meta
dict
text
stringlengths
0
710k
id
stringlengths
20
24
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 88, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Suyver Lelie-blom Coningin der Maeghden. ICk geloove in Godt den Vader almachtigh Schepper van hemel ende van aerderijck Eeuwigh en oneyndelijck en is waerachtig Dat' er oock noyt imant en was sijns gelijck, En in Jesum Christum sijn eenigen Sone Die ontfangen is van den Heyligen Geest, Geboren uyt die suyver Maget schoone Maria die ons bereyt heeft dêes bly feest. 2. Ick geloof dat Godt den Soon veel heeft verdragen Voor ons onder Pontius Pilatus fel Dat hy is gekruyst, gestorven en begraven En naer sijne doodt neder-gedaelt ter hel, Om d'Heylige Vaders te verblijden Die daer saten in de schaduwe der doodt En dat hy ons door sijn doodt en lijden D'helsche poorten brack en den hemel ontsloot. 3. K'geloof dat Jesus Christus van der doodt verresen Is ten derden dage in den morgenstont Met ziel en lichaem schoon en gelorieuse Maecktten tusschen Godt en mensch een vred's verbont, En dat hy ten Hemel is op-geklommen Met d'Heylige Vaders uyt dit aertsche dal En ten jonghsten dage sal weder komen Levende en dooden hy oordeelen sal. 4. K'Geloof in Godt den Heyligen Geest t'allen stonden Een gemeyn heylige Catholycke Kerck Daer gemeynschap der Heyligen wort gevonden, Vergiffenis der sonden maer nemt hier gemerck, Datmen die moet met berouw belijden Aen den Priester, in de plaets van Godt gestelt En door penitentie t'vleesch castijden Soo wort dan u ziel verlost van't hels gewelt. 5. Ick geloof dat s'menschen lichaem sal verrijsen Met de ziel vereenight worden altesaem In dat Godt sal ieder naer sijn wercken prijsen, T'sy met loon oft straf naer zijn wercken bequaem, En dat'er oock is een eeuwigh leven Om in Godt te rusten eeuwigh sonder endt Oft van d'aenschijn Godts eeuwigh gedreven, En te lijden voor de sonden t'hels torment. 6. Heer in dit waerachtigh geloof wil ick leven Al moest ick dus lijden veel tormenten swaer Hier voor wil ick sterven door u liefde gedreven, Meer als hondert duysent keeren Martelaer, Heer ick wensch dat alle hert en ziele Om u te belijden, altijdt stont bereedt Dat ick niet en kan de helle vernielen En al die u lasteren dat is my leedt.
wouw001ghee01_01_87_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 89, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Helas je suis d'abandonné. (ofte) Waer zydy nu ô mijnen Heer. (ofte) O valsche werelt vol bedrogh. ICk ben den Heere uvven Godt Geen vremde goden, en stort u gebeden Bemint my boven al met reden, Stel ick u dit in mijn eerste gebodt, Siet dat gy geen gesneden beldt Ofte gelijckenis u voor en stelt, Om te aenbidden oft Godts dienst te bewysen Maer alleen uwen Godt Sult g'eeren dienen en prijsen Dit seyt t'eerste Gebodt. 2. Den naem van uwen Heer en Godt En sult gy oock niet nemen aen lichtveerdigh Noch blasphemeren als onweerdigh Oock ydelijck en sweert ofte en spot. Noch sweert in onrechtveerdigheyt Dit is t' geen het tweede Gebodt u seydt, Maer voor Godts naem sult gy u knien buygen Met groot ootmoedigheyt Soos al Godt zijn getuygen Van uwe deughtsaemheyt 3. T'Geen het derde Gebodt hier raeckt Dat seght u dat gy moet godtvruchtigh leven Als Godt sijn Wet heeft voor geschreven Gedenckt dat gy den Saboth heyligh maeckt, En dan ten minsten Misse hoort De Kerckelijcke diensten als 't behoort Geen coopmanschappen en sult gy dan drijven Noch slaverny en doet Laet prossederen blijven En dient Godt met ootmoet. 4. T'Vierde Gebodt u hier voor leyt Een soete les gemackelijck om leeren Vader en Moeder sult gy eeren Beminnen en behulpsaem zijn met vlijt, In eer en deught gehoorsaem zijn Ter goeder trouwe, maer niet in den schijn, Soos al u Godt hier sijnen segen geven Ende in desen tijdt Een lanck geluckigh leven Oock een goey eeuwigheyt. 5. Dat gy niemant en sult doodtslaen Quetsen, quaet wenschen oft vermaledijden Noch in uws naestens leer verblijden Dat laet u Godt in 't vyfde Gebodt verstaen, Gramschap, haet, nijdt uyt t'herte sluyt En merckt eens hoe de leeringh Christi luyt, Die voor sijn vyanden heeft willen sterven Tracht hem te zijn gelijck Soo sult gy met hem erven Een deel mede in zijn rijck. 6. T'Geen het sesde Gebodt hier melt Geen overspel en sult gy committeren Noch leven in eenigh oneere Noch geen oneerbaar belden voor en stelt, Want Godt heeft groote straf bereyt Voor dit misdaet in alle eeuwigheyt, Dus tracht naer uwen staet suyver te leven Op dat gy eeuwelijck By Godt mocht zijn verheven Met blijschap in sijn rijck. 7. Het sevenste Gebodt verclaert G'en sult niet stelen noch onrechtveerdigh leven Noch niemant daer toe hulpe geven Gestolen goedt en koopt noch en bewaert, Noch en onthout den arbeyts loon Noch geen bedrogh in coopmanschappen doen, Van woeckery sult gy u nerstigh wachten En uyt een reyn gemoet Rechtsinnigheyt betrachten Soo wint gy t'eeuwigh goet. 8. T'achste Gebodt dat wyst u aen Als Godt ons in sijn Wet heeft voorgeschreven G'en sult geen valsche getuygen geven Maer sult de waerheyt spreken en voorstaen, Oock niemants goeden naem en schent En melt geen fout die niet en is bekent, Niemant beschadight in sijn goet oft eere Dat is't begin en 't slot Dat Godt u hier wilt leeren In het achste Gebodt. 9. Het negenst', en het thienste seght G'en sult uws naestens huysvrouw niet begeren Noch huys, noch lant, noch sant, noch neiringh Noch Os, noch Ezel, dienst-vrouw ofte knecht Noch iet van t'geen hem toe-behoort Siet dat g'u mede broeder niet en stoort Maer tracht met hem in peys en vrede te leven Hier in desen tijdt Soos al Godt met u wesen In alle eeuwigheyt.
wouw001ghee01_01_88_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 90, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Van't voorgaende. COmt Christen zielen altesaem Met u verstant wilt wysselijck bemercken Die zijt een kint der Roomsche Kercke Hoort de Geboden van u Moeder aen. Die u in 't Doopsel heeft gebaert En u van d'helsche slaverny bewaert, Op dat gy mede mocht zijn van d'uytvercoren En eeuwigh saligh zijn Wilt haer geboden hooren En houdt s'in liefde rijn. 2. T'Eerste Gebodt dat seydt u claer Dat gy sult vieren al de Heyligh dagen En dan u hert aen Godt op-dragen Trachten te volgen hunne deughden naer Schouwen alle lichtveerdigheyt Wulpsche manieren en brootdronckentheyt, Van slavelijcken arbeyt sult g'u wachten Van sonden noch veel meer Naer de volmaecktheyt trachten Uyt liefde tot den Heer 3. 't Tvveede Gebodt dat stelt u voor Niet alleen den Heyligen-dagh te vieren Maer Miss' t'hooren met goey manieren Den Goddelijcken dienst soo als't behoort. Het lijden Christi overpeyst Als 't Heyligh Sacrificie hier vereyst, Oft wel het heyligh Pater-noster spreken Oft goey gebeden goet, Bekennen u gebreken Voor Godt met groot ootmoet. 4. t'Derde Gebodt in onse tael Dat houdt hier voor aen alle Christen menschen Te vatten aen de Penitentie Vasten de vasten-dagen al-te-mael, Geboden door het heele jaer Houdt dit Gebodt al valt het somtijdts swaer, Gedenckt dat Christus onsen Heer der Heeren Door dese baen Ons wou de wegen leeren Om in sijn rijck te gaen. 5. t' Vierde Gebodt u hier vermelt Afstant te doen van sonden en gebreken En eens ter jaer u bicht te spreken Uwen Priesters in Plaets van Godt gestelt. Aen hem in recht ootmoedigheyt En met berouw u sonden al belijdt, De penitentie die men u sal geven Tot t'Goddelijck versoen En beternis uws leven Sult gy met nerst voldoen. 6. t'Vyfde Gebodt seer excellent Dat seyt, verciert u ziel met bruylofts cleeren En gaet ter tafelen des Heeren Het minst eens jaers te Paesschen oft daer ontrent, Maer siet dat gy u wel bereyt Eer gy comt tot die hooge Majesteyt Want die het lichaem Christi nut onwaerdigh Het waer hem beter dat Hy noyt op deser aerden T'leven ontfangen hadt. 7. Hier hebt gy Christenen wie gy zijt Verstaen t'Gebodt van u Moeder vol trouwen Tracht dit met yver t'onderhouwen Saligheyt volght u inder eeuwigheyt, Want hout voor seker en gewis Dat buyten dit geen Saligheyt en is. Dus danckt den Heer die u heeft uytvercoren Tot dit geluckigh lot Daer menigh ziel verloren Gaet in't helsche slot.
wouw001ghee01_01_89_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 91, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Hoe wort ick verstroeyt van alle kant. (ofte) Ach Ioosken zijt gy de welde moe. HEt Doopsel dat Heyligh Sacrament Heeft Christus ons gegeven het vvelck in de ziele prent Een merck-teecken vailiant Tot schrick van den vyant, De ziel die door d'erf-sonde Was in sijn slaverny Wort van sijn macht ontbonden En van d'helsch tormenten vry. 2. Een ziel die t'Doopsel hier aenveert Die vvort Godt toe-geëygent, duyvel, vverelt, t'vleesch af svveert. T'vvit kleer vvort haer bereyt Van puer onnooselheyt, En in het boeck van 't leven Wort sy van Godt gestelt De hel moet voor haer beven Want s'is boven haer gevvelt. 3. Het Doopsel dient als een roode zee Daer men moet door passeren om verlost te zijn van vvee Pharo die ons vervolght Die vvort hier overgolft, Want door Godts milde vvercken Soo vvort de ziel gebracht In't landt der Roomsche Kercke D'helschen pharo blijft versmacht. 4. Hoe menigh ziel leyt in d'helsche pijn Dat sy het Doopsel hadden souden eeuvvigh saligh zijn, Hoe vvel dat imant leeft Die 't Doopsel niet en heeft Ten can de ziel niet baren Hy moet eeuvvigh in pijn Het aenschijn Godts verlaten Een brantstock der helle zijn. 5. Laet ons den Heere danckbaer zijn Die ons hier quam verlossen van der doodt en d'helsche pijn, En bidden met ootmoet Aen Godt ons hooghste goet, Dat vvy mogen beleven De puer onnooselheyt In 't Doopsel ons gegeven En hem loven t'allen tijdt.
wouw001ghee01_01_90_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 92, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Mijn ziel die quelt. HEt H. Vormsel dat vveerdigh present Is een groot Sacrament Van Christus ingestelt Tegens s'vyants gevvelt, Het vvelck een teecken inde ziel comt mercken Tot s'vyants schrick en om de ziel te stercken, In svvaeren strijdt Die m'in dit leven lijdt. 2. De groote cracht van't Vormsel vvert geacht Wiert dat tyrans geslacht Eertijts oock vvel gevvaer In menigh martelaer, Want als sy vvaeren met dêes salf bestreken Hun hert oft tongh en kos geen tael meer spreken, Als van den Heer Die sy beminden seer. 3. Dus hebben die vervolgers van Godts Kerck. Hier van gemaeckt groot vverck, Te letten op den mensch Die het Vormsel naer vvensch Gegeven wierdt zijnde rijn sonder vlecken Deden terstont het vel van 't voorhooft trecken Maer t'hadt sijn cracht Strack in de ziel gevracht. 4. Doch al te laet heeft menigh Apostaet Beclaeght sijn groot misdaet Die om sijn boosheyt fel Versmoort leyt inde hel, Dat hy sijn dolingh hier vvel kost bemercken Door 't Heyligh Vormsel, t'vvelck hy in Godts Kercke Hadde ontfaen Was Godt noch af gegaen. 5. Gemerckt dat menigh ziel vervalt tot sont Waer door sy vvort verdomt By manckement om dat Sy't Vormsel niet en hadt, Oock dat 'er vele tot haers herten drucken Vervallen tot malheur en ongelucken Om dat by tij'n Sy niet gevormt en zijn. 6. Laet ons dan Godt den Heere danckbaer zijn Die ons uyt liefde reyn Hier liet voor een present Dit Heyligh Sacrament, Het vvelck ons ziel versterckt om te vervvinnen Den duyvel, vverelt, t'vleesch: en Godt te minnen Met groot ootmoet Die is ons eeuvvigh goet.
wouw001ghee01_01_91_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 93, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Herderkens hy is geboren. HEt Heyligh Sacrament hooghvvaerdigh Des Autaers hier vermelt Heeft Christus voor ons op der aerden Tot saligheyt in gestelt, Daer hy vvilt selver zijn Den troost en medecijn Onder den schijn van Broodt Daer hy ons heeft genoodt. 2. K'laet u tot een gedachtenisse Sprack Christus oversoet Mijns lijdens en liefde voorgevvisse Mijn Heyligh Vlees en Bloet, Tot spijs voor uvve ziel Hoort vvat ick u voor hiel, Een Sacristie net Al van de nieuvve Wet. 3. In dit groot Sacrament van 't leven Is Christus Godt en Mensch Schoon en gelorieus verheven Gelijck hy rust naer vvensch, Aen s'Vaders rechter handt In den hemel triumphant Met sijn vyf vvonden schoon Verblijdt heel s'hemels troon. 4. Niemant en can hier achterhaelen Met sinnen in't gemeen Reuck, smaeck, gesicht, gevoelen faelen, Maer het gehoor alleen Bevat dit vvonder vverck Hoe Christus in alle Kerck, In elck Hostie voor gevvis Heel tegenwoordigh is. 5. Laet ons lof en gelori geven Sijn hooghste Majesteyt Die 't Heyligh Sacrament verheven Heeft tot bancket bereyt. Daer hy vvist selver zijn De spijs en ook den vvijn, Die onse ziel verblijt In alle eeuvvigheyt.
wouw001ghee01_01_92_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 94, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Peeternelleken (ofte) Geluckigh hondeken geluckigh beestjen. WAt is de Bicht ofte de Penitentie Een Sacrament van Christus in-gestelt, Door 't welck de Priesterlijcke macht naer wenschen De ziel verlost van het s'vyants gewelt. 2. T'Géen dat sy hadt verloren door de sonde Die door 't begrogh des vyants was verleyt, Wort haer door Christus lijden en sijn wonden In d'Heylige Absolutie weer bereyt. 3. O ziel eer gy komt tot dêes Bicht gepresen Wilt wel bemercken wat hier wort gevraeght, Naer't nerstigh ondersoeck oprecht leetwesen Uyt een reyn liefde t'welck Godt seer behaeght. 4. Daer naer sult gy u sonden gaen belijden Aen uwen Priester met een groot gedult, In recht ootmoedigheyt en oock by tijden Voldoen de Penitentie voor u schult. 5. Weet dat gy schuldigh zijt u te bereyden Door 't neerstigh ondersoeck van uwe sont, En al u sonden met berouw te belijden Daer gy weet dat u ziel is mede gewondt. 6. T'is oock profijtigh all' ondeught te bichten Die men kleyn acht en heeft gecommitteert, Want satan sal u in doodt betichten Van d'alderminste sout geconsenteert. 7. Laet ons te samen onsen Godt bedancken Die ons heeft t'Doopsel als een schip bereyt, Maer naer de schipbraeck de Bicht als een plancke Die ons brenght tot de haef van saligheyt.
wouw001ghee01_01_93_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 95, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Wat dunckt u van den cale joncker. (ofte) Tot u ô Iesus Heer der Heeren. HEt Heyligh Olyssel gepresen Is een groot weerdigh Sacrament Het comt de ziele te genesen Die was gewond' van 't helsch serpent, T'vergeeft de dagelijksche sonden Die men in't Bichten niet en verconden, Oock de doodt-sonden al in't gemeyn Die by onwetentheyt vergeten zijn, 2. Dit heyligh Sacrament vol gratie Verlicht den siecken in de pijn En het vermindert de tentatie T'is voor de ziel een medecijn, Het comt haer zijnde in strijdt verlaten In haeren uytersten noodt ter baten, Het helpt den siecken voor gewis Weer tot gesontheydt als 't hem saligh is. 3. Hoe menigh dooden met verstrangen Heeft men in't duyster graf geleyt Die hadt hy t'Heyligh Olysel ontfangen Hy hadt geleeft noch langen tijdt. Jae menigh ziel lijdt pijn seer felle In 't Vagevier, oft inde helle, Die hadt sy 't Kerckelijck recht ontfaen Sy waer seer haest ten hemel in gegaen 4. Laet ons den Heer dan danckbaer wesen Die ons hier schonck voor een present Uyt een rijn liefde uytgelesen Dit weerdigh Heyligh Sacrament, Om onse ziele hier door te spijsen En te verstercken op dêes reyse Om soo te winnen den lesten strijt Lof zy u Godt in alle eeuwigheyt.
wouw001ghee01_01_94_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 96, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Hoe Goddelijck, hoe goet en soet. (oft) Franciscus leyt af u habijt. HEt Priesterdom seer excellent Is een Sacrament, Van Christus ons gegeven,, Weerdigh verheven In de ziel het prent, Een merck-teecken het welck komt te versterken Den dienaer Godts bewaerder van Godts Kercke, Een uyt-gestorte Olie vloeyt hier op het hooft En komt dus neder-dalen tot den boort gelooft, Want door de Priesterlijcke macht Wort aen de ziel gegeven,,Den middel van het leven Ieder naer sijn kracht. 2. Het Priesterdom waerdigh geacht Heeft van Godt de macht Om aen de ziel te geven,,Het Broodt van 't leven, Die de deught betracht, Want Christus die het Priesterdom beminden Wou sich hier aen het Priesters woort verbinden, Om als hy Consacreten soud' in liefde groot Te komen neder-dalen onder schijn van Broodt, Om met den mensch in liefde soet Hier altijdt te verkeeren,,Laet ons den Priester eeren, Eeren met ootmoet. 3. Het Priesterdom Godt seer behaeght T'welck den sleutel draeght, Van't Heyligh Consistorie,,En tot Godts gelorie Lijf en ziel het waeght, Want Godt den Priester stelt als fauve-garen Om hier sijn Kerck en zielen te bewaeren, Hy maeckt hem dispencier van sijne schatten waerd' En heeft tot hem geseyt gy zijt het zout der aerd', 'T gheen dat gy bint, ofte onbint Dat sal by my soo wesen,,O Priesterdom gepresen, Gy moet zijn bemint, 4. O Heyligh Priesterdom gy zijt weert Dat gy wort géeert, Want alle Christen zielen,,Moet voor u knielen, Die Godts gunst begeert, Want als den mensch geboeyt leyt inde sonden Wort door de Priesterlijcke macht ontbonden, De suyver witte Lelie staet hier in den fleur Die't hels serpent doet sterven door haer krachtigh geur, Want dagh en nacht staet hy bereyt Door predicken en leeren,,Om sondaers te bekeeren, Tot haer saligheyt. 5. Lof zy u opperste Majesteyt Die ons hebt bereyt, Het Priesterdom vol waerden,,Om ons op d'aerden Hier ter saligheyt, Als eenen Moyses wysselijck te lijden En de verlaten ziel te helpen strijden, Hoe menigh sondigh ziel leyt in de hel versmoort Die naer het Priesters woort hier niet en heeft gehoort Hoe menigh ziel holp hy in strijt Winnen de schoon victorie,,Die nu in Godts gelorie Eeuwigh zijn verblijdt. 6. Laet ons dan Christenen al te saem Met respect bequaem, Den Priester eer bewijsen,,Sijn ampt hier prijsen, Godt soo aengenaem, Want Christus self wou zijn den eersten Priester Die hun gelaeten heeft sijn administer, Het is de schoonste fleur die m'op den mantel vint Van onse Roomsche Moeder van Godt soo bemint, O dienaer Godts die Priester zijt En 't weerdigh ampt aenvaerden,,Hout uwen staet in waerden En dient Godt met vlijdt.
wouw001ghee01_01_95_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 97, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Hoe ligh ick hier in dêes ellende. (ofte) Leeuwen oft Beiren en konnen my dwingen. HEt Houwelijck van grooter waerden Dat is een Heyligh Sacrament T'Welck Christus selver op der aerden Tot saligheyt heeft in-gestelt, Voor al die hun hier toe begeven Salich zijn sy die't vvel beleven. 2. Dit Heyligh Sacrament vvilt mercken Maeckt een verbont met man en vrouvv En comt hun zielen te verstercken Met een reyn liefd', om soo getrouvv, Dien svvaeren last naer Godts behagen Malcanderen te helpen dragen. 3. T'Houvvelijck moet vvel zijn gepresen Want Christus vvau ter bruyloft zijn In Cana Galiléè voor desen Daer hy maeckten van vvater vvijn Om by mirakel te verheffen En d'eer van 't Houvvelijck te treffen. 4. Getroude lieden schept den couragi En siet vvat Iesus voor u doet Gebreck u iet in u mennagi Nemt uvven toevlucht t'alder spoet, Tot Iesus hy sal u verblijden En u bevvint gebenedijden. 5. In deught en eere moet gy beclijven Getroude lieden altesaem Als schoone planten van Olijven Sullen u vruchten om u staen, Noch meer sullen sy u verblijden In't s'hemels vreught verlost van lijden. 6. De Moeder Godts en Maeght vol gratie Is door het houvvelijck voort gebracht Oock menigh Heylige Personag' Die Godt hier lôfden dagh en nacht, De vrucht van''t houvvelijck verheven Sal men sien door den hemel svveven. 7. Dus vvie u hebt oft vvilt begeven Ten houvvelijck met goeden raet In deught en eere vvilt hier in leven Reyn onbevleckt naer desen staet, En tracht uyt heel u hert en sinnen Godt en u mé-portuer te minnen.
wouw001ghee01_01_96_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 98, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Ick lagh in eenen soeten slaep. O Mensch die hier geschapen zijt Hoe cont gy leven sonder vreese Daer gy niet en vveet uer noch tijdt Noch vvat van u sal naermaels vvesen. Doch een van dese tvvee sal't zijn Eevvigh gelori ofte pijn. 2. Het lichaem sal vergaen seer ras En door de doodt in d'aerd' vervvynen Daer't dienen sal tot vvormen aes Want als een bloem sult gy verschynen, En als een schaduvve vergaen Laet u dit vvel voor oogen staen. 3. Al vvat'er op der aerde leeft Moet al in d'aerde door het sterven Niemant die hier van voordeel heeft, Niemant can dit anders vervverven, T'sy oft hy meester is oft knecht Hy moet al eens voldoen dit recht. 4. Den aldervvyster Salomon Is doer de de doodt in d'aerd' getogen Den alderschoonsten Absolon En hadt hier tegen geen vermogen, Samson dien alderstercksten helt Is door de doodt in d'aerd' gevelt. 5. Hoe menigh groot edel Monarck Soo Coninck, Hertogh, Prins als Graven, Soo Heer als Meester ofte Klerck Heeftmen al naer het graf sien dragen Soo jonck als oudt, cleyn ofte groot. T'moet al in d'aerde door de doodt. 6. En gy die hier soo wort geeert Door rijckdom pracht oft hooge staten Preyst eens hoe haest de kans verkeert, En dat gy't al sult moeten verlaten. Want niet van dit is't dat gy t'mint Gy in het ander leven en vint. 7. En gy die hier naer schoonheyt staet Oft hier in neemt als u behagen Die als een blom des velts vergaet, En die gy niet cont mede dragen, Waerom en wilt gy toch u jeught Hier niet besteden tot de deught. 8. Alle des werelts ydel vreught Sal u al in de doodt verlaten Alleen blijft by u de ondeught, Die Godt in uwe ziel sal haeten, En onvoorsints comt s'onverwacht Als eenen dief stil inden nacht. 9. Al gaeft gy dan d'heel werelt groot Om eenen oogenblick tijdt te winnen, En u tegen die scherpe doodt Dan eens wat beter te versinnen, Hoe seer dat gy dan zijt in pijn Het sal u al geweygert zijn. 10. Dus siet hoe u de rekeningh staet Want gy moet haestelijck compareren Voor den rechtveerdigen rechters raet Daer niet en valt te appelleren, Daerom houd' u altijdt bereyt Want 't gaet 'er voor de eeuwigheyt,
wouw001ghee01_01_97_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 99, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Van Biron. (ofte) Van d'onthoofdinge van den Coninck van Engelant. SOo haest de ziele scheyt Wort sy berooft van't leven Voor 't Oordeel Godts geleyt Om rekeningh te geven, Van al dat is misdreven Tot t'alderminste hair Dat daer al staet geschreven En geteeckent seer claer. 2. Al wat verborgen lagh En hier al was vergeten Dat comt daer voor den dagh En wort daer al geweten, T'Oonscientie boeck wilt mercken Dat sal daer open gaen Godts vinger sal u wercken Seer claer daer wysen aen. 3. Niemant wort hier verschoont, Niemant en heeft hier voordeel Maer elck naer werck geloont Door het rechtveerdigh Oordeel, Jae oock van alle u woorden Gesproken oft aenhoort Waer door gy Godt hier stoorden Dat brenght men daer al voort. 4. Hier wort snel ondersocht Oft gy al de geboden Van Godt wel hebt volbrocht, En is 't dat gy als de snoode, Met een doodt-sond' alleene Bevonden wort alhier Gy moet voor eeuwigh weenen Branden in't helsche vier. 5. Maer al die sterven hier Met dagelijksche sonden Worden naer't Vagevier In swaere pijn gesonden, Tot dat sy aen den Heere Al tot de leste duyt, Betaelen met verseeren Eer sy daer comen uyt. 6. Maer een goet Oordeel geeft Godt die naer sijn behaegen Hier wel hebben geleeft, En hebben 't Cruys gedragen, En sonder sonden scheyden Door liefde wel bereyt Sy worden sonder beyden Ten Hemel in geleyt. 7. Dus sondaers wie gy zijt Wilt u in tijts bekeeren En maeckt u wel bereyt Tegen den dagh des Heeren, Verbetert u gebreken Want het voor eeuwigh gaet Als't vonnis wort gestreken Dan is het al te laet.
