw hij de serie beu was doorgegeven
aan zijn medewerkers. Vandersteen zou zich tijdens de laatste jaren van zijn
leven onophoudelijk bezighouden met het bedenken van nieuwe reeksen en als
adviseur optreden bij de series die hij aan zijn medewerkers had overgeleverd.
De laatste reeks die hij begon was « De Geuzen » 1985-1990, een serie waar tien
albums van verschenen en die hij nooit uit handen wou geven. In 1990 overleed
Vandersteen. In zijn testament liet hij weten dat hij graag wou dat zijn strips
werden voortgezet. Zijn werk is nog altijd erg populair en behoort tot het
Vlaamse culturele erfgoed en de meest geliefde tekenverhalen in het
Nederlandstalig taalgebied. Veel Vlaamse striptekenaars leerden het vak bij zijn
studio of werken er. Ondanks de veelgehoorde kritieken dat de strips die er
getekend worden veeleer ongeïnspireerd bandwerk zijn geworden en vooral Suske en
Wiske niet meer zo leuk of spannend zijn als weleer verkopen de strips nog
altijd goed. Van de oude succesreeksen weten echter enkel De Rode Ridder en
Suske en Wiske zich nog staande te houden. Willy Vandersteen (Antwerpen, 15
februari 1913 -- 28 augustus 1990) was een Belgische striptekenaar, vooral
bekend van de stripreeks Suske en Wiske. Kaproen? De laatste jaren gaan de
hardnekkige geruchten dat Willy Vandersteen betrokken zou zijn geweest bij de
culturele collaboratie. Juist in de periode dat er een gat was in Vandersteen
zijn werk, half 1942 tot voorjaar 1943, was er tevens een striptekenaar actief
met een gelijkaardige stijl als die van Vandersteen, onder de naam Kaproen. Deze
Kaproen liet zich opvallen door antisemitische en nazistische spotprenten. Deze
werden gepubliceerd in o.m. Volk en Staat, De Nationaal-Socialist en de brochure
« Zoo zag Brussel de Dietsche militanten » van de Dietsche Militie-Zwarte
Brigade. Echte bewijzen dat Vandersteen deze Kaproen was, zijn nooit gevonden.
Enkel de timing en de tekenstijl wijzen er mogelijk op. Contracten met de
publicaties en Vandersteen werden er niet gevonden, noch andere bewijzen.
Hoogstens vage aanwijzingen, zoals dat Vandersteen tekende voor De Dag, een
flamingantische krant die steeds verder in de collaboratie kwam. Vandersteens
biografist Peter Van Hooydonck meent echter niettemin dat Vandersteen Kaproen
zou kunnen geweest zijn. Stijl Veel van Vandersteens strips bevatten humor en
spanning. De verhalen spelen zich niet zelden af in een historische context en
putten ook graag uit oude volkslegenden en sagen. Tot midden jaren '60 werd er
in "Suske en Wiske" ook af en toe naar de actualiteit verwezen. Omdat dit in een
krant beter werkte dan in de albums, waar dat soort grappen tegen dan vaak
allang gedateerd waren verdween dit aspect uit de reeks. Zeker in "Suske en
Wiske" speelde Vandersteen ook graag met taal door leenwoorden uit andere talen
te verwerken in de namen en/of het woordgebruik van sommige personages. Ook
rijm, pseudo oud-Nederlands, achterstevoren uitgesproken zinnen, woordspelingen,
alliteraties en vervormingen van het Antwerpse dialect komen veelvuldig voor.
Populariteit en invloed In 1949 bewerkte Karel Weyler van Pats ' poppenspel een
aantal Suske en Wiskeverhalen voor het poppentheater die later ook op tv werden
uitgezonden. In 1955 volgde er zelfs een reeks primitieve filmpjes op de
beeldbuis. Er ontstond een stroom van merchandising en pogingen de reeks in
andere landen te doen aanslaan. De verhalen bleken echter veel te
Vlaams/Nederlands. In 1978 kregen Suske en Wiske een standbeeld in de Antwerpse
Zoo. Eind jaren '80 werden enkele Suske en Wiske albums tot tekenfilms bewerkt.
De animatie werd echter over het algemeen nogal traag en houterig bevonden. Van
1993 tot 2003 verscheen er een weekblad rond hen. Biografie Van 1993 tot 1999
jaar werden ook de oude Suske en Wiske verhalen in hun oorspronkelijke
krantenverschijning opnieuw uitgebracht in de Klassiek Reeks. In 1994 en 2002
volgden er de musicals « Suske en Wiske - De musical » en « De spokenjagers ».