wouw001ghee01_01_98_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 100, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: O Mensch! ô edelen Mensch. (ofte) Wat staet hier in dit perck,, Een schoon Iesuite Kerck. KOmt menschen al gelijck Bevat dêes leeringh wel, Dat soo mist Godts rijck Neerdalen moet in d'hel, En dat dit vreet torment Sal duren sonder ent, Daer gy in swaere pijn Eeuwigh sult moeten zijn. 2. De hel is eenen kuyl Vol solpher, peck en vier. Vol schroomelijck gehuyl, En schrickelijkck getier, Daer men niet hooren sal Als jammerlijck geschal: Wee my en had ick noot Gelooft op d'aerd' soo snoot. 3. O schrickelijcken brant! O vlammen vol torment. Die pijnt van alle kant En noyt sal nemen ent! Om een doodt sond' alleen Komt gy tot dit geween, Want hier niet anders vlamt Als de sond' die Godt vergramt. 4. Godts rechtveerdigh oordeel T'welck de ziel condamneert, Mits sy, haer leven heel In sond' heeft gepasseert; Dat bindt haer in dien kuyl Met al haer sonden vuyl, Daer sy eeuwigh in pijn. Moet duyvels gevangen zijn. 5. Hier pijn' hun d'eeuwigheyt, Eertijts niet g'extimeert, Oock den verloren tijdt Soo qualijck g'imployteert, Het schrickelijck gesicht Des duyvels ongetucht, Want ieder sonde snoot Heeft hier haer straffe groot. 6. De pijn der schaed' en spijt, En schande over-groot, Den honger men daer leyt, Berooft van't levens broot; Afgunst, nijdt ende haer, Daer d'een d'ander versmaet; Want een Moeder door nijdt Haer Kindt vermaledijdt. 7. Men crijseltant van pijn, Men vringht de handen hier, Want 't leven moet hun zijn Om te smaken dit vier, Voor consolatie door, Want dit vier en sal noot Voor hun zijn uytgeblust, t' Blijft eeuwigh tot hun onrust. 8. De duysternisse groot Die men can tasten hier. Den vuylen stanck en roock Haer doet versmachten schier: Wanhop' seer desperaet Om dat het is te laet, Want m'uyt dit hels verdriet Niemant verlossen siet. 9. Maer 't swaerste dat m'hier lijdt, En noch doet meeste pijn, Dat is voor eeuwelijck Te derven Godts aenschijn, En den consciëntie worm De ziel doet storm op storm, Die noyt respijt en geeft, Maer tot hun straffe leeft. 10. Noyt pen en schreef soo snel Die maecken cost bekent, De straffen van de hel En al haer vreet torment: Want desen poel der doot Heeft een verdriet foo groot, Dat d'oogenblicken daer Schijnen wel duysent jaer. 11. O Sondaer! Siet dat g'hier U sonden wel beweent, Want gy comt tot dangier Veel eerder als gy meent; Siet dat g'u wel bereyt Voor die langh eeuwigheyt, Voorwaer het is te laet Als gy voor 't Oordeel staet.
wouw001ghee01_01_99_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 101, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Van Cecilia. (ofte) Ick sien een choor verheven. O Mensch! die hier geboren Zijt in dit aerdsche pleyn, En van Godt uyt-vercoren Om eeuwigh saligh te zijn: Wilt dickwils overpeysen Met memori, wil, verstant, De overschoon Palleysen Van 't Hemels Vaderlant: Op dat gy van de sonden Die hier u ziel seer wonden, Uyt liefde tot den Heere Soo veel als gy vermeught, U vlytigh moght bekeeren, En begeven tot de deught. 2. Sint Jan heeft wel gepresen Dêes Stadt te zijn gebout Van Perels uytgelesen, Fijn gesteenten ende gout; De Son, de Maen en Sterren Siet men staen van buyten claer, Om 't helder licht van verre Te geven wonderbaer Op 't Aerderijck aen de menschen, Maer Godt verr' boven wenschen, Die helder Son verheven, Geeft door sijn Godtheyt claer Het licht van 't eeuwigh leven Aen de Borgers al-te-gaer, 3. De blyschap noyt volpresen, Die in 't geniet bestaet Van het Goddelijck wesen Alle verstant te boven gaet: Paulus sal't u seggen, Opgetogen in den geest, Geen tongh en can uytleggen De vreught van s'Hemels Feest, Geen herten can't bepeysen, Noch oogh sagh't eynigh reyse. T'welck Godt sijn liefste vrienden Voor eeuwigh heeft bereyt, Die hem hier vierigh dienden En volherden in den stryt. 4. De soete Engels Chooren Ieder in sijnen graet, Laeten hun stemmen hooren. Met een blijschap boven maet, Om haeren Godt te geven Lof en eer met danckbaerheyt; Die hun dit saligh leven Voor eeuwigh heeft bereyt; De Maeghdekens vol minnen Die hier met hert en sinnen Streden om de victori Over de sonde quaet, Volgen in de gelori T'suyver Lam al waer het gaet. 5. Elck Heyligen verheven Voor Godt sijn croon af-leyt, Om alle eer te geven Aen sijn hooghste Majesteyt, Met blyschap sy aenschouwen Oock de Menscheyt Christi schoon, De Coningin vol trouwen Godts Moeder in haer troon, Elck Heyligen besonder Blinckt soo schoon boven wonder, Dat meer als duysent Sonnen Hoe helder en hoe claer Sou worden overwonnen Door de minste strael van haer. 6. Als 't lichaem sal verresen Zijn uyt dit tranen dal, Vier gaven uyt gelesen Sal 't dan hebben eerst vooral, 'T sal schoon zijn en claer blincken Boven alle cristalijn: Ten tweeden sonder krincken Sal 't snel en vlytigh zijn: De derde gaef sal wesen Subtylheyt weert gepresen, Geheel onlijdelijcke, Onsterfelijck oock mede, En besitten oock Godts rijcke Met de ziel eeuwigh in vrede. 7. O ziel wilt wel bedincken Dat overgroot geluck, Dat Godt u daer sal schincken Voor een weynigh smert oft druck, Voor corten tijt te strijden En wat arbeydt t'onderstaen, Sult g'u eeuwigh verblijden Met Godt in vrede gaen: Den Lauwer crans verheven Sal u worden gegeven, Den Palmtack in d'handen, En de verdiende Kroon Sult gy dragen volstandigh Eeuwelijck tot uwen loon,
wouw001ghee01_01_100_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 102, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Den winter is voorby gestreken. 'K Geloof dat'er is eenen Godt gepresen, Schepper van Hemel en van Aerderijck, Door wien dat alle dingen heeft het wesen, Die oock geen dinck en is onmogelijck, Die s'menschen ziele geschapen heeft Naer sijn beldt en gelijkenis die door hem leeft, Die haer spijs en voedsel geeft. 2. 'K geloof dat Godt den Rechter is van alles, Straffer van 't quaet en Loonder van het goet, Dat hier niemant soo vry is van ons allen Of dat hy voor sijn Oordeel komen moet; Die den goeden tot blijschap ten Hemel in leyt, Maer heeft voor de quaede 't helsche vyer bereyt Voor alle eeuwigheyt. 3. 'K geloof dat Godt is Heer ende Regeerder Van al dat eenigh wesen heeft ontfaen, Dat alle machten van hem dependeren, En met een woort kan alles doen vergaen: Die all's doorsiet door sijn Almogentheyt En is op alle plaetsen rouw oft wel bereyt In volle Majesteyt. 4. 'K geloof dat Godt is eenigh in het wesen En dat gy is Dryvuldigh in persoon, Godt Vader, Godt Soon, Godt Heyligh Geest gepresen Rust in sijn selven, en besit den Throon; Die door sijn soet wesen alle zielen verblijt, En sijne glori heeft voor ons bereyt Tot inder eeuwigheyt 5. 'K geloof dat Godt den Soon is Mensch geworden In't suyver lichaem van de reyne Maeght Maria, die door haar soet accoorden Heeft aen sijn hooghste Majesteyt behaeght, En dat door medewerckingh des Heylighen Geest, Waer door ons bereyt is die hemelsche Feest, Oock in dit droef aerdts forreest. 6. 'K geloof oock dat de Goddelijcke gratie Ons noodigh is tot onse saligheyt, Dat Godt ons moet verstercken in tentatie Oft dat wy worden tot sonde verleyt; Want den helschen vyandt gaet altijdt rondt Om de ziel te verslinden t'alder uer en stondt Als een brisschenden Leeuw oft Hondt. 7. 'K geloof dat de ziel is onsterfelijcke Van alle Menschen die geschapen zijn, Om te genieten Godt en oock sijn Rijcke, Oft eeuwelijck te smaecken d'helsche pijn, En dat oock het lichaem eens verrijsen sal Ontrent de Valleye van Iosaphats Dal Daer 't ten oordeel komen sal.
wouw001ghee01_01_101_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 103, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Geluckigh Hondeken geluckigh beestjen. (ofte) Peeternelleken die sou gaen trouwen. HEt Evangelie melt acht Saligheden, Daer Christus selver predickte sijn woort; Soo wie is arm van geest dat hem met reden Het Rijck des Hemels eeuwigh toebehoort. 2. Sy sullen oock de Hemelen vervullen, En saligh wesen die sachtmoedigh zijn, Want sy de aerd' in vrede besitten sullen, En hier oock Heer over hun passi zijn. 3. Saligh zijn sy al die hier droevigh wesen Want sy sullen eeuwigh den troost ontfaen, Wanneer haer lichaem met de ziel verresen In bljischap voor het aenschijn Godts sal staen. 4. Saligh zijn sy die hier hongerigh dorsten Naer d'eere Godts en sijn rechtveerdigheyt: Godt salse in den quaden dagh verlossen, En haer versaden inder eeuwigheyt. 5. Saligh zijn sy die hier laeten béerven Aen haeren naesten hun bermhertigheyt, Want sy sullen bermhertigheyt verwerven Van Godt als haere ziel uyt 't lichaem scheyt. 6. Saligh zijn sy die suyver zijn van herten En tot exempel zijn van alle lien, Want sy sullen verlost van druck en smerten Het aenschijn Godts in alle eeuwen sien. 7. Saligh zijn sy al die vredsamigh wesen, Want sy sullen met vreughden zijn genaemt. Godts lieve Kinderen weerdigh gepresen In d'Hemelsche gelori ongeblaemt. 8. Saligh zijn sy die hier vervolgingh lijden Om de rechtveerdigheyt, oft om Godts woort, Want Christus heeft geseyt tot hun verblijden Dat hun het Rijck des Hemels toe-behoort. 9. Wilt dan ô Christen ziel kloeckmoedigh De deught en d'eere Godts hier dessendeert: Soo sult g'u eeuwelijck in Godt verblijden, En den vervolger sal worden verneert.
wouw001ghee01_01_102_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 104, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Op eenen nacht als Ioseph soude rusten. (ofte) Ie souffrirez Philis sous vôtre empire. MAria suyver Maeght wert gepresen Dat u al herten minnen dagh en nacht Over t'geluck door u aen ons bewesen Wanneer den Engel u de bôdtschap bracht, Dat eeuwigh Vaders woort naer onsen wensch In u suyver lichaem sou worden mensch. 2. Doen ginght g'u Nicht besoecken met verlangen Elizabeth die met ootmoedigheyt En groote blijschap u heeft ontfangen De vrucht uws lichaems zy gebenedijt. Waer naer het kint Joannis innigh dorst Die doen wiert vande erf-sonde verlost. 3. Dat mensch geworden woort Godts Soon verheven Baerden gy suyver Maeght in Bethlêems stal En hebt den mensch soo weer gegeven Dat hy verloren hadt door Adams val, Den aengenamen vrede wier hier verklaert Van d'Engels aen de menschen op der aert. 4. Met groot ootmoedigheyt gonckt gy op-dragen Dit kintjen zijnde veertigh dagen oudt 'T was tot sijns Vader wel-behaegen Den ouden Simeon hem hier aenschouwt, Die hy omhelsden met een liefde groot Van blijschap wensten hy doen naer sijn doodt. 5. Met iever socht gy hem, zijnde verloren Binnen Ierusalem op t'selve pas Als hy was onder de Doctoren Die hy seer heylighlijck leerende was, Wat groote blijschap smaeckten u reyn hert Als dit lief kint van u gevonden wert. 6. Eylaes wat droefheyt moest u hert besueren Wat druck en hanghst voelden u reyn gemoet Als Iesus gonck in't Hofken treuren Sweetten van droefheyt water ende bloet, Nochtans met liefde leedt gy dese pijn Op dat den mensch door hem verlost mocht zijn. 7. Ach ach wat pijn quam doen u hert doorgronden Als uwen Soon wiert van de Ioden vreet Seer vast aen een collom gebonden Om in veel pijn te boeten Adams leet, Van droefheyt heeft u suyver hert getreurt Als gy hem saeght met roeden heel verscheurt. 8. Wanneer de Ioden uwen Sone kroonden Met scherpe dorens op sijn heyligh hooft, Pilatus hem voor 't volck verthoonden Zijnde van 't menschelijck gedaent berooft: De dorens die hem wonden vreet en fel Wonden ô Maeght u hert en ziel seer snel. 9. Wat overvloet van tranen sagh men leken Als uwen Soon gonck treden naer Calvaer, Daer hy in sweet en bloet besweke Met s'werelts last belaen, dien hem viel swaer; Gy volghden hem helaes vol bitter smert, Het sweerd' van wee doorsned' u ziel en hert. 10. Wat droeven weedom quam u hert doorknagen Als uwen lieven Soon van 't Iodts gespuys Met plompe nagels wierd' geslagen Door handen, voeten, en gehecht aen 't Cruys, Gy bleeft daer onder staen vol traenen-vloet, Op u soo drupten dat onnoosel bloet. 11. Maer als gy uwen Soon nu saeght verresen, Hoe was uws Moeders hertjen doen verblijdt, Gy saeght sijn soet en minsaem wesen Schoon en claer blinckende boven den tijdt, En vergeselschapt met veel zielen snel, Die hy bracht uyt het voorgeborght van d'hel. 12. Gy saeght hem blijdelijck ten Hemel vaeren Tot sijnen Vader door sijn eygen macht, Vergeselschapt met groote schaeren Die hy met vreught heeft in sijn Rijck gebracht, Alwaer hy eeuwelijck seer triumphant Sal sitten aen des Vaders rechte hant. 13. Wat groote blijschap quam u hert doorgronden Wanneer dat u ô suyver Maghet reyn Den heyligen Geest wierde gesonden, En oock aen al d'Apostels in 't gemeyn, Van liefde scheent gy te versmilten hier U Ziel die queelden door dit minne-vier. 14. U Hemelvaart die komt ons al verblijden, O Moeder Godts Hemelsche Koningin! Om dat gy rust ten eeuwigen tijden Naest uwen Soon, die ick soos eer bemin, Daer u de Engeltjens dienen met vlijt, Die voor ons all' een Voorspraeckersse zijt. 15. Gy wierd gekroont, ô suyver Maget schoone! Van d'Alderheylighste Dryvuldigheyt, Dochter des Vader, Moeder van den Soone, Bruyt des Heyligen Geest vol Majesteyt; Wy bidden u, ô Mid'laers' van vrede! Treckt toch ons hert en ziel ten Hemel mede.
wouw001ghee01_01_103_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 105, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Siet aen de Nederlanders. (ofte) Siet Flora de Godinne. ALs Christus sou gaen sterven Voor ons aen den Boom des Cruys, Om ons te doen bêerven Eeuwelijck sijns Vaders Huys; Sprack hy met groot ootmoet Dêes seven woorden soet: Voor eerst met soete stem, Vader vergevet hen, Die my hier Cruysen tot versoen; S'en wetten niet wat sy doen. 2. Het tweede woort sprack Iesus Tot den Moordenaer aen 't Cruys; Heden sult gy noch wesen Met my in het Paradijs. Geluckigh was den man Tot wien dêes bôdtschap quam, Die voor sijn sondigh leet Lede dêes tormenten vreet O saligh is den Sondaer goet Die penitentie doet. 3. Het derde woort dat Iesus Sprack in dêes droef abandoon Was tot sijnn lieve Moeder: Vrouwe siet hier uwen Soon. Christus had in 't gedacht Het heel Menschelijck Geslacht, Maer noemt Ioannes alleen, Die hier stond vol geween, En sprack tot hem vry onbelaen Soon siet u Moeder aen. 4. Iesus heeft hier gesproken T'Vierde woort in dit droef lot, Met d'oogen schier gebroken: Mijnen Godt, ô mijnen Godt! Waerom verlaet gy my? Die nu soo bitter sy: Komt hier ô Sondaer groot, Troost Iesus hier in noot, En uyt een reyn suyver gemoet Hier penitentie doet. 5. Seer met begeert bevangen Dat den Mensch mocht zijn verlost, Sprack Iesus met verstrangen T'Vyfde woort: Ick hebbe dorst. Siet hoe den Iode vreet Een spongi maeckt gereet, Met edick ende gal Laeft men den Godt van Al, O Sondaer comt en uwen lust Met desen beker blust. 6. Het hert begonst te breken Door de pijn in groot gedult Van Iesus, hoort hem spreken T'Sesde woort: 'T is al vervult. Al dat moest zijn volbracht Voor 't Menschelijck Geslacht, Dat is nu al voldaen, Mensch wilt in vrede gaen; Geeft danckbaerheyt aen uwen Heer, Maer en sondigh niet meer. 7. Den Koninck hanght ter schanden, Sprack voor 't lest in 't aerts forreest: Vader in uwe handen Soo beveel ick mijnen geest. Daer naer met 't hooft gebuyght (Als de Schriftuer getuyght) Stierf Iesus hier de doot Voor onse sonden groot, O Mensch versterft u passi mede, Ontfangt den kus van vrede.
wouw001ghee01_01_104_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 106, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: Als de Ziele Christi snelle, siet fol, 73. ICk vind in de Schriftuere Een wonder schoon figure, Van eenen Vader klaer, Die had een Soon voorwaer; Desen was hem rebelle, Daer by seer hoogh van moet, En hy quam hem dickwils quellen Om sijn Patrimonie goet. 2. Den Vader seer beladen, Heeft hem hier op beraden, En hy gaf hem gans en heel In d'handt sijns Moeders deel; En hy stelden hem in eeren Met goudt, silver, zadel en Peert. Ketens, ringen, geldt en cleeren, T'welck den Soon seer blyd aenveert; 3. Doen is hy te peert geseten, Den Vader droevigh krete, Sprack adieu mijn lieven Soon, En gaf hem een goet vermaen: Maer den Soon sonder bewegen Heeft met vreught adieu geseyt, Tot lichtveerdigheyt genegen, Vrolijck hy ten landt uyt rijdt. 4. Doen heeft hy gaen domineren En sijn geldeken gaen verteren In wulpschen overdaet, Met lichte Vrouwkens quaet; Tuysschen, spelen, danschen, springen, Men dronck daer de volle fluyt, Maer sijn cleeren, ketens ringen Trocken die vuyl Danten uyt. 5. Corts daer na heeft men vernomen Eenen dieren tijdt aencomen, Doen was hy sonder gelt, En van honger seer gequelt: Hy heeft dan vol berouwen By een Huysman hem verhuert Om de verckenen te stouwen, 6. Daer hy sijn misdaet besuert, Door den honger gonck hy eten Met de Verckens die hem beten, Den Huysman hierom gestoort, Joegh hem met veel slagen voort: Doen begonst dien Soon te clagen, Ach! Mijn Vader goet en weert Heeft veel boyen ende staven, Die hy vriendelijck traceert. 7. 'K sal gaen bidden met verlangen Oft hy my toch wilt ontfangen, Niet als Soon oft eygen Kint, Want ick 's niet en heb verdint, Maer als slaef oft huerlinck mede, Al dient dit tot mijn confuys, Ick sal wesen wel te vrede Magh ick zijn maer in sijn huys. 8. Als den Vader vol medoogen Sijnen Soon sagh voor sijn oogen, Heeft hem blijdelijck ontfaen, Daer toe een vet Kalf doen slaen Om de vrienden te tracteeren, En den Soons eer triumphant Gaf hy vvederom nieuvv cleeren, Ketens, ringen aen de handt. 9. Den oudsten Soon hem stoorden Als hy dêes vreught aenhoorden, Sprack dus sijnen Vader aen; Gy en hebt noyt Bock doen slaen, Om aen my die op te dragen Die u hebt getrouvv gedient: Maer het vet Kalf moet men slagen Voor hem die vvas vvulps gesint. 9. Den Vader sprack met reden, Gy bleeft altijdt by my Dus vvas ick met u vry: Desen die vvas verloren, En in mijn byvvesen doot; Nu is hy vveder vercoren, Dus maeckt met my blyschap groot. 10. O Sondaers vvilt hier bemercken Die door u quade vvercken Van Godt zijt afgegaen, En gehangen den satan aen: Tracht dêes vveerde les te leeren Van desen Soon met spoet, Wilt u vveder tot Godt bekeeren, En hem dienen met groot ootmoet. Gy jonge teere jeught, Wilt gy Godt seer behagen, Begeeft u vroegh tot deught, Wilt Godt u hert op-dragen, Want in den ouderdom Is 't Godt niet wel te minnen, 'T zijn zemels dan voor blom; Dus wilt van jonghs beginnen, Verlaet de Wereldt eerst Soo en sal sy u niet seggen Tot schandt van uwen geest, Dat sy u moest verleggen.
wouw001ghee01_01_105_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 107, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: 'T is goet Capucin te zijn. 'K Heb gedacht in mijn gemoet Dat ick sou een Schip gaen bouwen Daer ick my mocht op betrouvven, Om te varen met'er spoet Naer de haef van 's Hemels custen Door des Wereldts Zee vol clip, Daer mijn ziel mocht eeuvvigh rusten, Hier toe dient my een sterck Schip. 2. Als ick had van s'werelts vreught Eertijts hier mijn Schip gaen maken, Lêed ick menigh mael Schipbraecke, Want haer stof gants niet en deught: Dus verkoos ick 't lijden Christi, 'T welck ick stel in mijn gepeys, 'T dient voor Schip tot d'haef der ruste Op dêes sorgelijcke reys. 3. Hier toe dient my wel tot mast Om op zee niet te verdrincken, En om den vyandt te krincken Die ons op de reys aentast: T'Heyligh Cruys weerdigh verheven T'welck ick eer met hert en mont, Dat sal doen den vyandt beven, En hem zeylen in den gront. 4. K'heb bemerckt voor swaer tempeest Een schoon zeyl root van couluren, 'T welck mijn Schip met spoet sal vuren Door den windt des Heylighs gheest, 'T is de Goddelijcke Liefde, Want als die wel wort betracht, Sal dit Schip met spoet doen vlieden, Oock door troubelen onverwacht. 5. Maer als haer de zee verheft Een hooghmoedigh baer laet springen Wat sal men voor anckers bringen Die hier dan den gront wel treft, Ha d'ootmoedigheyt gepresen, Kennis van den eygen Niet, Dat sullen goey anckers wesen Als men s'in den grondt wel schiet. 6. Oft hier somtijts quam een buy, Oft een driftigh vvint te vvaeyen Die mijn Schip sou doen om draeyen Naer den Noorden uyt den Zuy: 'K sal my met betrouvven keeren Naer Godts vvil al gaet het slecht, Vatten 't roer 't is 't jock des Heeren, Soos al 't Schipken varen recht. 7. Maer vvat Stierman sal ick hier Gaen verkiesen t'allen tijden, Om geen Schipbraeck meer te lijden, Maer te vaeren met plaisier: Want dêes Zee vol van gevaeren, Heeft veel troubel en tempeest, Om mijn Schip wel te bewaeren Dient my den Heyligen Geest. 8. Jonge Lieden wie gy zyt, Komt en wilt u Schip bereyden Sonder langer te verbeyden, Vaert uyt s'werelts ydelheyt: Vlucht die valsche Mereminnen, En verciert u ziel met deught, Soo brenght u den Stierman binnen In de Haef van s'Hemels vreught.
wouw001ghee01_01_106_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 108, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Stemme: 'K heb mijn vermaeck. 'K Heb lanck gesucht Soo dorr' als d'aerd' der bergen, Als my in ongenucht Den onvrede seer quam tergen, Daerom koos ick hier mijn vvoon In den Blomhoff soet en schoon, Daer ick nu met genuchten Een seer excellente Kroon Van Rooskens vvil gaen vluchten. 2. Voor eerst ick pluck Om mijn Kroon te beginnen, Dat vveerdigh Minnaers stuck: Ha die soete Fleur der minnen, Die hier in die recht handt Van den Rooselaer staet geplant, En Bruydegom vol eeren, Jesus die seer triumphant Ons quam sijn liefde leeren. 3. De tvveede Roos Die Jesus met verstrangen Van de Joden vreet en boos Heeft voor my in pijn ontfangen, Vind' ick blosen seer plaisant In des Bruydegoms slincker handt; Ha die schoon fleur der fleuren Treckt mijn ziel naer 't Vaderladt Door haer seer soete geuren. 4. In mijn gemoet Komt noch een Roos vertoonen In Jesus rechten Voet, Daer mijn ziel in vvenst te vvoonen, Die my minnelijck verbeyt Aen 't Cruys die hier heb lang geschreyt In druck en desolatie, Want sy mijne ziel verblijt, Versterckt my in tentatie. 5. Den slincken Voet Van Jesus sal my geven Dat vierde Roosken soet, 'T vvelck mijn ziele doet herleven, Die plant ick in mijnen gront, Want het heeft mijn ziel gevvont: Dit Roosken vol van eeren Sal mijn ziel tot alder stont Den vvech des Hemels leeren. 6. Een Roos seer schoon Komt mijn gesicht te raecken, Waer med' ick mijne Kroon Wil met vreughden gaen volmaecken, Want ick vind' s'aen te herte reyn Van den Bruydegom der pijn; Wiens jeughdigh sap verheven Spruyt als een suyver Fonteyn Tot in het eeuvvigh leven. 7. Wie sal ick hier Dêes Kroon gaen presenteren, Die dese met plaisier Hoogelijck sal estimeren. 'K salse leggen voor den Troon Van Godt Dryvuldigh in Persoon, En bidden met verlangen, Mijnen Godt vvilt dese Kroon Toch voor mijn schult ontfangen.
wouw001ghee01_01_107_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 110, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Eerste Deel. 'K Heb vercoren tot een woon. 1 Komt ô lieve Bruyt vvilt u met my vermeyden. 5 Reyn Maeght wilt hier bemercken. 11 Den Engel Gabriël van Godt gesonden. 14 Wanneer den tijdt van baeren nu gonck naecken. 17. Het eeuvvigh Vaders Woordt gevvorden Mensch.19 Een helder licht is ons verschenen.21 Heden is ons een Kindeken geboren22 Wat sien ick ginder verr'?24 Blyschap, blyschap desen nacht.26 Den Schepper van het menschelijck geslacht.27 Het Kindeken is nu besneden.28 Dry Koningen quamen gereyst van verr'30 O Maria die als heden.33 Siet Maria met ootmoet.35 Wanneer Herodes hadt voor hem genomen.37 O Maria gy hebt gepresenteert.40 Als Christus onsen Godt en heer der Heeren.44 Als Iesus sou naer Ierusalem gaen.47 Als den tijdt was gecomen.52 Als 't Avontmael gehouden was.55 Wanneer naeckende was den tijdt.58 Als den Heere was gevangen.61 Siet hoe de Ioden heel verwoet.63 Wanneer de aldervreetste Ioden.65 Als Iesus quam gegaen.67 Den Saboth dagh die was voor handen.71 Als de Ziele Christi snelle73 Als Maria Magdalene.75 Als Christus onsen Heer en Godt vol trouwen 77 Als Christus soude ten Hemel varen. 80 Als Christus vvas ten Hemel geclommen. 85 Comt neder daelen.88 O Heylige Dryvuldigheyt.89 U ô Godt vvillen vvy loven. 90 O Heyligh Sacrament. 92
wouw001ghee01_01_109_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 110, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Tweede Deel. GOdt heeft een suyver Maget schoone.95 Een Morgen Steer.96 Maria oversoete Koningin.98 Maria schoon Hemelsche Koningin.100 Weest gegroet Hemelsche Koningin.102 Maria seer gelorieuse Vrouvv verheven.103 Laet my Maria singen uvven lof.106 O heylig Cruys vveerdigh verheven.107 O Heyligen Engel goet.112 O Ioseph Bruydegom van de Maget.113 O Philippus Nerius.115 Laet ons nu Barbara eere bevvysen.117 Prijst Amelberga vveert verheven.123 Laet ons met vreughden prysen Elizabeth Landtgravin.126 Van de Zielen in 't Vagevyer.129 Adieu valse Werelt met al u geluck.130 Heer ick vvensch u te beminnen.132 Ach mensch hoe zijt gy soo verblint.134 Geluckigh leven.135 O Eenigheyt gy moght vvel zijn gepresen.136 Gy Maeghdekens die vanden Heere.139 Heylige Gehoorsaemheyt.141 Lieve ziel betracht de deught.143 'T Gebedt dat is een deught.144 De Liefde is een deught.146 Ach lieve ziele maeckt couragi'.148 Ach Iesus vvaerom.149 O ziel betracht gy 't eeuvvigh leven.151 Ach mensch hoe vvort gy dus verleyt.153 Wijs die sijn ziele set.154 Rijst op ô Bruyt uyt s'vverelts ydelheden.157 Ach Iesus soeten Heer.159 Ach vvat zijn 't voor soete pijnen.160 Ach, ach! Vvat zijn dit voor droevige tijden.161 Aenhoort mijn lieve Bruyt terstont eens weenen164 Ach Bruydegom Heer.166 Ach Bruydegom gepresen.168 Ach soeten Iesus ick moet het u vragen.170 O Doodt soo vol Victorie.171 Geluckigen dagh.172
wouw001ghee01_01_109_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1708, "achternaam": "Wouwe", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 110, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "poëzie", "jaar": "1708", "jaar_geboren": "?(18de eeuw)", "jaar_overlijden": "", "language": "nl", "maand": "2014_04 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "wouw001", "ppn_o": "393215830", "revision_date": "2014-06-03 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01", "ti_id": "wouw001ghee01", "titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden", "url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Elisabeth", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 1 }
Derde Deel. Het teeken van het heyligh Cruys.175 Onsen Vader die daer zijt.178 Ave Maria vol van gratie.180 Ick geloove in Godt den Vader Almachtigh. Ick ben den Heere uvven Godt.185 Comt Christen zielen altesaem,188 Het Doopsel dat heyligh Sacrament.190 Het heyligh Vormsel dat vveerdigh present. Het H. Sacrament hooghvaerdigh.193 Wat is de Bicht ofte de Penitentie.194 Het heyligh Olyssel gepresen.196 Het Priesterdom seer excellent.197 Het Houvvelijck van grooter vvaerden.201 O Mensch die hier geschapen zijt.203 Soo haest de ziele scheyt.205 Komt Menschen al gelijck.206 O Mensch!die hier geboren208 'K geloof dat 'er is eenen Godt gepresen.211 Als Christus sou gaen sterven.221 Ick vind' in de Schriftuere.223 'K heb gedacht in mijn gemoet.226 'K heb lanck gesucht.227 Eynde.
wouw001ghee01_01_109_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 3, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse: O Rhethorijcke bloemeken puere. O Kercke Christi bloemeken puere Canti. 2. 1. Hoe lieffelijck staet ghy nv en bloeyt Ghy sijt veruult met die schriftuere Esai. 59 211. Tim. 3. 15 Als een fonteyne die oueruloeyt Gheen schoonder in de wilde wouwe Can. 4. 11 Soomen mach mercken aen v doen Ghy staet gelijck dat loof van een kerssouwe Winter, Somer euen groen. Ghy sijt ghelijck een Lelie verheuen Cant. 2. 2. Onder de doornen lustelijck gheplant Een Roose root welrieckende beseuen Seer lieffelijck in des menschen handt Al door dat werck des Heeren crachtich Staet ghy lustich int saysoen Ghy groeyt en bloeyt altoos euendrachtich Winter Somer euen groen. O Lieue Bruyt Christi ghepresen Cant. 4. 8Apoc. 11. 9Eph. 5. 25.Apoca. 1. 5.Jesa. 53. 7.1. Pe. 1. 19. ende 2. 21.Psal. 92. 7Ephe. 5. 2.1. Joan. 3 16 Ghewasschen in dat dierbaer bloet Ws Bruydegoms Christi wtgelesen Als een onnoosel schaepken goet Al totter doot des Cruycen bloedich Het welck de boose niet beuroen Dy trouwende wt liefden gloedich Winter, Somer euen groen. GHy sijt leelijck in v natuere Can. 1. 8. 15 ende 2. 10. 13. ende. 4. 7.Ephe. 5. 26Apoca. 2. 7 Maer schoon in uwen Bruydegom In Christo sijt ghy suyuer en puere Die daer is des leuens boom Cant. 1. 6.Verbrandt sijt ghy bruyn vander sonnen Nochtans sijt ghy cloeck ende coen V bloet van hitten is ghecomen Winter, Somer euen groen. Ghy sijt de schoone witte Duyue Cant. 2. 14 ende 4. 9. ende 5. 2. 8.Cant. 7. 7.Ephe. 5. 25Joan. 15. 12.1. Joan. 3. 16 Van Christo Jesu seer bemint Die lieffelijcke Wijngaerts druyue Van uwen Bruydegomversint Sijn herte brandt in uwer liefde Laet v herte sonder vermoen In liefden branden als de gheriefde Winter, Somer euen groen. GHy moet hier weenen ende treuren Joan. 16. 20Apoc. 12. 2 En altoos wesen in barens noot Niet anders mach v hier ghebeuren Cant. 2. 12Psal. 4. 19Rom. 8. 232. Cor. 5. 2.Ghy sijt een tortelduyfken minioot Ghy moet hier claghen ende suchten Dit is v liedt en v blaeyson So langhe ghy woont in dese ghehuchten Winter, Somer euen groen. Maer namaels sult ghy triumpheren Rom. 8. 172. tim. 2. 12Apoc. 1. 9. ende. 3. 21. ende. 20. 6. ende 21. 3. 4.1. cor. 19. 121. Joan. 3 2. Met Christo inder eewicheyt Met d'lammeken sult ghy dan regneren In eeuwighe vreucht en heerlijcheyt Sijn claer aenschijn sult ghy aenschouwen En omhelsen sonder misdoen Waer door ghy sult vergeten alle rouwen Winter, Somer euen groen.
wybo002ghee01_01_2_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 4, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Naer die Wijse. Het voer een Ruyter iaghen. STaet op ontwaeckt nv al ghemeyn Ghy die daer slaept in sonden onreyn Rom. 13. 11Eph. 5. 14.actor. 2. 28. Laet v van Godts woort leeren Tot Christum wilt v bekeeren. In desen aenghenamen tijt Luc. 4. 19Math. 3. 2Rom. 13. 112. Cor. 6. 2 Wilt v bekeeren sonder respijt De dach is opgheresen Der salicheyt ghepresen. Luystert en hoort na s'Heeren woort Oze. 4. 1.Psal. 19. 8.7. Pe. 1. 222 Thes. 1. 8 D'welck de Siele can gheuen confoort Wilt ghy die straffe ontulieden Diemen sal sien gheschieden. Vliet wt Egypten en Babel rasch Jere. 51. 6.apoc. 18. 4.rom. 12. 13.Ephe. 6. 12 En wilt aentrecken ts'Heeren harnasch Om vromelijck te strijden In dese boose tijden. Anders sult ghy verloren gaen apoc. 18. 4Jere. 51. 6.Rom. 2. 6.2. Cor. 5. 10apoc. 2. 23.Joel. 2. 3.mat 24. 14 ende 25. 31.2. Thes. 1. 7apo. 14. 15 ende 20. 12mat. 10. 28. ende 24. 51.Luc. 13. 18 En loon nae uwe wercken ontfaen Wort ghy deelachtich gheuonden In die Babiloonsche sonden. Nv is den dach des Heeren naer O mensche hebt ghy noch gheenen vaer Het sweert wort bloedich beuonden Ouer die Babyloonsche sonden. Vreeset den Heere al ghemeyn Of v naeckt druck en groot gheweyn En knerselinghe der tanden Ghebonden met helsche banden. Rom. 12. 21. Joa. 2. 15Gal. 6. 14.Rom. 8. 12Luc. 11. 28 Schout de werelt en cruycet vleesch En leuet nae der Schriftueren heesch Laet menschen leeringhen varen Apoca. 1. 3.Godts woort wilt wel bewaren.
wybo002ghee01_01_3_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 5, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse. Van Andries Kespe. VVy moghen nv wel weenen al 1564. Den 22. DecemberIn dese boose tijden En schreyen tot Godt met groot gheschal In dit ellendich iammerdal Wie soude hem nv verblijden. VVy moghen wel voor onsen Godt Suchten en weenen clachtich Om dat sijn Goddelijck woort bespot Ende veracht wort sijn ghebot Vande boose werelt prachtich. Math. 24. 14.rom. 18. 18 Godts woort dat wort vercondicht claer In allen landen crachtich Het wort ghepredickt hier en daer Int secreet en oock int openbaer Voor de gantsche werelt machtich. Esaie. 53. 1.Joan. 12. 38rom. 10. 16Die werelt en gheloouet niet Sy blijft verhardt in sonden Daeromme so comen de plaghen siet Groot ongheluck en swaer verdriet En dat in corten stonden. Amos 8. 11mat. 21. 43Apoca. 2. 5Eze. 14. 13 De menschen gaen in boosheyt voort Ist niet wel te beclaghen Godt sal ons ontnemen sijn Goddelijc woort En straffen soo daer toe behoort Met menigherhende plaghen. mat. 10. 15.Luc. 10. 12 Het sal met Sodoma beter gaen Dan die Godts woort verachten Sy sullen een swaerder sententie ontfaen Alsmen voor d'oordeel Godts sal staen Mar. 6. 11 Wilt dit doch wel betrachten. Godts stemme laet ons hooren hier Dat wy niet namaels hooren Psal. 95. 7.Hebre. 3. 7 ende 4. 7.mat. 25. 41Luc. 13. 28 Gaet ghy veruloeckte int eewich vier Daer weenen wert een groot ghetier Ick segt v van te voren.
wybo002ghee01_01_4_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 6, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse. Hoort toe ghy Dochters gracieus. HOort toe ghy menschen int generael Psal. 49. 1Esaie. 38.Mat. 25 321. Pet. 2. 5.Mat. 3. 10.Luce. 3. 9.Luce. 13. 3 Bereyt v huys, want ghy moet steruen Ghy sijt ghedaecht nv al te mael Schickt v by s'Heeren medeeruen De Bijle staet om te verderuen Alle boom, al is hy ionck en swanck Och wilt u bekeeren, eeuwich is so lanck. Des Heeren voor de deure staet Och weest doch wacker die daer slapen math. 24. 41.Eph. 5. 14.rom. 13. 11.Luc. 12. 20mat. 10. 16acto. 20. 29 Tis tijt dat ghy v boos leuen laet Want de doot coemt v haest betrapen Siet wel voor v o ghy onnoosel schapen Der Woluen tanden sijn scherp en stranck, Och wilt v bekeeren, eeuwich is so lanck. Ghy Heeren en Vorsten neemt waer den tijt Esaie. 1. 10Jaco. 4. 8.Esaie. 51.Esaie. 55.2. Cor. 5. 101. Pet. 1. 17Math. 3. 8. Reynicht v handen toeft niet langhe En weet dat ghy maer menschen sijt Siet toe eer v de doot beuanghe Ghy moet al comen tot Gods oordeel strange Die geen persoon aensiet verstaet mijn sanck Mich. 3.Psalm. 94mat. 10. 42Och wilt v bekeeren eeuwich is so lanck. VVaerom verghiet ghy d'onnoosel bloet En ghy weet het zijn Godts creatueren Ooc dat ghijt den Heere Jesum Christum doet Och (wat meynt ghy) sal v ghebeuren Esai. 5. ende 38.Apo. 2. 16.Al Timmert ghy huysen met hooge mueren Godt sal v wel vinden op v bedde cranck Och wilt v bekeeren eeuwich is so lanck. 1. Tim. 3. 2Esech. 33.Apoc. 2. 13Genes. 2.Apoc. 6. 10Jaco. 5. 4. Bisschoppen, Priesters, Sacerdoten al t'Ghelt oock v siel wilt neerstich mercken Weet ghy dat v de Heer besoecken sal Ghy zijt doch maer Aerde als ander clercken d'Onnoosel bloet roept wraec om zijn verstercken Inde ooren des Heeren is comen t'geclanc Och wilt v bekeeren eeuwich is soo lanck. Psal. 94.Apoc. 2. 12Rom. 1. 30Esai. 40. 5Act. 4. 19.Psal. 62. 13 Die de ooghe maeckte die siet noch wel Wat ghy al doet zijn wtuercoren Accusateuren bedenckt v snel t'Compt nv al by zijn stem' te hooren Hier en ghelt Concilie noch Doctooren Sy zijn al ghedaecht, in s'Heeren banck Och wilt v bekeeren, eeuwich is soo lanck. 1. co. 11. 192. Tim. 3. 8Joan. 7. 3. 8Joan. 10. 16 O ghy Secten ende opinien hoort Waerom blijft ghy dus vremt van sinnen Ghelooft alleenlijck Godes woort Dat wijst v recht ter koeyen binnen Heb. 4. 12Godt de Heer sal v al wel verwinnen Sijn woort dat is een sweert seer blanck Och wilt v bekeeren eeuwich is soo lanck. Joan. 17. 3. Kent uwen Salichmaker Christum soet So hem al de beloeften wijsen d'Woort is gheworden vleesch ende bloet Joan. 1. 14.Luca. 1. 3. Wt Maria, naer des Schrifts wtwijsen God en mensche is Christus, steruen en verrijsen Roma. 1. 31. Det. 4. 1 Int vleesch geleden voor ons sondich stanc Och wilt v bekeeren eeuwich is soo lanck. Ghy weet wel dat de Kinderkens cleyn Sijn waerachtich Godts huysghenooten acto. 2. 39.Genes. 17.Eph. 5. 26.1. Tim. 1. 7act. 10. 472. cor. 13. 5.Joan. 3. 18 Ghedoopt int bloet Jesu Christi reyn Wiltse doch van d'water niet verstooten Och lieuer bedenckt v tis tijt t'ontblooten Die niet geloouich is wort verdoempt stranc. Och wilt v bekeeren eeuwich is soo lanck. Ghy Poorters, Rentieren, ooc ghemeyne lien T is tijt dat ghy v gaet bereeden 1. Pet. 4. 3Luc. 12. 102. cor. 5. 10Math. 23. 32.1. Cor. 15. 52. Ghy en sult den Heere Godt niet ontvlien d'Leuen sal hy v haest ontcleeden Waer meynt ghy t'ontulieden des doots bescheeden Seer haest sal comen der basuynen t'geclanc Och wilt v bekeeren, eeuwich is soo lanck. Oock ghy die Christenen sijt ghenaempt Siet toe oft ten sal v niet baten Ephe. 5. 5.Ephe. 5. 3. 11. Ist dat ghy wandelt anders dan t'betaemt Godts handt die sal v haest beuaeten Schouwet alle booshz, en wilt verlaten 1. Petr. 1.Gal. 5. 17. De wercken des vleeschs, volcht s'Geests beuanc Och wilt v bekeeren, eeuwich is soo lanck. Hier mede oorlof ghy allegaer Mijn waerschouwinge nemt doch int goede Ondersoeckt Schriftuere tis tijt en claer 2. pet. 1. 12Hebr. 3. 13Mat. 25. 9 So moecht ghy beuonden zijn de vroede 1. Jere. 6.1. Reg. 18.O ghy diere ghecochte met Christi bloede Wanneer wilt ghy treden den rechten ganck Och wilt v bekeeren eeuwich is so lanck.
wybo002ghee01_01_5_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 7, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse. Vanden slach van Greuelinghe. Esa. 52. 11.Jere. 51. 6.Apo. 18. 4. ende 17. 1. 5. ende 18. 24.SChout Babylon al ghemeyn Oft ghy coemt in tempeest Het is een hoere onreyn Moordadich, onbeureest Sy stortet onnoosel bloet Eylacen aen allen sijden Apoca. 12. 3. 9.Gene. 3. 1.Apo. 17. 4 ende 18. 24.Apo. 19. 19 ende 12. 13.Dit doet die Drake verwoet Die slanghe van ouden tijden. Verciert met purpur root Den Beker inde hant Veruolghende ter doot Die goet sijn en vailliant Haer wreede Tyrannije Hoe langhe sal sy blijuen En haer Afgoderije Hoe langhe sal sy beclijuen. 2. Tim. 2. 3Heb. 12. 12Apoc. 2. 10Math. 10. 38. Strijdt vroom aen elcken cant En laet v niet verleen En vreest noch sweert noch brandt Van Godts woort wilt niet scheen Wel op ghy cloecke knechten Ghy vrome Martelaren Laet ons nv vromelijck vechten Hebr. 12. 2Apoc. 12. 7Al teghen de boose Scharen. Christus ons Capiteyn Is vore inden strijdt Wy volghen hem groot en cleyn ende 17. 14. ende 19. 111. Pe. 2. 21Josa. 6. 4. Onder de Baniere wijdt Slaet op Trompet des Heeren Ghy vrome Predicanten Al teghen de wilde Beyren Als Godt rechte ghesanten. O Prince liefse Godt Ps. 51. 14.Luca. 24. 49.1. Cori. 4. 9. 13.Mt. 24. 92. Cori. 6. 14.Jer. 51. 6.2. Cori. 6. 17.Apo. 18. 4 Versterckt ons inden gheest Wy zijn des werelts spot Genijt van minst en meest Met Babylon wy lieden En hebben gheen alliantie Laet ons wt Babylon vlieden Sy houden gheen ordonnantie.
wybo002ghee01_01_6_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse. Ghy die niet meer int vleesch en zijt. VVy lesen in Edras vanden wijn 3. Esdre. 3. 10. ende 4 15. En vanden Coninck fijn Maer dat de Vrouwen vromer zijn En excellentere beseuen Sy verblijden den mensche door haren soeten schijn 3. Esdr. 4. 19.Pro. 15. 30 En brenghen wt ghepijn Verstaet de woorden mijn De Vrouwe is bouen al verheuen Een wijse Vrouwe goet Verheucht sin ende moet Haer woorden diuijne Sijn den Man een medcijne. Wie soude niet prijsen der vrouwen aert Ec. 26. 21. Die als de dagheraert Haer smorghens lieuelijck verbaert En doet het huys gheheel verlichten Gen. 2 18.Eccl. 4. 9.1. cor. 11. 91. Ti. 2. 12.Eccl. 26. 3.De Vrouwe al met den Man vergaert Int houwelijck ghepaert Is zijn hulpe en zijn weluaert Al moet de Vrouwe somtijts swichten Den Man haer wederpaer Een goede Vrouwe eerbaer Pr. 19. 14.Wort van Godt ghegheuen Die in zijn vreese leuen. Gen. 1. 27. ende 2. 7.1. Cor. 11. 81. Ti. 1. 13. Inden beghinne schiep Godt den Man voorwaer Al vander Aerden swaer En de Vrouwe schiep hy daer naer Al van des Mannes beenen Gen. 2. 22.Eph. 5. 31.Mat. 19. 5.1. cor. 7. 13.Eph. 5. 28.Coll. 3. 19.1. Pet. 3. 7Pro. 5. 21.Eph. 5. 33.3. Es. 3. 12. ende 4. 15.Pro. 18. 21Ec. 26. 19. ende 25. 11Gen. 2. 14Pro. 5. 19.Mal. 2. 14Eccl. 25. 2.Mat. 19. 51. cor. 7. 10.Eph. 5. 25. 28.Gheschapen is sy al vande Ribben claer En vanden vleesche: maer Om dat de Man by haer Sou blijuen en haer niet vercleenen Beminnen als zijn lijf Sonder eenich ghekijf In liefden puere Als zijn eyghen natuere. Bouen al de Vrouwe wy prijsen dan Wel salich is de Man Die een goede Vrouwe crijghen can Al in de vreese des Heeren t' Houwelijck is een lieuelijck ghespan En scheydter dan niet van Maer houdter v vromelijck an Oft ghy compt int verseeren Bemint v Vrouwen reyn Coll. 3. 19.Gen. 2. 23.Eph. 5. 25.Mal. 2. 15.Pro. 31. 28. 30.Eccl. 7. 21. ende 26. 20.Pro. 31. 103. Es. 4. 19Pro. 11. 16 ende 12. 4.1. Cor. 11. 7Eccl. 7. 21.Pro. 5. 20.Eccl. 9. 4.3. Es. 4. 17Eccl. 4. 10. Ghy Mannen al ghemeyn V vleesch ende ghebeente Als Christus doet zijn ghemeente. O Prince veracht niet een Vrouwe wijs Maer gheeft haer lof en prijs In eerbaerheden iolijs Want sy gaet bouen den fijnen Goude De gratie haerder eerbaerheyt propijs Als een bloeyende rijs Naer der Schriftueren aduijs Sy is ghelijck een t' Shemels dauwe Sy is een gulden crans De glorie des Mans Wilt by haer blijuen Sonder haer mocht ghy niet beclijuen.