En in 2004 de verfilming van het album « De duistere diamant ». In 2005 werd
Vandersteen genomineerd als één van de 111 kanshebbers op de titel De Grootste
Belg in de Vlaamse versie. Hij eindigde op nr. 29. Bijna iedereen in Vlaanderen
heeft in zijn jeugd of later minstens "Suske en Wiske" gelezen. Ook in Nederland
en Suriname is de reeks onnoemelijk geliefd. Ook Vandersteen's andere reeksen
beïnvloedden vrijwel elke striptekenaar in Vlaanderen: Marc Sleen, Jef Nys,
Merho, Willy Linthout en Urbanus, Jan Bosschaert, Jean-Pol, Marc Legendre,
Jeroom en Kamagurka. Als één van de klassiekers uit de stripwereld is
Vandersteen ook doorheen de jaren een geliefd doelwit voor satire en parodie
geweest. In 1983 verscheen er een beruchte pornografische parodie rond Suske en
Wiske waar Vandersteen naar verluid ook een exemplaar van gekocht zou hebben. In
"Urbanus" en de strips van Kamagurka, Gummbah en Jeroom is Vandersteen's stijl
ook al vaak gepersifleerd. Zo is Ridder Bauknecht van Jeroom een parodie op De
Rode Ridder. Bibliografie Tot de series die Vandersteen bedacht behoren onder
andere: « Jerom » 1960-1991 « Karl May » (Ook bekend als "Old Shatterhand")
1962-1985 « Biggles » 1965-1970 « Safari » 1969-1974 « Robert en Bertrand »
1972-1993 « Pats » 1974-1977 « Tits » 1977-1986 « De Geuzen » 1985-1990 «
Schanulleke » 1986-2001 « Piwo, het houten paard » 1943-1946 « Suske en Wiske »
1945-heden « De familie Snoek » 1945-1972 « Tijl Uilenspiegel » 1951-1955 «
Bessy » 1952-1995 « De avonturen van Judi » 1953-1963 « 't Prinske » 1953-1959 «
De grappen van Lambik » 1954-1963, een « nieuwe reeks » volgde vanaf 2004 « De
Rode Ridder » 1959-heden Externe links Jeugd Willy Vandersteen groeide op in de
Antwerpse wijk "De Seefhoek" als zoon van een
beeldhouwer/ornamentmaker/mouleerder. Zijn tekenaanleg en fantasie waren tijdens
zijn kindertijd al opvallend. Hij tekende wielerwedstrijden op de stoep en
bedacht verhalen en toneelstukjes die zijn leeftijdsgenoten vervolgens
naspeelden. De jongen verslond boeken en droomde op school regelmatig weg
tijdens de lessen geschiedenis. Toen hij eens over de kruistochten geleerd had
trokken hij en enkele kinderen uit de buurt verkleed als ridders naar de kerk om
er zich te laten zegenen. De onderpastoor zei hen echter dat het Heilig Graf al
bevrijd was. Zijn leraren berispten hem regelmatig met de woorden: "Het enige
wat jij goed kunt is tekenen en schrijven, maar daar kun je later toch nooit je
brood mee verdienen." Terwijl hij avondlessen tekenen volgde aan de Antwerpse
Akademie voor Schone Kunsten hielp Vandersteen ook regelmatig zijn vader in
diens werkatelier. Hij was zeker getalenteerd genoeg om in zijn vaders
voetsporen te treden, maar toen in de jaren '30 de meer moderne en sobere
architectuur van de Jugendstil haar intrede deed was de ornamentkunst plots uit
de mode. Vandersteen besloot daarop timmerman te worden tot hij besloot dat
decorateur meer iets voor hem was. Als etalageontwerper bij het Antwerpse
warenhuis Innovation kreeg de jongeman op een dag de opdracht een model uit een
Amerikaans modetijdschrift op een paneel over te tekenen. Vandersteen las het
magazine eerst even door en stuitte toen per toeval op een artikel over strips.
Het stuk boeide hem zo enorm dat hij besloot striptekenaar te worden. Vroege
carrière Het werk was zwaar: Vandersteen pendelde elke weekdag tussen Antwerpen
en Brussel en was meestal pas om 9 uur thuis waarna hij dan pas aan het
tekenwerk kon beginnen. Onder het pseudoniem "Wil" tekende Vandersteen « De
lollige avonturen van Pudifar » voor Wonderland, de kindereditie op woensdag van
het blad "De Dag". Tijdens de bezetting waren alle Amerikaanse strips door de
nazi's verboden en daarom was de hoofdredacteur blij met werk dat door een
Vlaming getekend was. Omdat de nazi's echter mensen ronselden voor hun
werkkampen moest Vandersteen een veiliger beroep zoeken. Via zijn zwager vond
hij een baan als grafiek-omzetter in een landbouw- en voedingsbedrijf, maar
omdat dit zo'n saaie job was begon hij uit verveling in de marges van de bladen
te tekenen. Vandersteen wekte de sympathie op van zijn collega's en
afdelingschef en mocht het vakblad van de slagers illustreren. Ook de wachtkamer
en de personeels- en vergaderzalen mocht hij onder handen nemen. Zo kwam hij in
contact met J. Meuwissen, een Nederlander die sinds 1936 het blad Bravo uitgaf
en op zoek was naar Vlaams en Nederlands tekentalent nu er geen Amerikaanse
strips meer mochten gepubliceerd worden. Vandersteen mocht nu wekelijks een
pagina vol tekenen rond « Sindbad de zeerover », « Thor de holbewoner » en «
Lancelot ». Het waren stuk voor stuk erg onbeholpen, maar charmante strips die
de lezers wel op de lachspieren werkten.