wybo002ghee01_01_7_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse laet ons den Lants-man louen. VVerpt alle druck besijden Laet ons nv vrolijck zijn Laet ons nv ten tijden Verheughen op dit termijn Waerom souden wy trueren En blijuen in droefheyt Want Godts ghenade sal dueren Ps. 107. 1. ende 118. 1Psal. 136. 1 En sijn barmherticheyt Tot inder eewicheyt. Wy waren alle verloren Rom. 5. 121. cor. 15. 22Joan. 3. 5. Door Adams sonden groot Maer wy zijn herboren Rom. 6. 3.1. Pet. 1. 3.Esa. 53. 11.1. Pe. 2. 24.Door Christi wonden root Ons sonden heeft hy ghedraghen Op zijnen hals gheleyt Om ons was hy gheslaghen Want zijn barmherticheyt Duert inder eewicheyt. Al met de vreese des Heeren Moeten wy vrolijck zijn Dat wy niet int verseeren Noch comen in t'Helsche pijn Eph. 5. 18.Phili. 3. 1.Wy moeten in Godt verblijden Alleen ons salicheyt Al wil ons druck bestrijden Want zijn barmherticheyt Duert inder eewicheyt. Jesa. 5. 11.Am. 8. 10.Eph. 5. 18.Gall. 5. 21.Ro. 13. 13.1. Cor. 6. 91. Tess. 5. 61. Pet. 4. 3Luc. 21. 34 Maer alle boose feesten De Heere verboden heeft Daermen als wilde beesten Buyten zijn vreese leeft Door dronckenschap hantieren En ongherechticheyt Laet varen sulcke manieren Want Godts barmherticheyt Duert inder eewicheyt.
wybo002ghee01_01_8_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 10, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse Hertekens minioot te samen verblijt. DEn coelen Mey is nv in zijn saysoen Lieuelijck en groen Ende vol reucken soet Waer door de mensche wert moedich ende coen Om deucht te doen Bhecrijcht nv gheest en moet Een mensche goet Die wijs en vroet In Godts vreese is opgheuoet Ps. 111. 10Prou. 1. 7. Dat lustich gheclanck Der Voghelen sanck Wert nv ghehoort in blijden toone Met soete gheluyt singhen sy eenen stranc Psal. 104. Gode sy danck Idoone, voor zijn weldaet schoone. Broeders minioot te samen nv verblijt In desen tijt Lustich en playsant Waer in dat bloeyt den Mey tot ons profijt Dies nv met iolijt Verheucht aen elcken cant In Christo triumphant Het liefste pant Esaia. 9. 6.Joan. 3. 16Rom. 8. 321. Joan. 4. 19. Van den hoochsten Godt ghesant Hy is onsen Mey Lustich ende vey Noyt Mey so vruchtbaer was beuonden Al onse schulden hy op den Cruyce ley Esai. 53. 4.1. pet. 2. 24Esai. 53. 5. Met groot gheschrey Sijn wy ontbonden, door sijne wonden. Wy zijn ontbonden van onse banden swaer Luc. 1. 68.Mat. 1. 21Roma. 8. 1Esai. 61. 1.Luc. 4. 19apoca. 1. 5. En verlost voorwaer Van sonde, helle, doot Wy hebben door Christum een aengename iaer Vercreghen claer Heb. 6. 141. pet. 1. 191. Joan. 17Acto. 20 28Die ons wt liefden bloet Van sonden groot In sijn bloet root Ghewasschen heeft minioot Joan. 1. 28Esai. 53.1. Pet. 2.Heb. 4. 15. ende 7. 27.Ephe. 5. 2.Phili. 2. 8.Hy is dat Lam Dat de sonden opnam Om in sijnen lijue te draghen Als hooghe Priester hy op den cruyce clam Om den Vader gram Door zijne slaghen, te behaghen. Esai. 53. 4Mat. 3. 17Rom. 5. 9.Col. 1. 10.2. cor. 5. 19.Gal. 3. 13. Godts gramschap swaer is nv gheheel vergaen Te niet ghedaen Door zijns Soons dierbaer bloet De vloec des Wets ons nv niet meer can schaen Sijt ghy belaen Tot hem loopt metter spoet mat. 11. 28.Doort ghelooue en boet Die ons behoet Oze. 13. 142. cor. 15 54Col. 1. 15.Rom. 8. 1.2. Ti. 1. 10.Col. 2. 14.Acto. 2. 24Psal. 110. 1Joan. 16. 33.Heb. 12. 2.roma. 5. 1.Esai. 9. 11.Eph. 2. 14Col. 1. 20.Phil. 4. 7.Gal. 5. 13.Al van den helschen gloet Doot, Helle, vyant Ligt nv in tsant Onder den voet Christi vertreden Hy heeft sijn cracht door sijn rechter hant Bethoont vailliant Hy heeft ghestreden, wy sijn in vreden. Wy sijn in vrede te weten nae den gheest Die smaecken den keest Vaten die woorden mijn Maer hier dwalen die Libertijnen meest Die als een beest Verstaen die Schrift deuijn Ende als een Swijn Door eenen schijn Die omme wroetende sijn Rom. 12. 21. Joan. 2. 15 ende 4. 18. 19Luc. 1. 74.Rom. 8. 12Gal. 5. 16.1. pet. 2. 24Rom. 6. 12 De werelt quaet Des Duyuels raet Moeten wy gantsch, en gaer verlaten En door den gheest bethoonen met der daet Dat wy vroech en laet De sonden haten tot onser baten.
wybo002ghee01_01_9_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 11, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Naer die Wijse: Een Vaste Borcht is onse Godt. VErblijt nv in dit nieuwe Jaer Phil. 4. 4 Ghy Christen al te samen Verheucht v in Gode allegaer Esai. 9. 6.Luce. 2. 11.Math. 2. 1Gal. 4. 4.Esai. 7. 14.Mat. 1. 13. En ieuchet met betamen Want een kint ghewis Ons gheboren is In den bestemden tijt ydoone Van eener Maghet schoone. Dat kint is Jesus Christus ghenaemt Mat. 1. 16Lu. 1. 31 32Esai. 42. 1. Van Maria gheboren De Sone Gods hooghe befaemt Van sijnen Vader vercoren Luce 1. 32.Acto. 2. 30. Die op des Coninckx throon Ghelijck Dauids Soon Ouer thuys Jacobs sal regeren En altijts domineren. Gheen eynde sijn rijcke nemen sal Esai. 9. 6.Luce 1. 33. Wel claerlijck staet beschreuen Loeft sijnen naem met groot gheschal Phil. 2. 10Want voor dien moet al beuen Dat in den Hemel leeft En op Aerden sweeft Jae oock onder de Aerde mede Tot onser salichede. Rom. 5. 6.Epde. 5. 2.Hebr. 9. 12 ende 10. 121. Pet. 1. 21 ende 3. 18.1. Joan. 1. 7. Voor ons is hy ghestoruen de doot Sijn dierbaer bloet ghepresen Heeft hy vergoten wt liefden groot Om dat wy souden wesen Van sonden beurijt En ghesproken quijt By sijnen Hemelschen Vader Als sijn broeders te gader. Act. 4. 12.Joan. 14. 6Esaia. 9. 6.Joan. 3. 161. Joa. 4. 9Rom. 8. 32 Hy is alleyn onse salicheyt Den wech, waerheyt, en leuen Ons van den Vader in eewicheyt Gheschoncken ende ghegheuen Laet ons dan vrolijck zijn En verheughen fijn In Christo Jesu onsen Heere Gheboren een Kint teere.
wybo002ghee01_01_10_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 12, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, op de wijse Jesabels Priesters zijn opghestaen. Luc. 6. 23.apoc. 18. 2.Joa. 15. 18.heb. 10. 37Jacob. 4. 8GHy Christen broeders alle schept eenen goeden moet Babylon is geuallen daerom tiert haer gebroet Daerom wil sy ons verbranden Ten sal niet lange dueren ghy staet in Gods behoet Dus reynicht uwe handen Tot Babels schanden. Babel heeft vernomen dat ghy nv van haer scheyt 2. cor. 6. 17apoc. 12. 13 Daerom schiet sy stroomen v te brengen in leyt Maer haren tijt is cort beschreuen 1. Tess. 5. 3.Eph. 6. 10apoca. 9. 20 Waeckt op ghy wtuercoren dat sy v niet verleyt Strijt vromelijck int dal beneuen Want sy sal sneuen. Al hoort ghy van haer rasen sijt ghy daer in verblijt Esai. 8. 4.1. pet. 3. 14.Mat. 23. 31Rom. 8. 29Acto. 5. 42Luc. 6. 23. t'Sijn al maer vijse vasen, voor eenen cleynen tijt Sy moet haers Vaders maet volbrenghen Sijt ghy daer toe vercoren om Christus name lijt Van blijtschap wilt huppelen en springhen En Lofsangh' singhen. Ghy hadt v moghen schricken, als ghy waert s'Duyuels Knecht Rom. 6. 22Ephe. 2. 1. ende 6. 11.Col. 2. 14.mat. 10. 16 Ende laecht in zijne stricken gheuanghen en ghehecht Dan stont v toe dat Helsche verdoemen Maer nv sijt ghy met Christo te Velde int gheuecht Die s'Duyuels macht heeft benomen Wat wilt ghy schromen. Laet die verdoruen herten vreesen het lijden want 1. cor. 11. 9.Gall. 5. 20.2. Cor. 4. 2 Sy sijn met als suspecten niet in Godts woort gheplant Godts woort sy neuswijs verdraeyen Joan.7. 38rom. 1. 3. ende 9. 4.Maer wy belijden Christum na des schrifts verstandt Twee natueren deur t' Goddelijc onschaeyen Om voor ons te paeyen. Luc. 18. 111. Joan. 1. 8.1. cor. 7. 14.Acto. 2. 39.Apoc. 1. 5.Eph. 5. 23. Sy hebben hen verheuen en doopweerdich gheacht Hoe wel si sondaers leuen al ind' sonden cracht Maer kinderkens heylich noch cleyne Achten si sulcx niet weerdich bedenct wat een gheslacht Die ghesuyuert sijn alleyne Int bloet Christi reyne. 2. Pet. 3. 21Gen. 17. 7.Eph. 5. 25.math. 1. 21math. 18. 3. ende 19. 14. En t'doopsel is ghecomen als een ghetuyghe claer Datse sijn aenghenomen in Gods gemeynte eerbaer Want buyten Gods kerck is niet ghegheuen Eenighe salich te sijn hier naer Maer de kinders sijn de beste beschreuen Tot het eewich leuen. Rom. 13. 3.Esa. 49. 231. Pet. 1. 132. Pe. 2. 101. Tim. 2. 2Galat. 5. 6. Oock moghen sy wel vreesen de ouerheyt die daer Beschermt Weduwen en Weesen Godts dienersse eenpaer Die sy in d'onsalicheyt beschrijuen Om dat sy corrigeren de Godloose schaer En beschermen die Godsalicheyt aenclijuen Tsy Mannen oft Wijuen. Heb. 12. 2.Joan. 13. 341. Joan. 3. 16 Ons Capiteyn verheuen Christus ons Princhier Sijn velteeken wil geuen te kennen sine knechten hier Met liefde moeten si sijn behangen Teghen die Balamiten die malcanderen eten schier 1. Reg. 18.1. cor. 6. 11.2. Tim. 3. 5 Met giericheyt en boosheyt beuanghen Schout sulck verstranghen. Och const ghy ons gronderen ghy Christen broeders fijn luc. 19. 42.4. Esdr. 8.Esa. 64. 41. Cor. 2. 9.Esai. 8. 4. Het eewich triumpheren daer de volherders sijn Noyt herte heuet connen vaten Noyt oore gehoort, noyt mont en const belijen En vreest geen Keysers placcaten mat. 15. 14 Want sy ons niet en baten. Een hayr sal niet vallen mat. 10. 30.Joan. 15. 18.rom. 8. 24. Van thooft der Christenen goet Vreest veel voor allen want Christus ons behoedt Niet meer sal comen tot lijden 1. Pet. 3. 17Esai. 52. 12Deu. 32. 35 Dan de Heer heeft versien dus sijt al wel ghemoet Sijn handt can v wel beurijden En die quaey castijden. Sijt voorsichtich als tserpent, simpel als duyuen bloot. math. 10. 6 Op dat v consciencie niet en wroeghe inder noot 1. Pet. 3. 7.2. tim. 3. 12Apoc. 6. 11Psal. 75. 9Jeremi. 25Eph. 6. 11.Heb. 12. 18 Maer denct de Heere wilt so maken Dat ick tghetal veruulle sijn wtuercoren minioot Dat sal de Godloose wel smaken Inden dach der wraken. Oorlof Christi soudaten blijft bi v Capiteyn Ghy en blijft gheen Bastaerden, maer kinders in s'Hemels pleyn Daer sullen wy doen eewich iubileren Rom. 12. 1Apoc. 6. 11 ende 3. 12.V lichaem begheeft tot Christi dienst alleyn Inden Hemel wy malcander attenderen Die perseuereren.
wybo002ghee01_01_11_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 13, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Op de wijse belijdt altijt den Heere met iolijt. Joel. 2.Psalm 103Psalm 113.Mat. 24. 3 ende 25. 15GHy menschen al, hier in dit Aertsche dal Wilt nv groot ende smal, den Heere onsen Godt altijt louen Want hy v sal, besoecken met gheschal Sijn Heyrcrachten ghetal, sal comen van hier bouen Rom. 8. 7.Marc. 9. 46.Maeckt v bereet, wt liefden heet, sijn toorne breet, Sal comen Math. 25.Soo wie hy vint, vleeschelijck ghesint, een werelts kint, Die sal hy eeuwelijck verdoemen. Ghy sijt ghedaecht, voor Godt die v aenclaecht Lu. 14. 17mat. 25. 45Lu. 19. 42Eccl. 1. 36.heb.. 10. 371. Pet. 4. 3mat. 23. 32.Luc. 6. 23. Wort v wel ghewaecht, wat Godt aen v sal vraghen Waert dat ghy saecht, hoe sy worden gheplaecht Die zijn vreese veriaecht, heeft binnen sijnen daghen Eenen cleynen tijt, en hy compt subijt, sonder respijt, Te rechten Waer wilt ghy vlien, ghy aerme lien, dit moet gheschien Verblijt v Godtwtuercoren s knechten Psalm 90.Mat. 15.. 9Jaco. 2. 2.Luc. 16. 19Psalm 49 ende 53. 3. Ghy menschen teer, ghy betrouwet v meer Op menschen leer, dan op Godes gheboden Gout Siluer eer, en met costelijcke cleer So triumpheert ghy seer, nochtans ten helpt in gheenen noode Meynt ghy dat Godt, niet siet sulck spot, binnen swerelts cot, Psal. 110. 1 Beneden, Want hy seer wel, d'ooghe maeckt snel, al v opstel Psal. 94. 9 Sal hy doch onder sijnen voeten treden. Spijs en dranc, gebruyct ghy inde swanck 1. Pet. 4. 3Esai. 5. 11.Jaco. 2. 14mat. 15. 43Esai. 58. 4 Quellet v lichaem cranck, met ouerdadicheden Schamel lieden ganck, die in armoets bedwanck In des droefheydts beuanck, ligghen met groot allendicheden Met breectse nau broot, de rijcke men noot, tot maeltijden groot Lu. 14. 12 Te brassen Is dat verwacht, des Heeren cracht, die onbedacht Luc. 12. 361. Tess. 5. 2. Sal comen sonder ons te passen Afgoderije, ghebruyctmen nv ten tije Rom. 1. 23Ezech. 16.psal. 50. 21.Jere. 13. 11.Ozeas 4. Al wech met herten blije, als of Godt sulckx wilde lijden Met wetenschap die, Gods woort lesen ende sien, Hoe sy de fantasie, nae loopen noch aen al- len sijden Luc. 17 26Gene 6. 5.2. Pet. 3. 6.Gheblancket, geringt', men danst en springt vrolijck men singt Met vreuchden Ten tijden Noach, men sulcx ooc plach, maer s'Heeren dach Die quam verderuen alle ieuchden. O mensch meynt ghy, dat Godts handt vercortet syEsa. 50. 2.Galat. 5.1. Pet. 5. 8.Esai. 5. 14.Jere. 17. 5.1. tim. 6. 10mat. 16. 26 Sijt ghy van straffen vry, hoe meynt ghy dit te maken. Vwe party, als een Leeu omloopt hy dy Soeckt v te verslinden bly, te brenghen in sijn kaken Waepent ghy v niet bet, dan met svleeschs opset, ghy wort int net Gheuanghen, Wie isser dan, die v verlossen can, tsy Wijf oft Man, Roma. 6.Soudije nae uwen strijdt sult ghy ontfanghen Mensche bekent, blijft ghy noch euen blent,Lu. 19. 42Apo. 19. 20math. 23. 331. tim. 3. 14Acto. 1. 58.Hebr. 12. 1. Vreest ghy noch gheen torment, al van de Helsche pijne, Want God v sent, waerschouwers excellent, Die v Leeren t'fondament, der Salicheydt diuijne, Sy verghieten haer bloet, om verseghelen vroet, de Leeringhe goet, mat. 10. 32.Tuwen dienste, Als Herders fijn, Christi naem belijen, den Wolf bestrijen, Joan. 10. 11 Soo daer staet Johannis in het thienste. Dit Liedt eerbaer, schenck ick v allegaer, mat. 16. 25Joan. 5. 34.Luce 13. 5. Die Christum den Heere naer, wt gantscher herten volghen, Vallet v swaer, ondersoect schriftuere claer, Die sal v openbaer, Leeren hoe Godt nv is verbolghen, math. 3. 10Deut. 4. 3.Esai. 31. 6. De Bijle staet, aen den Boom quaet, om desolaet, Te ruineren, Betert v of, ghy Adams stof, dits mijn Oorlof, 2. cor. 5. 10. Voor den rechterstoel moetmen compareren.
wybo002ghee01_01_12_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 14, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse. O Godt wy dancken: Of met mijn stemme tot den Heere. ICk neme Adieu aen mijne Schaepkens al Eylacen ick moet v laten Adieu mijn alderliefste ghetal Die ick nemmermeer can haten Adieu Broeders en Susters ghemeyn Adieu lidtmaten Christi reyn Mijn woorden wilt doch wel vaten. Oorlof Bruyt Christi, Adieu Lelie soet Cant. 4. 8Joan. 3. 29Apoc. 21. 2 ende 22. 17Canti. 2. 1. Adieu wy moeten scheyden Oorlof o Lieffelijcke Ghemeynte goet Den tijdt moeten wy verbeyden Tot dat ons Godt by een versaemt Adieu groen Kercke hooch befaemt Godt sal v noch eens verbreyden. Oorlof mijn kinders alderliefste bloet Het scheyden is bitter om smaecken Ghy sijt mijn hert en siel sijt dies wel vroet In liefden mijn herte sal blaecken Tot v en nemmermeer ick sal V vergheten int aertsche dal Altoos sal ick naer u haecken. Rijst op o Heere alderliefste GodtPsal. 17. 13 ende 44. 24 ende 68. 2. Hoe langhe sult ghy slapen V lieue volck wert iammerlijck bespot Van Monicken ende Papen En andere Godloose meer Mala. 3. 2.Die verdrucken v schaepkens teer Dorstich naer haer bloet sy haecken. Ick roepe tot v in desen grooten nootPsal. 17. 1. ende 18. 4.Psal. 118. 5 En bidde v voor alle mijn schapen Die vanden Goddeloosen lijden aenstoot Na welcke sy hongherich gapen Verlost ons Heer tis meer dan tijt Sabac. 1. 85. Phil. 3. 3Psal. 35. 1. 2Ex. 14. 25 ende 15. 62Psal. 35. 1.Psal. 46. 1 ende 118. 6Hebr. 13. 6mat. 16. 19Apoca. 1. 6Ps. 142. 9.Van der Woluen tanden ons beurijt Grijpt selue inde hant de wapen. Strijt voor ons Heer betoont uwe cracht Ghy sijt ons hulper alleyne Dijn is dat Conincrijcke en alle macht Eylacen ons hulpe is cleyne Wy sijn ellendich in onsen staet Ons lijden niemant gade slaet Onder de menschen ghemeyne.
wybo002ghee01_01_13_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 15, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Den Lof:sanck Ezechielis.Nae de wijse. Wt dieper noot. ICk sprack in mijne cranckheyt swaer Esai. 38. 10 Int midden van mijn daghen Doen ick was neghenendertich Jaer Begonst ick aldus te claghen Tot des graefs poorten moet ick gaen De doot die heeft my ommeuaen Mijn leuen is ten eynde. Van douerblijfsel der Jaren mijn Ben ick berooft seer clachtich Daerom sprack ick op dat termijn Ick sal den Heer almachtich Niet sien noch eenich mensche meer In dit cortwijlich leuen teer Met die inwoonders der Aerden. Ick moet verhuysen metter spoet Mijnen tijt is nv ghecomen Een ander woonste ick nemen moet Mijn leuen wert wech ghenomen Ghelijck een Herders hutte slicht Seer haestelijck wert opghelicht En van zijn plaetse verandert. Als een Weuer den draet afsnijt Mijn leuen wert afghesneden Doen ick verhoocht wert met iolijt Ben ick ghestooten beneden Mijn Jaren nemen nv een endt Die opwiesen seer excellent In eenen dach sal ick steruen. Deu. 23 67 Ick rekende op den auonstont Ende daer nae op den morghen Mijn herte blijft altijt doorwont Met vreesen ende met sorghen Als eenen Leeuw moedich en fel Heeft Godt al mijne beenders snel Ghebroken en vermorselt. Als een Craen en Swaluwe cleyn Riep ick en schreeude gheduerich Als een Duyue maeckt ick gheweyn Mijn stemme was altoos treurich Ick suchte ick peep nae der voghelen sanck Die hier maken treurich gheclanck Van grooter pijne en smerte. Ick hief mijn ooghen ten hemel waert Die nv begonsten te breken Het herte was my so beswaert Dat ick niet cost wtghespreken Ick leet ghewelt en pijne groot Ick riep tot Godt in mijnen noot O Heer wilt my verquicken. Wat wil ick spreken oft claghen noch Godt heeft sijn woort macht ghegheuen Dat hy sprack is volcomen doch Der haluen maer ick beuen En treuren al mijn leuen lanck Seer swack en traech wert mijnen ganck Door droefheyt mijnder sielen. Ick ben verlost Heer van de doot En wederomme verresen Dijn weldaet en ghenade bloot Sal ouer al vruchtbaer wesen Nae alle eeuwen werden cont Dat ick leue fraey en ghesont Dijn name sal sijn ghepresen. Doen ick in goede vrede was En verlost van mijn vyanden Viel ick in sieckten op dat pas En in des doots bitter banden] Mijn siel o Heer hebt ghy beurijt Door v ghenade groot en wijt Van die doot die my beuoude. Want ghy alle mijn sonden quaet Gheworpen hebt achter rugghe En hebt vergheuen mijn misdaet Waer door ick ben soo vlugghe Gheen dinck ter werelt my nv deert De schult en misdaet is gheweert De wortel mijner siecken. Die doot sijn en begrauen hier psal. 115 17 Sullen dy niet belijden Noch dijnen name prijsen fier Ghelijck sy doen met verblijden En lieuelijcke woorden fijn Die int leuen ghebleuen sijn Als ick oock doe nu ten tijden. Die in die grauen ligghen siet Dijn waerheyt niet verwachten Op dijn beloften hopen niet Die ghy volbrengt met machten De Vader sijne kinderen al Dijn waerheyt bekent maken sal Van gheslachte, tot gheslachte. De Heere heeft my by ghestaen En verlost als den vaillianden Doen ick met pijnen was belaen Ende gheen hulpe voor handen Int huys des Heeren sullen wy Ons Lof:sanghen met herten bly Singhen soo langhe wy leuen.
wybo002ghee01_01_14_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 16, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse den lustelijcken Mey. NV wil ick dichten een Christelijc Liedt Van desen nieuwen Jaere Na mijn vermoghen met aller vliet Voor mijn broeders allegaere Hoe wel dat mijne sieckte quaet Sulckx niet wel toe en laet En mijne swacke leden Die allesins werden bestreden. De Christelijcke liefde verwinnet al1. cor. 13. 7.Rom 8. 37Phi. 4. 15. Al laeghmen inde doot versoncken O Christen broeders seer lief ghetal Dit wort v van my gheschoncken V profijt hier mede doet Wort verandert in v ghemoet Legt af het oude leuen Doet aen Christum verheuen. Treckt wt den ouden Adam onreynRom. 12. 2 ende 13. 12.Eph. 4. 22Coll. 3. 10.Rom. 6. 4Hebr. 12. 11. Pet. 2. 1. Met alle sijne boose wercken Treckt aen den nieuwen mensche groot en cleyn Soo datmen sulcx can mercken Aen v leuen minioot En aen die vruchten bloot ende 4. 2. 31 Joan. 2. 15Jac. 2. 14.Mat. 5. 161 Pet. 2. 12Math. 3. 8 ende 7. 17.rom. 13. 11.2. cor. 6. 12.Ephe. 5. 8.Collo. 3. 1.Tess. 5. 5.Titum. 2. 11.1. pet. 1. 14.rom. 15. 11.Eph. 5. 14. Die wt den Ghelooue rijsen En claerlijck dat bewijsen. Bewijst dat ghy nv wederboren sijt Door den Gheest des Heeren crachtich In desen aenghenamen tijdt Bekeert v tot Godt almachtich Hebt vrede en liefde soet Van nijdicheyt v behoet Vreest Godt tot allen tijden Soo sult ghy naemaels verblijden. Dit nieuwe Jaer brenghe een nieu leuen voort En velerhande goede vruchten Staet op die ligghet in sonden versmoort Oft ghy sult namaels suchten Al in dat Helsche gloet Hoe sijt ghy dus onvroet Rijst wt den slaep der sonden Ick moet noch eens vermonden. Vernieudt inden Gheest sonder eenich respijt, Esai. 1. 16.Joel. 2. 12. 13.Rom. 12. 1Eph. 4. 13Jac. 4. 8. So wert ghy van Gode ghepresen En wilt niet vernieuwen als een hypocrijt Alleen in dat wterlijc wesen Ghelijck seer vele menschen doen Die alsoo hare boosheyt voen En v verblinden der menschen ooghen Om haer seluen te verhooghen. Hoe weynighe Menschen vintmen nv oprecht, Jere. 5. 3. Psal. 12. 1. ende 15. 2.Job. 1. 1.1. Joan. 5. 19.Luc 16. 17Oze. 4. 1.mat. 24. 12Luc. 18. 8.1. Ti. 4. 1.mat. 24. 9Lu. 21. 26Die den Heere van herten meenen En van ghemoede sijn recht en slecht Het is wel te beweenen De werelt gaet al verkeert Een yeder hem seluen eert Daer en wert gheen trouwe beuonden Inden menschen te desen stonden. De liefde vercout in cleyn en groot De boosheyt is oueruloedich De waerheyt lijdt allesins grooten aenstoot Van Ketters en Tyrannen bloedich Hoe salt noch al vergaen De swaricheyt is niet ghedaen De menschen sullen noch verdwijnen Van benautheyt en grooter pijnen. Den dach des Heeren is seer na by Math. 24.Marc. 13.Lucas 21.1. Tess. 5. 1.2. Pet. 3. 10apoc. 7. 17Esai. 25. 8.Ps. 126. 5.Esa. 64. 4 Laet ons dan bidden en waken En onse hoofden opheffen bly Ons verlossinghe sal dan naken Men sal dan de tranen af dwaen Van al die hier weenen saen Die nu in droefheyt saeyen Sullen dan in blijschap maeyen. Och hoe groote blijschap wert daer ghehoort1. Cor. 2. 9Rom. 8. 182. Cor. 5. 1Apoca. 7. ende 14. 1. ende 19. 1. Wat vreucht salmen daer aenschouwen Hoe lieuelijcke vrede en soet accoort Onder Mannen ende Vrouwen Alle de vreucht en blijschap fijn Sal daer gheduerich sijn Godts lof wert daer ghesonghen Heerlijck met Hemelsche tonghen. Hoe onbegrijpelijck is dit smaeckt wel den keest Wie can dit recht doorgronden Een soete voorsmaeck hebben wy door den gheest Rom. 8. 232. cor. 1. 22.Eph. 4. 301. cor. 15. 101. Joan. 3. 2.Psal. 16. 11 In dese natuere gheschonden Hier en is de volheyt niet Dan een cleyn beghinssele siet Laet ons dan na Christum verlanghen Op dat wy de volheyt ontfanghen. Hier mede besluyt ick mijnen sanck Niet langher en wil ick dichten Bidt Godt voor my aerm sondaer cranck Dat mijn sieckte eens mach verlichten Ist dat hy dit vaetken teer 2. cor. 4. 7. Ghebruycken wil tsijnder eer Tot opbouwinghe syner Kercken En tot prijs van sijn groote wercken.
wybo002ghee01_01_15_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 17, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse: O radt van Auentueren. SAl ick niet eens ghenesen Van mijne sieckte quaet En wederomme wesen In mijnen eersten staet Wanneer sal ick betreden Het huys des Heeren soet En storten mijn ghebeden Al in die Heylighe steden Voor Godt mijn Vader goet. Ick en wil niet verflouwen Job. 13. 15.Psal. 50. 15Psal. 118. 5Joel. 2. 32.Acto. 2. 21.Ec. 2. 11. 12Galla. 5. 6.1. cor. 13. 8.In mijnen ancxt en noot Op Godt sal ick betrouwen Al laghe ick in de doot Sijn woort maeckt my indachtich Dat hy niet en verlaet Die hem aenroept waerachtich In den Ghelooue crachtich Door de liefde die niet vergaet. Lieuer hebbe ick te lijden Veel smerte en pijne swaer 2. Tim. 2. 5Gal. 5. 24.Hebr. 12 4Gal. 7. 17.Hebr. 11. 25En wettelijck te strijden Al teghen mijn vleesch eenpaer Dan in sonden te leuen Ende wellust des vleesch Met den boosen verheuen Tot ydelheyt begheuen Nae der booser werelt heesch. Psal. 22. 3. ende 25. 1.V aenroepe ick o Heere Wilt my ghenadich sijn Versterckt mijn lichaem teere Dat lijden mach smerte en pijn En wilt niet my verlaten Psal. 50. 15Esa. 41. 9.Psalm 6.Nae dijne beloften claer Castijdt mijn vleesch by maten Dat mijnen gheest can baten En my niet valt te swaer. Anders can ick niet draghen Benautheyt en verdriet. Ick moet v Heere claghen mat. 16. 41Rom. 7. 14Wat my dickmaels is gheschiet Mijn vleesch is seer machtich En teghen den Gheest rebel Dees twee sijn niet eendrachtich Gal. 5. 17.1. Pet. 2. 11 Twelck ick beweene clachtich En doet my groot ghequel. Niet en can my vermaecken Psalm 1. 2.Psal. 119.Jere. 15. 16Lu. 24. 31Psalm 19. 8. 9. Dan Godts woort playsant Twelck doet de menschen blaken In liefden triumphant Ende verstercktse inwendich Al waren sy desolaet Vertroostende behendich rom. 15. 4. Een yeder mensche elendich Met woorden delicaet. Vliet van my swaer ghedachten Hoe quelt ghy my so seer Wat baten vele clachten Die my beswaren meer Waeromme wil ick treuren In desen swaren strijdt Hulpe sal my ghebueren Die eeuwelijck sal dueren Waer door ick ben verblijdt. Soude ick my niet verblijden En grijpen eenen moet Want my Godt tallen tijden Psal. 103. 1 Soo vele ghenade doet Hy is mijn Vader goedich Prou. 3. 11.Job. 5. 17.Hebr. 12. 5.Apoc. 3. 19 Hoe wel hy my castijdt Die my wt liefden gloedich Van herten seer saechtmoedich Besoeckt tot mijn profijt.
wybo002ghee01_01_16_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 18, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, na de wijse alsoot beghint. ICk roepe v o Hemelsche Vader aen Wilt my ghesontheyt gheuen Op dat ick in dijnen Tempel seer saen Mach wederomme staen Eph. 6. 14Met de waerheyt aenghedaen Onder v volck verheuen. O Vader om dijne Ghemeente alleyn Begheere ick noch te leuen Op dat ick v woort mach louter ende reyn Predicken int ghemeyn Waer door men hier certeyn 1. Ti. 3. 15.De waerheyt can aencleuen. rom. 7. 24Phil. 1. 272. Cor. 9. 1Rom. 8. 23Mat. 6. 9.1. cor. 3. 12.2. Ti. 3. 12. ende 4. 5.1. Tim. 3. 1Psal. 6. 3.psal. 22. 23Ruste in den vleesche waer beter voor my Dan hier te blijuen woonen Waer na ick verlanghe met herten bly Om van de sonden vry Te sijne en Christo by t'Welck niet is om verschoonen. Ick soecke uwen naem te maken groot Door d'opbouwinghe uwer kercken En dijne Kinderkens te breken t'Hemels broot t'Welck my noyt en verdroot Ja tot den bloede root Blijue ick in desen wercke Staet op o Vader en maeckt my ghesont Wilt my ghenadich wesen Dan sal ick eenuoudelijck met desen mijnen mont Hebr. 2. 12Esai. 28. 19Ps. 118. 17 Wt mijnder herten gront Dijn weldaet maken cont Op dat ghy wort ghepresen. V hebbe ick o Heere een beloofte gedaen Ps. 116. 14Joan. 1. 16 ende 2. 10. Ick sal die oock volbrenghen Door dijne genade Godvruchtelijc beraen Wanneer ick troost ontfaen En mijn siele belaen Van vreuchden sal ontspringhen. Luc. 1. 47 V volck sal verheugen met blijschap seer Wanneer het sal aenschouwen Dat dit mijn lichaem swack en teer Sal nemen zijnen keer Om te gheuen goede leer Rom. 1. 16Jac. 1. 21.Psal. 9. 3. ende 45. 1.Eaia. 11. 3Hab. 3. 18.psal. 16. 56Rom. 8. 31 Waer door men wort behouwen. Ick sal oock verheughen in mijnen Godt Om sijn groote weldaden En schicken mijn leuen na zijn ghebot Al werde ick hier bespot Godt is mijn beste Lot Niemant can my beschaden. Bedroeft is mijn herte soo menighen tijdt Gheweest in vele Jaren Beswaert ende benaut door soo menighen strijdt In dese werelt wijdt Is my seer cleyn iolijt En blijschap wederuaren O Heere vergheeft mijne groote misdaet Mat. 6. 12 Psal. 51. 3.Dat ick eens mach verblijden En haestelijck ghenesen van mijne sieckte quaet psal. 142 6Hebr. 13. 6Helpt my wt desen staet Ghy sijt mijn toeuerlaet En hulpe tot allen tijden.
wybo002ghee01_01_17_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 19, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, Nae die Wijse: Alsoot beghint. Joel. 1. 14. ende 2. 1.O Syon wilt v vergaeren Treckt treurighe cleederen aen Versamelt nv ghy Christen scharen Ezech. 14. 13.Nah. 1. 2.Dav. 3. 4.Soph. 1. 4Esai. 1. 25.Dan. 9. 4.Thre. 3. 41Ps. 106. 6.Jud. 7. 20.Tot ghebeden en vasten saen Godts handt is opgheheuen Hy sal ons verschrickelijck slaen Om dat wy in sonden leuen En van de boosheyt niet afstaen. Coempt laet ons alle gaeder Nederuallen voor onsen Godt En weenen voor onsen Vader Want wy hebben sijn ghebot Soo menichmael ouerghetreden Ende niet dan boosheyt ghedaen Laet ons in onse ghebeden Onse ooghen met tranen dwaen. Math. 3. 2Actor. 2. 38Joel. 2. 13.Tot Christum wilt v bekeeren Die met sonden noch sijt belaen Verscheurt v herte en niet v cleeren Soo sult ghy die plaghen ontgaen En Godt sal laten dalen Sijn hooghe opgheheuen handt Ist dat wy onse groote faelen Verlaten aen elcken cant. Anders so sullen de plaghen Ons oueruallen seer subijt Soo dat wy in onse daghen Sullen sien eenen swaren tijdt En vele iammerheden Met benautheyt ouer al Soo datmen in alle steden Seer bitterlijck weenen sal. VVy sullen als dan gheuoelen Ist dat wy nv gheloouen niet En in sonden blijuen woelen Wat vermaninghe ons gheschiet Laet ons den Heere niet terghen 1. cor. 10. 7Rom. 2. 4.Psal. 33. 13Hebr. 4. 13 In sijn groote lanckmoedicheyt Wy connen ons niet verberghen Voor sijn hooghe Maiesteyt. Is Israel niet wederuaren Dat hem so dicwils was voorseyt Godt woude sijn volck niet sparen In haere ongherechticheyt En laet ons dan niet roemen Dat wy Godts Ghemeenten sijn Het selue sal ons ouercomen Hebben wy eenen valschen schijn. Weet ghy niet o Christen mensche Wat by Paulum gheschreuen staet 1. cor. 10. 6. Dit wil ick v van herten wenschen Dat ghy sijne woorden gade slaet Al tot die Corrintissche Kercke Aent thiende in den eersten brief Een yder dit wel aenmercke Dat hy niet valle in ongherief. Math. 3. 9Rom. 2. 17 ende 9. 6. 7Mat. 7. 21Jere. 7. 4.math. 7. 23 ende 25. 12.Siet toe o broeders eersame Dat ghy van de sulcke niet en sijt Die draghen eenen blooten name Ende maken den hypocrijt Sy roepen Heere o Heere Den Tempel, den Tempel excellent Maer sy sullen ten laetsten keere Van den Heere niet worden ghekent.
wybo002ghee01_01_18_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 20, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, Nae die Wijse, Alsoot beghint. Luc. 1. 46MYn Siele maeckt groot den Heer Mijn Gheest verheucht hem seer In mijnen Godt ghepresen Hy is mijn Vader goet Door wiens ghenade soet Ick weder ben ghenesen. psal. 112. 5.Joan. 2. 3.Esai. 28. 3.Als ick was inden noot In ancxt en lijden groot En nv meende te steruen Doen is van my ghehoort Een seer troostelijck woort Dat ick sou hulp verweruen. Esai. 38. 20Rasch is my hulp gheschiet Van mijnen Vader siet Psal. 9. 11.Door sijn groote ghenade Die my noyt en verliet In eenich swaer verdriet Maer my altoos slaet gaede. Ick sal met mijnen mont Psal. 9. 2. ende 89. 2.Psalm 103 1. 2.Esai. 38. 10Psa. 116. 3. Sijn weldaet maken cont En nemmermeer vergheten Dat hy my heeft ghedaen Doen ick was seer belaen Met pijnen onghemeten. Alle mijn leuen lanck Esa. 38. 19.Ps. 118. 21Ps. 116. 7.Psal 42. 6 ende 43. 5. Sal ick v spreken danck Mijn lieue Godt verheuen Verheucht v Siele mijn En prijst den Heere dijn En wilt hem Eere gheuen.
wybo002ghee01_01_19_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 21, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse: Nv fronwet v leuen Christen ghemeyn. ICk wil den Heere Lof en danck Psal. 103. 1Psal. 138. 1Psal. 89. 2 Voor sijne weldaet singhen Dat hy my arme sondaer cranck Wt den bedde heeft doen springhen Daer ick in sieck lach tot der doot Vol smert ende pijne groot Vanden hoofde totten voeten. Ick riep tot Godt in mijnen noot Psal. 50. 15 ende 118. 5Psal. 116. 1Esa. 38. 10. Doen ick nv docht te steruen En hy door sijne ghenade bloot Heeft my niet laten bederuen Hy heeft my verhoort ende byghestaen Doen ick met ancxt was belaen En gheen hulpe voor handen. Soude ick dan niet sulck eenen Godt Psal. 16. 5.Thre 3. 24Psal 73. 16 ende 119. 27.Van gantscher herten prijsen Hy is mijn beste deel ende Lot Tot hem wil ick bewijsen Mijn danckbaerheyt ende liefde soet Hy is mijn Godt ende Vader goet Die my noyt heeft verlaten. Psal. 34. 2 Ick wil sijnen lof met mijnen mont Singhen ten eewighen daghen Ende sijne wercken maken cont Psal. 111. 2Die my seer wel behaghen Psal. 103. 8 ende 145. 17Psal. 116. 5By hem is groote gherechticheyt En oock veel bermherticheyt En goetheyt tallen stonden. Hy heeft my niet alleen beurijt Van groote pijne en smerte Maer oock ghemaeckt van sonden quijt Ende droefheyt mijner herten Die my heeft bloet ende vleesch ghecost Maer nv ben ick daer van verlost Door sijn groote ghenade. En hy heeft my oock wederghebrocht Tot sijne Ghemeente schoone En op de stoel ben ick gherocht Om Christum sijnen Sone Te prediken vry onbeureest Voor alle menschen minst en meest Jaco. 1. 21.Op dat sy Salich werden. O Heere wilt in my wercken meer Phili. 1. 5.Om dijnen heylighen Name En sterckt mijn swacke leden teer Dat ick mach wesen bequame Dijn heylich woort te leeren reyn 2. cor. 3. 6. Voor alle volcken int ghemeyn In dijnen tempel reene. Lof sy v Vader ende Soon Met dijnen Gheest ghepresen Tot dijnen lof maeckt my ydoon Psal. 51. 17 O eewich Goddelijck wesen O Heylighe Dryuuldicheyt V sy Lof prijs in Eewicheyt Hier toe soo legghe ick Amen.
wybo002ghee01_01_20_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 22, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Naer die Wijse. Een Vaste Borcht, oft ieuchet den Heere. V Liet wech ghepeyns ende fantasie Mijn siele wil v verblijden Laet varen alle melancolije Stelt alle druck besijden Verheucht v in Godt Psal. 37. 4Phili. 3. 1. ende 4. 4.Psal. 16. 5.Psalm 42. 6. 12. ende 43. 5Psa. 116. 7Psal. 118. 1Psal. 136. Want hy is v Lot En alleen v schoon erfdeel mede Vol van bermhertichede. Wel aen o Siele weest wel ghemoet En wilt niet langher treuren Betrout op Godt den Heere goet Want sijn ghenade sal dueren Tot inder eewicheyt Ghelijck de Schrifte seyt Ouer hen allen die hem vruchten psal. 102. 13 Waerom wilt ghy dan suchten. In doots noot heeft v God byghestaen Psal. 116. 1 1. Sam. 23 14.Al tot verscheyden stonden Doen v de doot hadde ommeuaen En seer na by verslonden Vwen Godt noch leeft Rom. 8. 31Eph. 1. 6.Joan. 1. 161. Joan. 3. 1ps. 116. 14.Joan. 1. 16 ende 2. 10.Ps. 149. 2 ende 145. 7.Psal. 103. 2 Die v seer lief heeft In Christo sijnen lieuen Soone Om sijn verdiensten schoone. Betaelt den Heere dijn gheloften al En wert danckbaer beuonden Singhet hem een liedt met blijden gheschal Sijn goetheyt wilt vermonden Vergheet o Siele niet Dat v is gheschiet Al door Godts louter ghenade Die v beurijdt van schade Psal. 115. 1Mat. 6. 13Apoca. 1. 6Psal. 16. 7Psal. 118. 5 ende 116. 3Psal. 6. 9.O Godt v sy Lof prijs en Eer Voor alle dijne weldaden Ghy sijt alleene mijn Godt ende Heer Die my can wel beraden En helpen inden noot Jae oock inden doot Hebt ghy my noyt o Heere verlaten Spijt alle die my haten.
wybo002ghee01_01_21_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 23, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Na die Wijse, In doots ghewelt lach ick gheuaen. AEnhoort ghy Christenen al ghemeyn Een nieu Liedt sal ick singhen Van een Langhe Margriete onreyn En van haer boose dinghen Van haer verraderije En valsche Duyuelrije Die sy nv heeft bedreuen Met haren boosen boel Den Paep al scheen hy coel O Godt willet haer vergheuen. Symon de loose Heer Prochiaen Van onser Vrouwen Kercke Heeft door sijn Griete schandelijck verraen Twee Mannen groot van wercke Christoffel excellent En Oliuier bekent Met alsoo boose vonden En sochte onderscheydt Van den wech der Salicheydt Wie hoorde oyt sulckx vermonden. Sy begheerde een disputatie wel Al teghen den Paep te hooren Twelck gheconsenteert wert snel Den Pape heuet verloren Hy dreyghende met ghetier Sweert, Water, ende Vier, Dit sijn haer argumenten Daer mede sy rebel Haer Leere houden fel Sy vreesen voor haer renten. Een tsamen spraeck is daer nae versocht Den Paep en conder niet wesen Verraderije was daer bedocht De Papen hebbent ghepresen Binnen alsoo corten tijdt De Marckgraue subijt Heeft hem daer laten vinden Daer sy waren vergaert Om te spreken onghespaert. Dees twee heeft hy gheuanghen gheleydt Smorghens ten seuen vren Den tweeden Julij het wert beschreyt Veel menschen hier om treuren O Godt wilt hen bijstaen Die daer ligghen gheuaen Om uwen name machtich Versterckt hen met den Gheest Dat sy smaecken den keest Van uwer liefden crachtich. VVacht v neerstich wie dat ghy sijt Voor Monicken ende Papen Sy sijn vol boosheyt haet en nijt Dorstich nae t'bloet sy gapen Schout den Jesuwijtschen hoop Met haren verkeerden loop Tis een Duyuels ghedrochte Becleedt met Hypocrisie Vol boosheyt en hoerderije Den Sathan noyt ergher wrochte. VVacht v voor Langhe Margriete boos Die van rouwe haer sieck veynsden Om datmen spreken soude altoos Met haer die ercheyt peynsden Sy is besweken cranck In tsamen spreken stranck Van tsauonts is sy gheganghen Tot den Marckgraue plat Daer hy aen Tafel sat Na t'quaet was haer verlanghen. Spieghelt v hier al te samen aen mat. 10. 16Mich. 7. 5 Sijt voorsichtich als Serpenten Wacht v voor Vrouwe ende voor Man Dat ghy niet in tormenten En compt door valsch bedroch t'Welck ter werelt leeft noch Al is Judas ghestoruen Mat. 27. 5Acto. 1. 18. Hy heeft noch van sijn saet Achterghelaten quaet Van den Sathan verworuen.
wybo002ghee01_01_22_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 24, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse o Syon wilt v vergaderen. AEnhoort nv alle te samen Een druckich Liet ick singhen sal Van eenen Martelaer by Namen Christoffel Smidt seer lief ghetal Een Leeraer seer hooghe verheuen Thantwerpen binnen der Ste Seer vroom en deuchdelijck van leuen Staende na eewicheyt en vre. Godts woort heeft hy vercondicht En vrijmoedelijck gheleert Daer in hy niet heeft ghesondicht Noch met menschen leere verkeert Esa. 29. 13.Mat. 15. 9 Ghelijck de Jesuwijten Ende Papisten doen De valsche Hypocrijten Die de menschen met drecke voen. Mala. 5. 3. Om Godts woort wert hy gheuanghen Door den Jesuwijtschen raet Sy gaen hare oude ganghen mat. 23. 32En veruullen haers Vaders maet Veel smerten heeft hy gheleden Op de Pijnbanck hardt en wreet En vromelijck aldaer ghestreden En van niemant ghegheuen bescheet. Ter doot wert hy verwesen Op eenen dijsendach Twelck niet en wert ghepresen Want men dat niet te doene plach Daer na heeft hy zijn offerande Des anderen daechs ghedaen Tot haerder grooter schande Die daer mede hebben om ghegaen. VVant sy hebben hem doorslaghen Deur-wont seer bloedich root O Godt dit moet ick claghen En ghebrant met pijnen groot Sijn lichaem wert niet begrauen Noch op t'Galgheuelt ghestelt Het moeste na een ander hauen Sy en wilden daer me niet zijn ghequelt. Int water hebben sijt gheworpen Ende met eenen steen versmoort Veel Steden Landen ende Dorpen Sullen noch spreken van dees moort Wie soude connen vertellen De wreede moorderije Die Sathan met zijn ghesellen Bedrijft met groote Tyrannije. Met stichtinghe moghen wy spreken Van de vroomheyt in desen Man Soot voor alle menschen is ghebleken Laet ons den Heere louen dan En prijsen sijne wercken Die hy door hem heeft ghedaen Nv rust hy onder Godts vlercken Jacob. 1. 12Apoc. 2. 10 En nv heeft hy de Croone ontfaen. Oorlof ghy Christenen alle Neemt hier exempel aen Godts volck brengtmen ten valle Maer niemant dat wtroeyen can Strijdt vroom en wilt niet vreesen psal. 118. 6Hebr. 13. 6mat. 10. 28Joan. 14. 18 Wat v de mensche doet Christus sal ons gheen Weesen Laten, want hy is seer goet.
wybo002ghee01_01_23_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 25, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae de wijse: O radt van Auentueren. C. M. ALsmen schreef duyst vijfhondert En vieren sestich Jaer Was menich Man verwondert Thantwerpen int openbaer Smorghens ten seuen vren In Hoeymaent den tweesten befaemt Twee quamen int ghetrueren Door Judas valsche kueren Ghebruyckt seer onbeschaemt. Sy waren tsamen comen Ten versoecke van eenen persoon Die haer wel sorste roemen Christum te soecken idoon Maer t'was om te verraden Soot blijckt t'onnoosel bloet Men canse niet versaden Sy blijuen altijts beladen Hoe datment met haer doet. Als een deurtreckte Vrouwe Mat. 7. 13.Luc 13. 24Ghelietse haer desolaet Soeckende den wech nouwe Des leuens delicaet Ja metter hant ontfanghen Den eenen als een vrient Maer tsijn de oude ganghen mat. 26. 45Judas custe de wanghen Niet anders hier toe en dient. Och Heere Godt almachtich Hoe laet ghy dit gheschien Joan. 16. 20De werelt triumpheert sachtich V Kinderen moeten vlien Ja vallen in tormenten In lijden in druck en pijn Dit zijn haer beste renten Sy woonen in droefheyts tenten Verborghen van elckx aenschijn. Aensiet doch Heer beneden Exo. 3. 7. 8 ende 14.Al op dit Aertsche dal Als ghy den tijt voorleden Deet op het Jootsche ghetal Als sy in Egypten waren Beswaert met lijden groot Ghy sijt daer henen gheuaren Verlossende haer wt den noot. Aensiende hier ons lijden Sterckt o Vader tghelooue soet Dat wy tot gheenen tijden Verlaten dat Hemelsche goet Gheeft dat wy moghen mercken Wat ghy ons hebt bereyt Door dijn liefs Soons ghewercken mat. 25. 34Jaco. 1. 12.1. Petr. 4. Al in die Hemelsche percken Ter eeuwigher salicheyt. Ten is niet te ghelijcken Het lijden des werelts swaer Tegen d'eeuwighe rijcken Segt Paulus int openbaer Men siet het met gheen ooghen Esa. 64. 41. Cor. 2. 9Ps. 37. 27.1. Petr. 3. 1 Met gheen ooren ist ghehoort Laet ons hier naer al pooghen En gheen quaet meer ghedooghen Maer treden in deuchden voort. Den wech die is hier nauwe mat. 7. 14. Die tot den leuen leyt Maer niemant en verflauwe Volcht Christum v salicheyt mat. 10. 36. ende 16. 24.marc. 8. 34Luc. 9. 23. ende 14. 27.1. pet. 2. 21 Helpt hem het Cruyce draghen Versaeckt v seluen hier Soo wort ghy tallen daghen Na der Schriftueren ghewaghen Beurijt van t'Helsche vier. Wt droefheyt mijnder herten Is dit van my ghestelt Apoc.Die Draecke quaet van perten Die doet my groot ghewelt O Godt wilt my behouwen Door dijne rechte handt Oft ick moet hier verflouwen Ja oock gheheel vercouwen O Heere doet my bystant. Oorlof Broeders ghemeyne En Susters o lief ghetal Luc. 12. 32Joan. 16. 201. Ti. 3. 10.Het hoopken is seer cleyne En verdruckt ouer al Maer Godt sal v verhooren Betrout met herten vroom Apoca. 2. 7 ende 22. 2.En gheuen v te vooren Sijn Hemelsche tresooren De vruchten des leuens boom. Oorlof felle Margriete Hebdijt niet wel ghedaen Dat ghy dus brengt te niete Christum dat edel graen In sijn vrome lijdtmaten Christoffel ende Oliuier Maer ten sal v niet baten Ghy sijt van Godt verlaten Door v verradich bestier.
wybo002ghee01_01_24_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 28, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die Wijse: Nieupoort hout v vaste. W. D. De Bruyt Christi. De Ghemeynte CHriste Bruydegom almachtich Mat. 9. 15 Siet doch mijns iammers noot Ick ligghe swert versmachtich Cant. 1. 6.Apoc. 7. 16Cant. 22. Van der Sonnen hitte groot Als een Lelie onder de Doorne bloot O lief minioot Mijn Borgers troctmen van my crachtich mat. 10. 17Joan. 16. 2Rom. 8. 36 Om te leueren in de doot. Christus de Bruydegom. Dijn druck o Bruyt vercoren Apoca. 2. 1. Merck ick met den ooghen wel En dat dijn schoonheyt is verloren Cant. 1. 6. Door Tyrannie rebel Nochtans blijft ghy de liefste en niemant el Joan. 16. 20Rom. 8. 18Psal. 126. 5Luc. 18. 17Apoc. 6. 10 Der vreuchden spel Sult ghy met dijn Borghers noch hooren Haer doot sal ick wreecken snel. >Christus de Bruydegom. Meent niet dat ick sal doogen Altijt dijn droef gheween Want ick ben gantsch gebooghen Tot v en anders gheen Dat roode bloet valt op den steen apo. 14. 13Ps. 116. 15.Joan. 10. 28 ende 17. 12Dijner Kinderen cleen Haer doot is dierbaer in mijn ooghen Daer sal vergaen niet een. De Ghemeente. De Bruyt. mat. 10. 22Joan. 15. 191. Joan. 3. 13Gen. 3. 15.2. Cor. 11. 3Apo. 12. 9. ende 20. 2.Maer dit iammerlijck beswaren Duert eenen langhen tijt Meer dan vijf duysent Jaren Ben ick van de werelt benijt De Slanghe biet my grooten strijt O mijns herten iolijt Van tbeghin hoort mijn verclaren Hadd' ick noyt gheen respijt. De Bruyt. Psal. 129. Altijt ben ick bestreden En de Ploeghers hebben ghemaeckt In mijnen rugghe en leden Diepe voren in tvleesch ghehaeckt Ten sy dat ghy haer coorden staeckt En de banden braeckt Ick blijue in Ouderdom vertreden De doot my seer ghenaeckt. >De Bruydegom. Esai. 8. 12.1. pet. 3. 14mat. 10. 244. Es. 15. 32. tim. 2. 5. ende 1. 12. Verschrickt niet Syon eersame Al valt v tlijden swaer Strijdende is uwen name So langhe ghy zijt voorwaer In dese werelt o Bruyt eerbaer Als vasten Pijlaer 1. Ti. 3. 15.mat. 16. 18 Sult ghy bestaen sonder blame Voor dijn vyanden allegaer. Christus. In dese werelt wilt dit vaten Joan. 16. 21Apo. 12. 12Joan. 16. 33.Esai. 25. 8.Joan. 16. 20Apo. 7. 17.Esa. 49. 16Joan. 10. 28 Wort ghy in barens pijn Sy can v niet dan haten In my sal dijn vrede sijn Al is veruuylt v claer aenschijn Van de tranen dijn V vyanden verdrijf ick tuwer baten En houde v in de hande mijn. De Ghemeente. Nu achte ick niet meer haer rasen Psal. 2. 1. ende 110. 2. 5.mat. 10. 28 Dewijl mijn Bruydegom soet Hen tsamen can verbasen En tot niet doen metter spoet Wel op ghy Wachters sijt op v hoedt Voor der Draecken vloet ezech. 3. 17 ende 33.Esai. 58. 1. ende 62. 6.2. Ti. 4. 2. Waerschout ouer al met blasen En gheeft den Knechten goeden moet. De Wachters. Treckt Mannelijck ter mueren Ghy Knechten al ghemeyn 1. pet. 3. 13.Hebr. 12. 2Joan. 15. 201. pet. 2. 21.Psalm 2. 5mat. 10. 38. Gheen quaet sal v ghebeuren Volcht cloeck uwen Capiteyn Hy is voren ghegaen desen treyn Met den Cruyce reyn Al volcht ghy hem nv met treuren V Soudije wert groot certeyn. Mat. 5. 10 2. Ti. 2. 5.Jaco. 1. 12.1. pet. 4. 13Apoc. 2. 10Apoc. 3. 21. Al die hier vromelijck strijden Om mijnen name schoon Sal ick na desen tijden Gheuen des leuens Croon En te sitten met my idoon Op mijnen Throon Met alle die hem belijden Mat. 5. 10Daer toe mijn Rijcke ten loon. >Christus. mat. 13. 42 Sy sullen wilt ghedencken Als Sonnen in t'Firmament Apoc. 3. 41 ende 7. 13. 14Apoc. 19. 8In witte cleederen blincken En ouer t'Hemelsch Conuent t'Lam volghen waer het gaet of went Sonder torment Apoc. 21.Sap. 3. 1. 2 ende 5. 1.Sulcke vrucht sal ickse schencken Die niet can nemen endt. >De Autheur. Dits tuwer eeren gheschreuen Ps. 87. 1. 2Apoc. 3. 12. ende 21. 2. 10.Hebr. 12. 22Apo. 21. 12Schoone vercierde stadt Die hier in desen leuen Menighen storm hebt ghehadt Al schietmen dijn mueren al een gadt En vreest niet dat apo. 21. 18Dijn Poorten sullen sijn verheuen En verciert als Gout en schat. Tot den Christelijcken Sangher. Ghemaeckt int duyster Met cleynen luyster By Willem Damman T'ijper binnen Die ligt gheuanghen In groot verstranghen Om t'woorts versinnen.
wybo002ghee01_01_27_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 29, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, Nae die wijse van Andries Kespe. W. D. O Broeders hoort na mijnen sanck 1. pet. 4. 12Mat. 5. 12Gene. 4. 8 Niet nieus sal ick v singhen Want t'heeft gheweest van swerelts aenuanck Dat Godts kinderen quamen in lijden stranc Sathan cant niet ghehinghen. Van den beghinne is der Slanghen aert Gene. 3. 5.Joan. 8. 44.1. Joan. 3. 8. In de versenen te bijten Maer Christus vander Maghet ghebaert Haer hooft brijselt als cleyn Mostaert Apoc. 9. 10apo. 14. 18 ende 18. 2.2. Tess. 2. 8 Sy en weet wat doen van spijten. In Hondschote machmen speuren wel Haren steert roeren ter deghen Godts volck brengt sy in groot ghequel Maer sy moet vallen met haer opstel Met Godts gheest wert sy versleghen. Laet ons dan scheppen eenen moet Broeders en Susters ghepresen Al ist dat sy dul en verwoet Psalm 2. 1apoc. 17. 6apoc. 18. 20 Noch stortet het onnoosel bloet Haer oordeel wert haest ghewesen. Haren val moet seer haest gheschien apoc. 19. 10 ende 20. 15apoc. 21. 8. So Johannes heeft beschreuen In den vierighen poel hoort dit bedien Met den valschen Propheten en allen lien Die na haren sinnen leuen. Verschrickt niet broeders cleyn noch groot Apoca. 17. 3. 4.Al sidt de Hoere onreyne Op de beeste verciert met Schaerlaken root Apoc. 18. 7Hebbende drye Croonen op haer hooft Als een Coninghinne alleyne. Apoc. 17. 2 ende 18. 3. Laetse nv eenen corten tijt Coninghen en Vorsten doen drincken Apoc. 18. 6Wt den grimmighen Beker vermaledijt Want men seer haest des seker zijt Haer tweefout dobbel sal schincken. Met haren onderdanen al Wert sy te neder ghesmeten Apo. 18. 21Als den Meulensteen met groot gheschal Sal haestich comen haren val Haren neam wert stedes vergheten. Joan. 16. 21Apoc. 12. 1 Verdraecht binnen desen met ghedult Ghy die nv sijt in baren Den tijt naeckt dat ghy hooren sult Apoc. 6. 11Dat het ghetal sal sijn veruult Van Christi Martelaren. Apoc. 6. 11 ende 7. 13. ende 19. 8. Blinckende cleederen sullen dan Godts Kinderen ontfanghen Die hier nv lijden tsy Wijf oft Man Om Christi naem in swerelts ghespan Laet ons hier naer verlanghen. Oorlof hier mede op dit pas Bidt voor ons al te samen Ephe. 6. 132. cor. 10. 4mat. 10. 20Dat wy ghewapent met Godes harnas Door sijnes gheests soeten aenblaes Ons vyanden beschamen.
wybo002ghee01_01_28_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 30, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Nae die wijse vanden Slach van Greuelinghe. ALle te samen aenhoort Ghy Christenen ouer al Willem Damman dienaer des Woorts te Hontschoten in West vlaenderen Hoe datmen nv verstoort D'wtuercoren ghetal In dese Nederlanden Sietmen nv soo ghebeuren Gods kinderen verbranden En brenghen int ghetreuren. Men hoort nv anders niet Dan druck aen elcken cant Te Honschote soomen siet Is nv groot iammer want De Procureur verwoedich Heefter neghen gheuanghen De welcke als schaepkens goedich Psal. 44. 23.Rom. 5. 36 Al nae den slach verlanghen. Al met seer groot ghewelt Den tweeentwintichsten dach In Sprockel tsy v vertelt Anno 1562 Smorghens ten vijuen ach Ses mans drye vrouwe persoonen Ghecoort ende ghebonden Gheworpen sonder verschoonen In Muyten al warent honden. O Godt van Hemelrijck Sal dit niet nemen endt Soo wert in groot versijck Dijn Bruyt haestich gheschent Psal. 12. 8.apo. 17. 14 ende 19. 16.Van dit boose gheslachte Beurijtse o Heere der Heeren Dat sy by daghe en nachte Mach dijnen lof vermeeren. Psal. 115. ende 111.Psalm. 65. ende 76.Jesa. 38. 19Mal. 1. 11.Niemant en gheeft by danck Dan dijn ghemeente soet Die altijt met verlanck Vwen Name prijset goet En dijnen lof verbreydet In alle hoecken der eerden V Heylich Woort wtspreydet En houdt in grooter weerden. In al ons lijden groot O Vader staet ons by Dat wy tot in de doot Vwen naem belijden vry Voor Heeren ende Princieren mat. 10. 19mar. 15. 11.luc. 12. 11.Wilt onse mont en tonghe Seer wijsselijck regieren Voor elcken oudt en ionghe. mat. 10. 281. pet. 3. 14Apo. 12. 2. ende 13. 7.Apo. 14. 8. ende 18. 2. ende 20. 10.Vreest niet o Broeders mijn Haer dreyghen obstinaet Al doetse v dobbel pijn Als roock haer rijck vergaet Die Hoere en haren Boel Met al haer valsche Propheten Werden haest in den poel Al te samen ghesmeten. Apo. 18. 21 Als eenen Meulensteen Van bouen nederdaelt Alsoo wert Babel onreen Wert dan niet meer verhaelt Laet ons nv vrome knechten Eccl. 4. 33.Heb. 12. 4Apo. 2. 10. Lijf en leuen waghen En voor de waerheyt vechten Seer cloeck en onuerslaghen. Oorlof aen arm en rijck Int Hondtschotsche prieel Al doetmen ons onghelijck Die boose ontfaen haer deel Rom. 2. 6.2. tes. 1. 6. 8 O Broeders van Hondschoten Aenmerckt dit iammer wesen Psal. 79. 3Apoc. 17. 6 ende 18. 24. Het bloedt dat werdt vergoten Van Christi Bruyt ghepresen.
wybo002ghee01_01_29_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 31, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, na de wijse, Alsoot beghint. ICk gherstecooren hoort na mijn Wiens name is Jan Heerewijn Wt Enghelant quam ghegangen Maer nv ben ick op dit termijn Te Hondschoten gheuanghen. Dies wil ick nv met mijnen sanck Gaen singhen den Heere lof prijs en danck Van sijnen wonderdaden Dat hy my arme sondaer cranck Gheroepen heeft wt ghenaden. Als ick leefde in alle quaetheyt boos En leyde deen sonde op dander altoos Sy en straften my noyt van desen Maer als ick dat schipken Christi verkoos Sijnde Baren opgheresen. mar. 4. 37. Gal. 6. 14.1. Jo. 2. 15. Ick segghe v tsy o ghy werelts prieel Ick hate v met mijnder herten gheheel Ick wil met v niet langher sneuen Phil. 1. 21. ende 3. 7. 8Voorwaer daer en is gheen beter deel Dan met Christo te leuen. Nv neme ick vast met goeden accoort Te leuen en steruen op Christi woort Rom. 1. 162. Tim. 1. 8Mat. 8. 38Acto. 10. 35Waer van ick my niet en schame O Heere die v stemme hoort Die is v aenghename. Ick blijue by Gods beloften claer Psal. 12. 7.Pro. 30. 5.En ruste op sijne woorden voorwaer Want waerachtich sijn, sijn reden Ick volghe mijn broeders en Susters naer Die den strijt hebben ghestreden. Ick hebbe den moet ghegrepen snel Te dienen so menich aertschen Heere rebel Mijn lijf ghestelt te pande Hoe en soude ick my niet doruen wel Voor de waerheyt laten branden. Broeders en Susters die vierich sijt Wilt my toch eenen corten tijt In v ghebedt ghedachtich wesen Want ick hope van desen strijdt Seer corts te sijn ghenesen. Voor al bidde ick met herten reyn Alle menschen in des werelts pleyn Die noch in boosheyt sneuen Dat sy hen bekeeren al ghemeyn mat. 3. 2. 8.Acto. 2. 38.En niet meer in sonden leuen. Voort bidde ick een yeder die is ghesticht Gheroepen tot dat wonderbaer licht 1. Pet. 2. 4Heb. 12. 12Joan 12. 35.rom. 13. 13.1. Tes. 5. 5.Phil. 1. 28. Dat hy niet en vertraghe En vander waerheyt niet en swicht Maer wandele bijden daghe. Al coempter cruys en lijden naer En laet v niet beweghen swaer Door sulcke stranghe doleuren Want ghy sult staen in vreuchden claer Sapi. 5. 1. Maer sy sullen eewich treuren. Die niet en vreesen dat Babels dier Twelck disputeert met sweert en vier En van Gods liefde niet en scheeden Apoc. 3. 4. 11. Die sal die Heere in s'Hemels rosier Met witte stoolen cleeden. Verlaet v niet op s'menschen placcaet Noch op der Inquisiteuren raet Sy sullen v niet garanderen Als ghy voor Godts oordeel staet Daer en wert gheen appelleren. Broeders hoort wat eenen spot Sy eeren Beelden voor haren Godt En dat met veel diensten schoone Nochtans staet dat int tweede ghebodt Exo. 20. 4Deu. 4. 16 ende 5. 8. 9. Verboden elcken persoone. Sijn sy niet wel verleyders blent Die t'Houwelijck seer excellent Als onreynen staet verbieden Heb. 13. 4.1. tim. 4. 3. En segghen het is een Sacrament Twelcke sy selue vlieden. De Sacramenten sijn seghelen goet rom. 4. 11.Eph. 5. 26.Col. 2. 11. Al van ghenaden in Christi bloet Rom. 6. 3.Gal. 3. 27.mat. 26. 261. cor. 11. 23De gheloouighe hebbent so begrepen Maer dese willen Godt metter spoet Maken diese heeft gheschepen. Oorlof aen alle des Princen raet mat. 5. 44Luc. 23. 34Act.. 7. 68.Psal. 31. 6.luc. 23. 64.Ick bidde den Heere voor uwe misdaet In dese mijne banden Ick beuele Christo mijnen Aduocaet Mijnen Gheest in sijne handen.
wybo002ghee01_01_30_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1582, "achternaam": "Wybo", "bibliotheek": "bruss002koni01", "categorie": 1, "chapter": 32, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gheestelijcke liedekens van Joris Wybo in de eerste druk uit 1582.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Pittem", "geb_plaats_code": "pitte001", "genre": "poëzie", "jaar": "1582", "jaar_geboren": "1530", "jaar_overlijden": "1576", "language": "nl", "maand": "2012_09 ", "overl_datum": "24 juli", "overl_land_code": "groot01", "overl_plaats": "Londen", "overl_plaats_code": "londe002", "pers_id": "wybo002", "ppn_o": "396035698", "revision_date": "2012-08-21 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wybo002ghee01", "ti_id": "wybo002ghee01", "titel": "Gheestelijcke liedekens", "url": "https://dbnl.org/tekst/wybo002ghee01_01", "vols": "", "voornaam": "Joris", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
C Een nieu Liedeken, Op die Wijse, Ghy die niet meer int Vleesch en zijt. GHy Vrouwen met schoonheyt excellent Verchiert tot Godt v went P. D.Prijst hem sijnen name bekent Die v dese gaue heeft ghegheuen Susanne cuyscheyt tot in den endt Vast in v herte prent Die Godt fijn ongheschent Bewaert heeft soot staet beschreuen Soo sult ghy sijn gheeert Vwen lof werde vermeert Ende met veriolijsen Sal een yeder Man uwe deucht prijsen. Susanna die Dochter goet van aert Elcken wel vermaert Is soo de Schrift verclaert Schoon end' dat fleur van alle Vrouwen Met Joachim was sy ghepaert Daer met sy onbeswaert Den Eechstant heeft bewaert En hadde alleyne al haer betrouwen Vast op den waren Godt Houdende sijn ghebodt Dies hadde sy bequame Ouer al eenen seer goeden name. In haer s'Mans Bogaert triumphant Met Boomen schoon beplant Susanna haer daghelijcx vant Een wandelinghe wast haer ydoone De Dienstmaechden sy van haer sant Wt haren Hof playsant Om aen des waters cant Haer heymelijck te wasschen schoone Al die Deuren met vliet Neerstich sy sluyten liet Op dat sy daer alleene Haer suyuerlijck mocht wasschen reene. Als sy daer meynde alleyn te sijn Waren op dat termijn Twee Oude vol fenijn Verborghen daer soot heeft ghebleken En spraken haer aen met woorden fijn V Lieffelijck aenschijn En groote schoonheyt dijn Heeft ons herten met liefden ontsteken Dies doet onsen wille vry Anders soo sullen wy Van ontucht verboden V beclaghen en haest doen dooden. Seer benaudt was Susanna aldaer En suchtede seer swaer Sy sprack anxt en gheuaer Hebbe ick int herte met grooten sommen Ist dat ick doe dit stuck oneerbaer Steruen moet ick voorwaer Doe ickt oock niet het is claer V handen en can ick niet ontcommen Doch ist beter verstaet Vallen sonder misdaet In v handt met oneeren Dan met misdaet in de handt des Heeren. Susanna wert haestelijck op ghedaecht En valschelijck verclaecht Dies beschaemt ende versaecht Waren al haer vrienden te samen Sy wert veroordeelt ende geiaecht Ter doot met spot beclaecht Dwelck sy verduldelijck draecht Aenroepende des Heeren namen Maer Godt verweckte snel Den vromen Daniel Die tot dien stonden Der Boeuen list haest heeft gheuonden. Hy sprack tot den eersten gheest oorcont Onder wat boom sy stont Onder eenen Boom sprack hy ront Sach ick haer wilt mijn woorden vaten Maer den anderen opdoende den mont Sprack wt eenen valschen gront Dat hijse int feyt beuont By eenen Boom vol van Garnaten Daniel die sprack seer saen Ghy liecht beyde daer aen Dies moet ghy nv steruen So ghy dese Vrouwe soeckt te verderuen Dus wert Susanna delicaet Vry ghekent voor den raet Godt die de sijne niet en laet Die vrienden al hem seer verblijden Die oude schalcken loos en quaet Werden ghedoot met smaet En steruen desperaet Godt die can sijn volck so tallen tijden Helpen ende met den doot Straffen den schalcken groot En hy werpse als Slauen Inden cuyl die sy anderen grauen. Ghy Princelijcke Vrouwen soet Wilt dit exempel goet Houden in v ghemoet Godt en sal v ganschelijck niet verlaten Die lusten deser werelt onuroet V eyghen vleesch en bloet Verwint nv wat ghy doet Door Christi cracht tot uwer baten Met Susanna Godt vreest Wt Kinderlijcken Gheest Ghy wert verheuen Nae desen tijt int Eewich leuen. AMEN. FINIS.
wybo002ghee01_01_31_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 1, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Aen den Doorluchtichsten ende Eerweerdichsten Heere myn Heere Iacobo Boonen Artsch-Biscop van Mechelen. DOorlvchtichsten ende Eerweerdighsten Heere, hebbende in mijnen Sponsus sangminnen verclacrt in neghenthien Meditatien, de Mysterien van het lijden ons Salichmakers vertoont inden devoten Ommeganck ende Bevaert by uwe D.Eerweerdigheydt in onse Prochie in-gestelt, soo come ick nu, achtervolghende mijne belofte te tooghen, in desen Thalamus sponsi, hoemen inden gecruysten Saligh-maker moet in-gaen, ghespijst worden, ende rusten inde salighe weyden bereyt voor dic goede schapen, die door dese dore wel in-ghegaen zijn. Ick en hebbe niet connen vinden in wiens handen ende bescherminghe ick dese weyden beter soude stellen, dan in de uwe, DoorluchtichstenHeere, die den Oppersten Herder zijt van de schapen van gheheel dit Landt, ende alle wetenschap, bequamigheyt ende macht van Nu. 27.Godt ontfanghen hebt omde selve wel te leyden, soo dat ghy zijt dien man ons van Godt voorsien, dusdanigh als Moyses versochte in sijnen tijdt, om te wesen over alle dese menichte van volck, ende om voor die uyt ende in te gaen, ende die wel uyt ende in te leyden, want in v ontgaen wy die Isa. 3.maledictie van Isaias, door de welcke Godt dreyghde wech te nemen den machtighen, stercken, raets-man, ende den genen die hy noemt prudentem cloquij mystici, den ervaren inde verholen conste ende wijsheyt vanden gheest Godts; als die niet te vreden en zijt dese wijsheydt een-parigh selve te beleven, maer daer-en-boven sorghvuldigh om uwe schapen, namentlijck de Gheestelijcke, van dusdanighe Leeraers te voor-sien. Welcke wijsheydt tot het wel leyden der schapen wonderlijck helpt, ende voordert veel meer dan alle menschelijcke vernuftheydt ofte wetenschap. Neemt dan dese weyden in uwe bewaernisse ende bescherminghe, die v met alle eerbiedinghe is op-draghende Doorluchtichsten Heere V. D. E. Oodmoedighen ende verobligierden dienaer Michiel Zachmoorter.
zach001bruy01_01_0_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Eerste deel Cap. I. Hoe nootsakelijck dat het inwendich Ghebedt is. TIs een saecke die groote verwonderinge aen veel menschen veroorsaeckt, dat sy sien soo veel devote zielen, die met soo groote viericheyt de werelt versmaedt ende met cloecken moet hun begheven hebben tot een vertrocken leven, sommige inde religien, andere daer buyten, nochtans ten eynde van sommi-ghe jaeren soo flauw, soo cout ende onvolmaeckt worden ghevonden, als sy den eersten dach waren doen sy begonsten; jae dickmaels veel argher verloren hebbende d'eerste viericheydt, soo dat sy nu vande wereltsche menschen niet anders en verschillen dan van cleederen ende in eenige wtwendighe maniere van doen. Ende en verwondert hun niet zonder reden. Want wie en soude hem niet verwonderen siende iemant gheresolveert als eenen leeuw aenveerden eene groote reyse van veel dachvaerden, verstaende dat hy binnen eenen dach, drije ofte vier, sonder moet, macht ende cracht soude ligghen op den wegh sonder voorts sijn reyse te vervolghen? Maer alsmen verstaen soude dat desen mensche reysende niet gheten en hadde, maer gheduerelijck ghevast, soo soude men op-houden van verwonderen. Den Prophete David schrijft tot aen dese reden de oorsaecke dat hy niet voort-ghegaen en was in sijnen wegh, ende sonder cracht ter Psal. 101.aerden bleef ligghende, als hy seyt: Aruit cor meum, quia oblitus sum comedere panem meum. Ick ben gheheel verdrooght gheworden sonder cracht, om dat ick vergheten hebbe mijn broot t'eten. Niemant en twijfelt dat het broot der zielen is dat goddelijck woort, dat Godt in eene reyneghesuyverde ziele deur den middel van, 'tinwendich ghebedt gheduerichlijck is sprekende, waer deur sy ghevoedt, gespijst ende ghesterckt moet worden, sonder het welcke sy moede ende machteloos van hongher moet vergaen, ende daerom soo is ons de heylighe schrifture, ende de heylighe Vaders zoo dickmaels tot een gheduerich ghebedt vermanende, want soo den heylighen Bonaventura is segghende: Arida est omnis religio & ad Bonau.ruinam tendens, quae spiritum diuinae suauitatis non quaerit, quae praecipuum conamen ad orationis studium & internae puritatis non intendit: Alle godtvruchticheydt is drooghe ende dorre, ende sal haest te niet gaen die den gheest vande goddelicke soeticheydt niet en soeckt, ende al haere neersticheydt niet en stelt in het vervolghen van het inwendich ghebedt; want daer is datmen smaeckt die soeticheydt vande devotie, daer van den Prophete David deur verbaestheydt is roepende: Quàm magna multidudo Ps. 30.dulcedinis tuae Domine, quam abscondisti timentibus te! Hoe groot is o Heere, de menichvuldicheydt, van uwe soeticheydt, die ghy verborghen hebt aen de ghene die u vreesen? want sy soo overvloedich is dat sy on-wt-spreckelijck is,volghende het ghene den heylighen Greg.Gregorius seght: quod per os carnis explicari nequeat, sed nouit solum ille qui accipit; dat sy deur gheenen mont en can wtgheleyt worden, maer alleene bekent is vanden ghenen diese ontfanght. Door desen goddelijcken smaeck is het den mensch ghenoechlijck de werelt ende sy selven te versmaeden, alle tentatien te wederstaen, ende alle teghenspoet te verdraegen, sonder desen troost soo en vinden alle vertrocken persoonen niet dan aerbeydt sonder ruste, aen -vechtinghe sonder toeverlaet, verdriet sonder vertroostinghe, ende de kercken ende Cloosters schijnen hun te wesen droeve ende pijnelijcke karkers. Desen goddelijcken troost en is niemant zoo eyghen als de menschen die hun vande wereldt vertrocken hebben, maer wie hem wilt ghenieten die moet hem bequaem maecken deur het ghebedt, niet dat gheoeffent wordt door de menschen des wereldts, veel sprekende ende lesende alleene met den monde (tot de welcken soude dickmaels moghen gheseyt worden het ghene Christus seyde: Vos adoratis quod Ioan. 4nescitis:Ghy aen-bidt het ghene ghy niet en kent, ende daerom is u herte dickswils verre van my) maer moeten Godtleeren bidden te recht, te weten inden gheest ende waerheydt. Want zeer verscheyden moet wesen de maniere van Godt te dienen ende te bidden van dese vertrocken persoonen, ende vande ghemeyne Christenen. Aliorum est, seghtBern. ad Fratres de monte Dei. tot sulcke den heylighen Bernardus, Deum credere, scire, amare, revereri; vestrum est, sapere, intelligere, cognoscere, frui. Wy moeten Godt aen-hanghen, smaecken, ghenieten. Siet hier is gheleghen de faute dat wy den troost Godts niet ghewaer en worden: wou laeten ons ghenoeghen met in Godt te ghelooven, hem te vreesen, met te doene tot sijnder liefden eenighe uytwendighe wercken, als andere goede Christene menschen; ende hoe wel dat het eenighsins smaeckt metten eersten, zoo en can-men daer mede niet versetten de quellinghe ende verdriet, dat ons dickwils van buyten ende van binnen op-valt, ende het ghene ons aen-doet de weder-spannighe natuere, maer hier toe is het van noode Godt wat naerder te comen, om in hem ende met hem te doen dat wy hier deur ons selven niet en vermoghen. Ende daerom den heylighen Bonaventura seght waer in dat gheleghen is'tghebedt vande gheestelijcke menschen Bonau. lib. 2. de pro fectu Relig. cap. 72.Omnis orationis fructus & finis est, Deo inhaerere, & vnum cum eo spirirum fieri, per dep liquefactionem purissimi amoris, & speculationem sincerissimae cognitionis, per obsconsionem in Dei vultu, vbi omnes animae potentiae à suis dispersionibus collectae, & in vnum verum simplissimum bonum fixae in quandam diuinae formationis & aeternae stabilitatis soludinem transformantur: Hier leert desen heylighen Leeraer dat niet ghenoech en is de werelt naer den uytwendighen schijn te verlaeten, maer dat wy ons soo moeten begheven tot het ghebedt dat de vrucht daer af zy, dat wy alle onse affectien afscheydende van alle, tgene dat gheschapen is , uyt pure liefde Godt alleen aen hangen tot dat wy buyten ghesloten hebbende alle menichvuldicheyt, naer alle onse crachten vereenicht zijnde inde eenichepdt onser sielen mogen eenen gheeft met Godt worden, het welck hoe dat allenskens meer ende meer gheschiet, hoe dat de ziele meer vervult wort met den goddelijcken troost, ende haer selfs met alle haere vyanden in Godt alleene machtich wort, daerom plach van dit ghebedt den Abt Nilus te segghen: Vniuersum bellum quod inter nos & daemones conflatur, non est nisi desola oratio-ne. Alle de quellinghen die de duyvelen die vertrocken menschen aendoen, en is maer om, 'tgebedt te beletten; want deur dit ist dat sy ontgaen alle sijn stricken, hier deur roepen sy uyt haer alle ghebreken, 'tsaemen, ende vercrijghen , 't zeffens de volcomentheyt alder deughden, want sy crijghen Godt zelve met alle sijne volmaecktheyt ende rijckdom voor inwoonder haerder zielen. Dit is de redene dat ick verscheydelijck versocht gheweest hebbende dat ick met d'occasie die haer presenteerde vande statien vande passie ons Heeren inden ommeganck in onse Prochie inghestelt, niet alleene en soude dienen aende Godtvruchtighe sielen van Meditatien daer toe dienende, het welck ick naer mijn cranck vermoghen ghedaen hebbe, hoe wel vele andere boecken daer af gheschreven hebben, maer noch meer dat ick soude willen beschrijven eenighe maniere die soude moghen dienen aende godtvruchtichste sielen voor leydtsman om den cortsten ende sekersten wegh te vinden om den gheest Godts te moghen vercrijghen, ende om te passeren vande Meditatie tot de ruste vande contemplatie ende vereeninghe van hunnen gheest met Godt. hebbende op dit versoeck langhe ghelet,hebbe my verstout te proeven oft ick eenige voldoeninge hier inne aende godtvruchtige zielen soude connen geven, te meer om dat luttel boecken ditte teenemael ende bescheydelijck doen. Want vele sprekende hier af als van eene clare zaecke, toonen wel d'overvloedighe ende vette weyden van desen gheluckighen staet der contemplatie, maer als goede ende ghewoone reysers gaen eenen stap soo ras voor de sielen die noch cranck ende onvervaren zijn, dat sy die laten langhe in vreese ende achterdencken oft sy die sullen derven volghen, ende hoe sy sullen connen daer toe geraecken ende passeren vande meditatie tot de contemplatie, oft ist dat sy dese materie expresselijck handelen, hoe wel dat sy, 't selve wel doen, soo schrijven sy nochtans daer van zoo cort, dat vele niet betrouwende op hun selven ende op het verstant dat sy uyt zoo corte gheschriften haelen, niet en derven bestaen het selve te volghen, te meer om datmen soo luttel leydtsmannen vindt die deur practijque ende oeffeninghe desen wegh kennen, om datse den selven niet ghegaen en hebben, waer deur gheschiet dat sy ghemeynlijck het eynde stellen in het ghene dat maer en dient voor middel, ofte oock maer en is het beghinsel vanden wegh. Dit gheschietom dat sy meynen dat boven de Meditatie, affectien ende aspiratien gheen volmaecktheydt meer te soecken en is, daer inder waerheydt dese oeffeninghen maer en zijn de eerste straeten ende op-ganghen vanden bergh vande volmaecktheydt, noch wel hondert mijlen verre van het eynde, als maer wesende oeffeninghen van het werckelijck leven, ende die ghedaen moghen worden in puere natuere deur natuerlijcke crachten buyten de gratie Godts, jae oock inden staet der sonden: hoe wel dat het seer bequaeme ende proffijtelijcke middelen zijn om sijn zelven op te heffen ende te vervremden vande sonde, ende om te voorderen inde voorseyde gratie Godts.
zach001bruy01_01_1_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Wie daer lijdt? Voor wien? Waerom? ALs ghy nu dit altemael wel besien hebt ende u selven inwendich sult beroert vinden, soo suldy ondervraeghen van iemant die daer ontrent is, oft aen u ziele, wie dat dien persoon is die daer is lijdende, ende u sal duncken datmen u antwoordt, dat hy Godt is, in welcke antwoorde u sal terstont te voren comen wat Godt is, 'twelck ghy hebt te voren eenichsins gheconsidereert in uwe preparatie, ende dan door verwonderinge sult ghy moeten peysen: Hoe can desen Godt zijn; en is Godt niet d'eeuwige salicheydt ende oneyndelijcke blijschap selve, de welcke door geen pijne oft droefheyt en can verstoort worden? En is Godt niet d'opperste goetheyt; de welcke gheen quaet doen en can, ende oversulcx niet en can berispt oft ghestraft worden? En is hy niet almoghende soodat hy van niemant bedwonghen en can worden, maer heeft die gansche werelt in sijn macht. Als-dan sal u duncken, dat u wort gheseyt dat het nochtans Godt selve is, de welcke niet uyt bedwanck, maer ghewilligh; niet om dat hy het verdient heeft, maer teenemael onnoosel zijnde voor een ander, te weten den mensch sy-selven is dusdanighe pijnen onderworpende. Dit sal in u noch meerder verwonderinghe maecken ende sult segghen; Hoe, voor den mensch? wat gaet den mensch Godt aen? Godt en heeft niemant van doen, maer hem alleen heeft een yegelijck van doen, ende wat is den mensch? een creature van Godt gheschapen, inde welcke soo iet goets is, 'tis van Godt; wat reden isser dat Godt, die niet te vergheefs en doet, soude sy-selven aldus als te niet doen ende soo verwerpen voorz sijn schepsel? Hier op sal u duncken dat u wort gheseydt, datter gheen ander reden en is, dan de liefde, die Godt was draeghende tot den mensch, den welcken al was't dat hy uyt sijn oneyndelijcke goedtheydt geschapen hadde om de eeuwige glorie met hem te ghenieten, nochtans door sijne pure boosheydt hem dies soo onweerdich heeft ghemaeckt, dat hy nu naer de goddelijckerechtveerdicheydt, moeste eeuwich verdomt zijn, sonder datter eenighen middel ter werelt was om dit vonnisse te ontgaen, soo ist dat Godt compassie hebbende, met den mensch die hy gheschapen hadde, liever heeft gehadt de sonden vanden mensch op sijn eyghen selven te nemen, ende die in sijn eygen selven te straffen, als dat den mensch daerom eeuwelijck verloren soude gaen, ende al-hoe-wel hy hadde connen voor hem voldoen met seer cleyne moeyte, als met een enckel werck van sijnen vrijen wille, soo heeft hy nochtans alle dese pijnen ende versmaetheydt willen lijden, om daer door hem te toonen de grootheydt der liefde die hy was tot hem draeghende, door de welcke hy was te vreden voor de salicheydt van elck mensch in het besonder, dit ende noch meer te lijden, hadde het noodich gheweest.
zach001bruy01_01_7_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Hoe hy lijdt? DAer naer suldy u noch eens teenemael keeren tot dat beelt vande passie, 't selve aensiende met noch meerder verwonderinghe, ende principalijck aenmerckende hoe hy hem in alle die pijnen is draghende, hoe dat hy in alle dit nieten toont het minste teecken van inwendi[...] bitterheydt oft impatientie, maer seer ghewillichlijck is doende ende verdraghende al het ghene dat die wreede beulen vol haet ende nijt hem aendoen, jae hoe dat hy ondertusschen de selve is seer minnelijck aensiende.
zach001bruy01_01_7_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Medelijden, Om dat Godt voor u lijdt. O Mijn ziele, al dit en waere u proffijt niet geweest, want het is voor u dat Godt lijdt, ende sterft: ghy hadt andersmoeten lijden dit eeuwighe pijnen ende sterven die eeuwighe doodt, hy en heeft niet begheert dat de creaturen hem souden beletten in het werck uwer salicheydt: nochtans hebben sy ghedaen’tghene dat sy mochten, de sonne heeft haer verborghen, de steenen zijn ghescheurt, de aerde is gheborsten, niet voor haer selven want sy en hadde gheen schult, maer voor u, op dat ghy, die hier oorsaecke afzijt, dit aensiende u sout schaemen, scheurende u herte van rouwe, soudt beweeght worden tot compassie ende medelijden van uwen Heere ende Godt, die daer is aldus lijdende voor u: want het is voor u, het is om uwe sonden wil, dat Godt, den welcken oneyndelijck ende onsterfvelijck is, moet lijden ende sterfven; 'tis om u dat den genen die onnoosel is, wort ghecastijdt als een quaetdoender, dat die goedtheydt selve wort beschaempt, dat die soeticheydt wort bedroeft, dat die deucht wort gheslaghen, dat die schoonheydt soo wort mismaeckt, ende de eeuwighe glorie aldus onteert ende versmaedt wordt. Om dat ghy hadt ghesondicht met alle uwe leden, daerom moet uwen Schepper lijden in alle sijn leden, om u quade sinnelijcke genoechte moet hy verdraegen alle dese bittere tormenten, om uwe ydele blijdschap moet hy aldus wesen be-droeft, om u quaet hooveerdich leven sterft hy die schandelijcke doodt. O wat redene hebt ghy hier van schaempte, van droefheyt, van medelijden! 'tis teghen u dat roepen alle de creatueren , 'tis over u dat sy willen wraecke nemen van't leet dat daer gheschiet tegen haeren Schepper; ghy zijt den ghenen die hem hebt ghevanghen ghenomen, begheckt, bespot, ghegheesselt, ghecroont, ter doot gebracht; want gheen creatuere en was machtich dat van haer selven te doen. Hoe veel meer was het reden, dat ghy sout ghestraft worden naer uwe verdiensten als dat Godt om uwen't wille soo wort ghehandelt? O [...] aerde! O aes der wormen? O sack vol alle boosheyt! O brantstock der hellen, want even wel dese groote weldaet gaet u soo weynich ter herten, ghy peyst soo luttel daerom, ten beweeght u niet meer dan oft het een fabel waere, oft wel oft Godt u schuldich hadde geweest: u souden zijn u noch soo weynich leet, als ghy dese dingen aensiet, hoort, ende leest, ende en twijfelt vande waerheyt niet. Moest ghy niet storten een zee van tranen dat ghy zijt dien onsaligen mensch die daer hebt den schepper der werelt aldus getracteert, die daer hebt die Hemelen, Engelen, ende alle creatueren bedroeft? Waer't saecke dat ghy saeght den mensch die u gelijck is,zoo veel doen ende lijden voor u, ende niet en wiert daer van beweeght, soudemen niet segghen dat ghy waert onweerdich dat u d'aerde zoude draeghen? hoe veel te meer als ghy siet dat Godt selve voor u lijdt ende sterft; dese uwe ondanckbaerheydt ende flauwicheyt doet noch meer pijne aen de ziele van uwen Salichmaecker, als de doornen, geesselen ende alle sijne tormenten: ende om dese ondanckbaerheydt is hy te vreden noch eens sijn passie te beghinnen. Nu dan mijn ziele verwint uwe traechheyt, comt tot kennisse, staet op, omhelst die voeten van uwen Heere, kust sijn wonden, belijdt dat ghy zijdt d'oorsaecke sijns lijdens, ende daerom verweckt u om droefve te zijne met hem: maeckt. dat ghy ghevoelt een deel van sijne pijne. Siet hy is teenemael in onmacht, ende hy beswijckt van grooter banghigheyt, ende nochtans resteert hem al veel te lyden: presenteert hem om u te stellen in sijn plaetse, hy leeft meer als ghenoech gheleden, ende ghy zijt den ghenen die daer hebt misdaen.
zach001bruy01_01_8_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Liefde, om dat Godt voor u lijdt uyt Liefde. MAer neen hy heeft het Cruyce om uwer liefde uyt-vercoren, hy en sal het niet verlaeten tot dat het al volbracht is, soo lange daer noch een druppel bloets in hem is, ende noch adem in sijn lichaem is, niet om u schoonheydt, goetheydt, verdiensten, maer om sijn groote liefde die hy is draghende tot uwe salicheydt: ende al is't dat uwe salicheydt niet soo veel en verheyst, soo en is nochtans sijne liefde niet voldaen. O liefde! wie heeft oyt sulcx ghehoort, oft derven peysen? O liefde inder waerheyt stercker dan de doot, die daer doet sterven den onsterffelijcken Godt, die daer Godt doet vergeten, verachten 'tghene dat hy is, sijn eeuwicheyt, grootheyt, mogentheyt, schoonheyt, salicheydt, ende maeckt van hem een figuere alder allende! ende dat noch een liefde sonder reden, sonder waerom. Hadde 't geweest voor iemant die meerder hadde gheweest als Godt, oft emmers hem ghelijck, oft die het eenichsins hadde verdient! maer neen, voor een mensch, den Heere voor sijnen knecht, den vader voor sijn kindt, den schepper voor sijn creatuere, ends al voor niet,ende noch voor een mensch die was sijnen meesten vyandt, een kindt rebel aen sijnen vader, eenen knecht verrader van sijnen meester, een creature wederspannich aen haeren schepper, duysent-mael argher dan niet. Liefde teghen nature, die niet en bemindt schoonheyt, maer afgrijselicke leelicheydt! gheen goetheyt, maer aldermeeste boosheyt geen soeticheyt, maer bitterheyt, ende eenen afgront alles quaets! Liefde die haer felven mismaeckt, onteert, verworpt, om haeren vyandt te vereeren, te vercieren, te verheffen. O wonder boven wonder, om dat de rechtveerdicheydt Godts niet en soude te niet brenghen, dat sijn goetheydt geschapen hadde, heeft den Schepper aller creaturen willen te niet worden! om dat sijn schepsel niet en soude derven de eere ende glorie die hy het ghegheven hadde, heeft hem van sijn eyghen glorie berooft. O mijn siele hoe cont ghy ghedueren? hoe ist dat ghy niet en smelt, niet en verdwijnt in u selven, siende dese liefde van uwen Godt tot u? alle dese wonderlijcke dinghen zijn geschiet om de liefde die Godt draeght tot u, waer mede zuldy dese liefde verghelden, ghy en hebt niet min als sulcx verdient, nochtans ten is niet te vergheefs noch, om niet ghedaen, maer om dat ghy dit verdienen soudt:maer hoe sult ghy dit connen verdienen? al behoorden u alle creaturen toe, ende gaeft die Godt uyt liefden, ghy en hadt noch niet begonst te voldoen aen uwe schult, de welcke is oneyndelijck, want Godt sy-selve, voor u ghegheven heeft, wat sult ghy dan nu maecken o minste van alle creaturen, die niet anders eyghen en hebt, dan alderhande allende. Neempt nochtans moet o mijn ziele, daer is noch raet voor u: gheeft dat ghy kondt, dat ghy hebt, betaelt liefde met liefde; Godt (sonder wiens vrientschap het waer beter dat ghy noyt geboren en waert) en begeert niet anders voor sijn doot, ende voor sijn lijden, als dat ghy van sijnen vyant wilt worden sijn vriendinne, sijn suster, sijn bruydt, dit is in v macht.
zach001bruy01_01_8_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Verweckinghe tot berouw van sonden. MAeckt dan nu misbaer, dat ghy dese liefde soo spade hebt bekent, ende veel min ghesocht hebt te voldoen, ja dat ghy liefde met haet, goet met quaedt, vrientschap met vyandtschap vergelt hebt. En hadde het niet van noode gheweest om dese liefde, de welckeeeuwich is, genoech te doen, dat soo haest ghy 'tleven ontfangen hadt, ende begonst dese liefde te genieten, oock hadde begonst te peysen om de selve te voldoen? oft ten minsten van den tijdt dat ghy kennisse hebt ghecreghen vande grootheydt deser liefde? daer-en-tusschen maeckt uwe rekeninghe ende siet hoe veel dat ghy hier van hebt tot noch toe ghedaen, hoe dickwils hebt ghy hier op ghepeyst, ja hoe dickwils is u dit te voren ghecomen? Ghy hebbe 't ghehoort, ghelesen, ende daer-en-tusschen niet eens ghedacht vande liefde uwes Godts ievers mede te beantworden: oft emmers hebt ghy altemets ghedacht, wat hebdy tot noch toe ghedaen anders als sonden op sonden, meer ende meer vergrammende ende verghetende die u soo bemindt heeft: den welcken nochtans daer door soo op u niet vergramt en is gheweest, oft hy en heeft u daer-en-tusschen noch weldaden op weldaden gedaen: te vrede zijnde noch eens zoo veel voor u te lijden, als hy ghedaen heeft, om u tot dese kennisse te brenghen: hy heeft u gheroepen tot een geestelijck leven, op dat ghy daer sout teenemael peysen op dese liefde, u selven gheheel ontsteken in dese liefde, om alsoo u te maecken sijn uytvercoren bruyt, ende daer-en-tusschen hebt ghy noch soo weynich ghevoe-lens hier van als te voren. Ghy en behoort gheheele daeghen niet anders te overlegghen, ende en wort daer niet meer van beweeght als van een wereltsche Historie. O dat dese uwe ondanckbaerheydt die aerde heeft willen verdraghen! Maeckt dan een berouw soo groot als het moghelijck is, seght stoutelijck dat ghy wilde wt den gront ws herten dat u sonden nemmermeer ghedaen en waeren, belijdt dat ghy voor de selve alle pijne, versmaetheydt, vervolghinghe weerdich zijt, ende dese gheerne soudt lijden om de sonden te niet te doen, ende dat alleen om dat ghy Godt die u soo lief heeft ghehadt, aldus vergramt hebt. Maeckt propoost dat al waer het saecken, dat u mochte gebeuren alle de rijckdommen ende genoechten des werelts, oft oock dat u ghedreyght wierden alle tormenten, dat ghy niet en wilt in het minste doen teghen die oneyndelijcke liefde ende ghetrouwicheyt uws Godts, Treckt u herte af van alle affectien der creaturen, ende offert het ganschelijck nu ende inder eeuwicheydt aende eeuwighe liefde. Hierom neemt voor u dat ghy niet en sult laeten rusten willens ende wetens in u iet dat u mocht trecken van dese liefde, selve niet een gepeys, soo verre het moghelijck is, maer altoos dese liefde ghe-dachtich wesen, u selven meer ende meer inde selve ontstekende.
zach001bruy01_01_8_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 10, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Danck-segghinghe. TEn lesten eer hy eyndt, sal hy hem met een groot gevoelen, ende eerbiedinghe geheelijck keeren tot sijnen gegeesselden ofte ghecruysten Salichmaecker, om hem te dancken ende te loven van alle die pijnen, smerten, versmaetheden uyt puerder liefden voor hem gheleden; sal verghiffenis bidden, dat hy tot nochtoe dit niet en heeft ghedaen, beloven dese weldaet voortaen niet te vergeten maer Ps. 88.segghende met David: Misericordias Domini in aeternum cantabo, sal weynschen te moghen alle sijn leven slijten inden lofsanck Godts, ende want dit te cleyne is, sal tot hulpe begheeren alle de Engelen, Heyligen, uytvercoren; ja alle creaturen, ende want dit noch niet ghenoech en is, sal bidden dat Godt sijn eygen selven wil eeuwelijck loven om dese groote liefde ende weldaet aen hem bewefen.
zach001bruy01_01_9_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 10, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Op-offeringhe sijns selfs. ENde door dien hy dit uyt ganscher herten meynt, soo sal hem worpen aende voetten sijns Salichmaeckers, doende hem eenen ghewillighen ende volcomen offer van het ghene dat hy heeft ende is, nu ende inder eeuwicheydt, alle sijne tijdelijcke middelen, eere, faeme, siel ende lichaem, uytwendighe, ende inwendighe crachten hem ganschelijck opdraghende, soo dat hy voortaen niet het minste deser en wilt hebben oft ghebruycken als sijn eyghen, maer als toebehoorende den genen die het van niet gheschaepen heeft, ende doen het altemael verloren was, 't selve met sijn doodt heeft gherantsoent, aendenwelcken boven dit hy noch oneyndelijck schuldich is, waer voor hy niet en weet met iet anders hem te voldoen, dan offerende de selve pijne, smerten, versmaetheyt, ende doodt met de liefde, waer mede sy gheleden zijn.
zach001bruy01_01_9_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 10, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Petitie NAer al dit zal hy sijn ghebedt sluyten met de Petitie, door de welcke uyt een groot mistrouwen van sijn eyghen selven hy ootmoedelijck sal versoecken cracht, om dese sijne propoosten, ende principalijck sijn offerande (de welcke hy is met gheheelder herten doende) te mogen metter daet volbrenghen, biddende met een groot betrauwen door de liefde met de welcke hy al dit voor hem gheleden heeft; ende dan sal hy verhaelen sommighe pijnen uyt sijn meditatie door de gheesselinghe, door de naghels daer hy mede vast ghemaeckt is, door de banden met de welcke sijnen Heere gebonden is, dat hem ghelieve, alsoo sijnen wederspannighen wille ende dertel vleesch vast te maecken, ende vol-comelijck te onderworpen aen sijnen Goddelijcken wille, dat hy hem wille naer alle sijne crachten ghevangen nemen, bindende de selve met de ban-den sijnder liefden, soo dat hy met gheene van dien oyt van hem en scheyde, maer hem ten eynden naer-volghe door alle pijnen, versmaetheydt, ende teghenheydt tot op het cruyce toe, 'twelck indien hy met ganscher herten versoeckt, moet vastelijck ghelooven dat het hem van onsen Heere niet en sal gheweyghert worden, den welcken dit boven al aengenaem is, ende hierom de doodt ghestorven heeft. Daer naer sal oock onsen Heere bidden dat dit sijn lijden mach aen alle menschen te staede comen, principalijck men N N. &c.
zach001bruy01_01_9_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1623, "achternaam": "Zachmoorter", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "chapter": 23, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken van Michiel Zachmoorter uit 1623.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Gent", "geb_plaats_code": "gent_001", "genre": "non-fictie", "jaar": "1623", "jaar_geboren": "1582", "jaar_overlijden": "1660", "language": "nl", "maand": "2022_05 ", "overl_datum": "25 november", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Gent", "overl_plaats_code": "gent_001", "pers_id": "zach001", "ppn_o": "", "revision_date": "2022-03-15 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zach001bruy01", "ti_id": "zach001bruy01", "titel": "Thalamus sponsi oft t'Bruydegoms Beddeken", "url": "https://dbnl.org/tekst/zach001bruy01_01", "vols": "", "voornaam": "Michiel", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Tweede deel. Cap. I. Deylinghe vande siele die maer een is in dry deelen naer haer drij-der-hande manieren van wercken. HEbbende tot nu toe getoont aen alle de zielen de practijque hoe sy sullen gheraecken vande meditatie tot de contemplatie, ende hoe sy sullen van redelijcke menschen gheestelijck worden, soo sal ick nu mijn beste doen om redenen te toonen (ende dat oock aen de ghene die't niet geproeft en hebben) waerom dat de zielen noot hebben te passeren vande grove ende lichamelijcke oeffeningen van devotie tot die opperste ende geestelijcke, om soo te moghen vercrijghen (duerende selfs dit allendich leven) die geluckighe vereeninghe van hunnen gheest met Godt. Waer toe den besten middel sal wesen, dat ick hier onse ziele beschryve, ende kennelijck maecke hoedanich dat sy is, wat bequaemicheudt, ende maniere sy heeft,ende ghebruyckt om te kennen, ende haer te vereenighen met haere voorworpen oft obiecten ende hier door sullen bekendt worden de secreten van 't schouwende leven, die veel lieden soo duyster achten. Men moet dan weten dat onse redelijcke siele, al is sy van een seer simpele ende Gerson operum parte 3. de The. myst. specul. cons. 9.eenvuldige substantie, nochtans can gescheyden worden, niet naer haer substantie oft wesen, maer naer die verscheyden namen diemen haer toeschrijft, oft ooc naer die verscheyden manieren diese gebrtuyckte in't wercke. Want na de verscheyden officien ende saken die haer te doen staen, soo heeft sy oock verscheyde crachten ende bequamicheden om die te doen ende in't werck te stellen: verscheyden segghe ick van naem, maer niet in wesen; want sy is soo crachtich ende vruchtbaer, datse blijvende ongescheyden en een, de selve crachten nochtans gebruyct gelijck oft syse wesentlijck gescheyden hadde. Omdit dan beter te begrijpen, laet ons de siele, volgens de leeringe vande Mystique Doctoren, deelen in drijen; ten eersten, in intelligentiá simplicem, dat is in geest, haer noemende geestelicke siele; ten tweeden in reden, haer noemende redelijcke ziele; ten derden in cognitionem animalem, in sinnelijcke kennisse, haer noemende sinnelijcke oft dierlijcke siele. De simple intelligentie, oft den geest iseen cracht oft bequaemicheyt vande ziele, vis obedientialis, ghehoorsaem cracht ghenoemt, met de welcke sy can ontfanghen van Godt sonder middel van eenige creature in lijdender-wijs dat over-natuerlijck licht van sijne Goddelijcke tegenwoordicheydt. Dat sy dit licht ontfanghen can blijckt door dewoorden vanden ProphetePs. 4. als hy seght: Signatum est super nos lumen vultus tui Domine: Heere op ons is geteeckent het licht ws aenschijns. Het selfde blijckt oock door de woorden daer sy medeAug. 1[...] de spiritu & anima c. 5. prope sinem. (tomo 3. Augustini) beschreven wordt, Intelligentia est vis animae quae immediate Deo supponitur, ipsumq; cernit, & quae in ipso sunt. Den geest is een cracht oft bequaemheydt der zielen, die sonder middel Godt onderworpen is, ende Godt aenschout, ende 'tgene dat in hem is. waerom den H. GregoriusGreg. l. 5. moral cap. 26 Bonau. de 7. itineribus aetern. itin. 6. § diuinissima. lib. 5. moralium, ende naer hem Bonaventura zijn segghende: Eternitas per inhiantem mentem sine specie cernitur, sine sono auditur, sine loco retinetur, sine corpore tangitur. D'eeuwigheyt (die Godt is) wordt door de brandende ziele gesien sonder ghedaente, ghehoort sonder gheluyt, ghehouden sonder plaetse, ende gheraeckt sonder lichaem. Dat oock dit licht ontfangt wort inden geest in lijdender-wijs, ende niet in werckender-wijs, blijckt daer uyt, datde ziele gheen natuerlijcke cracht en heeft om Godt te schouwen, maer dit moet haer ghenaedelijck gegeven worden lijdenderwijs waer mede ick niet en segge dat den gheest gheen werck en heeft, want hy en soude niet connen beminnen sonder wercken, maer ick segge, in lijdender-wijs, om dat den voor-worp vande teghenwoordicheyt Godts hem door gratie ghegheven wort, de welcke hy door sijn werck niet maecken en can, ende oock om dat dit werck des gheests soo stille ende onbevoelijck is dat het den gene die 't werck selve ombekent is, om dat het gheschiet door het Goddelijck inwercken in den gheest, ende daerom is het soo stil ende vreedtsamich dat het gheleken zijnde by die natuerlijcke wercken vande dry crachten der zielen eer ledicheydt dan werck. mach ghenoemt worden. Ende dit is aengaende dat gheestelijck deel vande ziele, datmen gheest noemt; laet ons nu de reden beschrijven. Die reden is een cracht der zielen, bequaem om te kennen de sluyt-redenen oft conclusien diese treckt uyt die argumenten ende propositien die haer voorgehouden worden, haer dienende van 't natuerlijck verstant, waer-mede sy can onbevoelijcke kennissen van't wesen der dinghen crijghen,die sy met de sinnen gehan-delt heeft, sonder datse in haer werck behoeft eenighe lichaemelijcke hulpe, nullo organo in operatione sua egens. Het laetste deel van dese beschrijvinge toont het verschil datter is tusschen de reden ende de sinnelijcke oft dierlijcke kennisse. Want de sinnelijcke die wy cognitionem animalem noemen, die ghebruyckt altijts eenich lichaemelijck organum in haer kennisse, oft die ooghen, oft die ooren oft eenich ander; maer de reste van de beschrijvinghe onderscheyt de reden vanden geest, wiens officie is lijdentlijck t'ontfanghen die eenvuldighe kennisse van't Opperste licht, 'twelck Godt is, daer de reden haer kennissen selve werckt ende treckt uyt de conclusien die sy ghemaeckt heeft, oft uyt de experientien die sy door de sinnen vercreghen heeft, oft door eenighe kennisse die van boven van den gheest ingedaelt is, ghemaeckt nochtans ende vercleynt zijnde naer haer natuerlijck creatuerlijck verstandt. Door dit tweederhande ghebruyck der reden nu van boven, door den gheest; nu van beneden door de experientie der creaturen crijght de reden tweederhande naemen, te weten de opperste reden, ende de nederste reden. Ende daerom wort sy ghestelt ghelijck in orizonte duorum mun-dorum, onder het verhemelte van twee werelts, vande geestelijcke, ende vande lichaemelijcke. Ende dit is aengaende de redelijcke cracht der sielen reden ghenoemt. Laet ons nu vande derde kennisse spreken. De sinnelijcke kennisse is een cracht der zielen, die in haer inwendich ende uytwendich werck moet ghebruycken organum corporeum, eenich deel des lichaems, om die bevoelijcke dingen te kennen. Dese sinnelijcke cracht heeft veel officien ende namen, want als sy haer kennisse neemt sonder middel vande uytwendige dingen ende voorworpen, dan wort sy genoemt uytwendich gevoelen, welck in vijf sinnen wort ghedeylt, in gesicht, gehoor, smaeck, etc. maer als sy ontfanght van binnen die bevoelijckheden die sy van buyten door de sinnen gecregen heeft, en dit oordeel ende onderscheyt, soo wort sy genoemt Sensus communis, den ghemeynen sin, ende als sy dese onderscheyde bevoelde saecken door desen gemeynen sin schickt ende bedeylt, dan wort sy genoemt beelt oft phantasie; maer als sy uyt d'een bevoelde saecke d’andere voorsiet ende kent, dan crijght sy den naem van aestimatiua, oft waerderende cracht, om dat sy vonnisse geeft tusschen het schaedelijck, ende het proffijteljjck. Sy heeft oock twee bequaemicheden om de gedaenten der dinghen in henabsentie te bewaren, d'eene dienende aenden gemeynen sin, pro sensu communi, die de imaginatie wort genoemt; d'andere aen d'aestimatiua, die de memorie wort geseyt. Dit zijn alle de middelen, die de ziele heeft waer mede sy de kennisse van eenige dinghen crijghen can, want de creaturen en kent sy door gheen ander maniere dan door de vijf sinnen des lichaems, eerst met een sinnelijcke lichaemelijcke kennisse, maer daer naer de selve beroovende, oft om soo te seggen ontcleedede van hun grove lichaemelijcke materie, behout sy daer af die ghedaenten in sensu communi, in die plaetse diemen noemt den ghemeynen sin, oft gemeyn ghevoelen der sinnen, ende voeghende d'een by d'ander inde phantasie, oordeelt de selve oft goet oft quaet te wesen, door haer estimatie oft waerderende cracht, haer dienende om alle dese dinghen te doen, organo aliquo corporeo, van eenich lichaemelijck deel, uyt-wendich ofte inwendich; dus verre ende oock niet voorder streckt haer die dierlijcke oft sinnelijcke kennisse der zielen, die wy met de beesten ghemeyn hebben. Daer naer soo comt de reden, ende maeckt dese grove gedaenten veel edelder ende subtijlder ende van imaginaire oft beeldelijcke,maecktse verstandelijcke, ondersoeckende hun verborghen wesen, dat daer mede ghedeckt is, ende treckt uyt die bevoelijcke ghedaenten ende specien onbevoelijcke redelijcke kennissen, om soo d’eene met andere voegende, ende ander tegen noch ander stellende, daer uyt met argumenten ende sluyt-redenen te besluyten 'tgene dat naer uyt-wijsen der reden haer best dunckt, sonder hier toe te behoeven de hulpe van eenich lichamelijck litmaet, al ist soo dat al haer kennisse nergens anders uytgetrocken en is dan uyt vijf sinnen des lichaems, want volgende de leeringhe der Philosophen: Nihil est in intellectu, quod non prius suit in sensu: Daer en can niet in't menschens verstant geraken dan door de sinnen des lichaems. Ende als de reden haer dient van dese kennissen tot de aerdtsche dinghen, dan wortse met recht ghenoemt dat nederste deel vande reden, maer als sy door de selve soeckt tę vercrijgen die geestelijcke goederen, ende geholpen zijnde van de gratie haer tot Godt keert, soo wordt sy opperste reden ghenoemt, al ist gelijck ick gheseyt hebbe datse haer altijdts behelpt met eenighe kennissen die sy uyt de creatueren heeft ghetrocken. Maer om dat Godt niet ghemeyn en heeft met eenighe creatuere, oft schepsel,ende om datter een oneyndich verschil is tusschen sijn wesen ende het wesen der creatueren, daerom ist onmoghelijck dat de ziele gheraeckt tot de waerachtighe opperste Goddelijcke kennisse (soose inde contemplatie vercreghen wort) door dese twee voorseyde manieren van kennissen, te weten redelijcke ende sinnelijcke. Soo resteert dan alleenlijck aen de ziele de derde soorte van kennisse die haer can brenghen tot de vereeninghe met Godt, te weten die vande simple intelligentie oft gheest, welcken gheest als hy wel ghesuyvert is, ontfanght van Godt sonder middel de kennisse van d'opperste waerheydt, ende schouwdt die Goddelijcke teghenwoordicheydt door't licht van't gheloove sonder eenich ghepeys, discours, oft werck van't natuerlijck verstandt, (noteert dit wel, want hier van hanght de resolutie van alle die twijfelachtigheden) door dien dat den gheest in't ontfanghen van dit Goddelijck licht hem vraeght teenemael in lijdender-wijs, ghelijck de lichamelijcke ooghen doen, in't aensien vande saecke die hen wordt ghetooght, sonder dat den gheest hier toe ghebruyckt eenighe naer-volghende ghepeynsen, ghelijck hyse oock niet gebruycken en kan, om datalle ghepeys sijnen oorspronck neemt uyt eenighe kennisse getrocken uyt de creaturen die in den geest niet en connen komen, ghelijck het blijckt door de woorden van den heyligen Dionysius die ons S. Bonaventura verhaeldt, segghende dat den Gheest oft intelligentie, est omnium Bonav. de 7. itiner. itin. 3. dist. 4. art. 4. pa ragrap. quinto verus.clarissima & claudit in se, & secretissimè celat omnes cogitationes comprehensivas tanquam in causa prima omnium & per eam omnis vnitus Deo (qui est super omnia) constituitur in excellentia quam neque ratio investigat, nec intellctus specialiter & ab omnibus & quasi à seipso segregatur, & per vnionem dilectionis (quae effectiva est verae cognitionis) vnitur Deo intellectualiter ignoto, cognitione multo meliori quàm sit cognitio intellectualis, in eo quod intellectualem cognitionem derelinquit, & super intellectum & mentem Deum cognoscit. Hy seght dan dat den gheest het claerste deel van al is, ende in hem seer verborghentlijck besluyt alle begrijpelijcke ghepeysen als in hunnen eersten oorspronck, door welcken gheest, al den ghene die met Godt vereenicht is (die't al te boven gaet) wort in sulckeenen edelen staet ghestelt) die noch door reden achterhaelt, noch door verstant ghekent en can worden, ende wordt van alle dinghen, jaoock ghelijck van sy-selven af-ghescheyden. Ende door de vereeninghe der liefde (waer uyt dese waerachtighe kennisse spruyt) wordt hy met Godt onbekendelijck aen't verstandt vereenicht met een veel beter kennisse dan de verstandelijcke kennisse: want door dien dat hy de verstandelijcke kennisse verlaet, daer door kendt hy Godt boven verstandt ende boven gheest. Dit zijn de woorden DionysijDion. de myst. Theol. cap. 2. naer't oversetten van Vercellensis, seght Bonaventura, de welcke genoech betoonen datter inden gheest geen ghepeys om en gaet, noch oock en can wesen. Boven 'tghene nu gheseyt is, moet ghy weten dat elck van dese kennende crachten vande ziele een minnende oft liefhebbende cracht heeft die haer beantwoordt, om te omhelsen die bekende saecke die de ziele oordeelt goet te wesen, ende om te verworpen het gene datse voor haer quaet acht. De minnelijcke cracht van den gheest oft intelligentie wordt ghenoemt Synderesis oft apex mentis, het opperste des gheests, de welcke is een minnende cracht ontfangende van Godt immediatè sonder middel een genegentheyt tot 'tgoet dat haer vertoont wort door de simpele intelligentie. De minnelijcke cracht vande reden wort genoemt redelijcke begeerlijcheit, dewelcke wordt sonder middel veroorsaeckt, door de begrijpelijcke kennisse vande reden, ende wort ghemeynelijck ghenoemt den wille. De lief-hebbende cracht vande sinnelijcke kennisse, cognitionis animalis, is een genegentheydt vande ziele, die haeren oorspronck alleene neemt uyt de bevoelijcke kennisse, ende wort gedeelt in concupiscibilem & irascibilem, inde begheerlijcke Gerson de mystica Theol. con. 26.ende toornighe cracht. De ziele dan heeft dry manieren van kennen ende van beminnen, waer van d'eerste sinnelijck oft dierlijck is, gebruyckende daer toe de ooghe oft kennisse des lichaems: de tweede redelijck is, meer ghebruyckende de redelijcke ooge: de derde geestelijck, is te wercke stellende de ooge des gheests. De sinnelijcke kennisse brenght voorts het ghepeys, 't welck is een onbedacht gesichte vande ziele op de bevoelijcke dingen, 'twelck seer tot verstroytheydt genegen is. De redelijcke kennisse brenght voorts de meditatie oft de neerstighe overdenckinge, 'twelck is een voorsichtich bemerck der zielen, dat in't ondersoecken der waerheyt becommert is. De gheestelijcke kennisse is teenemael besich inde contemplatie de welcke een snel ghesichte des gheests is, dat Goddelijck licht aenhanghende.
zach001bruy01_01_22_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1717, "achternaam": "Zande", "bibliotheek": "amste001thea01", "categorie": 1, "chapter": 3, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Demetrius, of stryd tusschen de liefde en het staatsbelang van Hendrik van der Zande uit 1717.", "geb_datum": "", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "", "geb_plaats_code": "", "genre": "drama", "jaar": "1717", "jaar_geboren": "?", "jaar_overlijden": "?(18de eeuw)", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "", "overl_plaats_code": "", "pers_id": "zand008", "ppn_o": "394962621", "revision_date": "2011-08-16 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zand008deme01", "ti_id": "zand008deme01", "titel": "Demetrius, of stryd tusschen de liefde en het staatsbelang", "url": "https://dbnl.org/tekst/zand008deme01_01", "vols": "", "voornaam": "Hendrik", "voorvoegsel": "van der", "vrouw": 0 }
Zwygende. Gevólg van { Raaden. Gevólg van { Sóldaaten. Het Tóneel is te Ténedós, in het gehoor vertrék des Kónings.
zand008deme01_01_2_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Zeggelen", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 1, "druk": "1ste druk", "edition": null, "geb_datum": "15 september", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "denha004", "genre": "jeugdliteratuur", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1811", "jaar_overlijden": "1879", "language": null, "maand": "", "overl_datum": "15 februari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Den Haag", "overl_plaats_code": "denha004", "pers_id": "zegg002", "ppn_o": "393215865", "revision_date": "2004-09-24 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zegg002inde01", "ti_id": "zegg002inde01", "titel": "In de speeluren", "url": "https://dbnl.org/tekst/zegg002inde01_01", "vols": "", "voornaam": "W.J.", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 0 }
Een pleizierige dag. Ieder, die mijn vader kent, Zou het kunnen weten, Dat ik vader wel met regt Braaf en goed mag heeten. 'k Ben niet altoos zóó geweest Als ik wel moest wezen, Had ik somtijds kwaad gedaan, 'k Had zijn straf te vreezen. Dat die straf mijn bestwil gold Merkte ik meestal nader, Ja, al is hij streng of zacht - 'k Heb een besten vader. Aan mijn lessen helpt hij mij; Graag ziet hij mij spelen, Was 'k heel braaf, ik wed hij zou 't Spel zelfs met mij deelen. Laatst bragt ik een prijs naar huis: Vader scheen te vreden, ‘Karel,’ zeî hij, ‘zulk een prijs Geeft tot prijzen reden; Spreek, wat vreugd zou u het meest Tot uw loon behagen, Als ik u 't verlof eens gaf Om eens vrij te vragen?’ ‘Palief,’ zeî ik, ‘'k weet het wel! 'k Wil 't u niet verhelen: Al de jongens van mijn school Vroeg ik graag te spelen.’ ‘Al de jongens is wat veel, Ook tot úw genoegen,’ Sprak mijn vader; ‘als we er eens Drie à vier van vroegen?’ ‘Goed zoo, goed zoo!’ riep ik blij, ‘Mag ik hen dan kiezen? Just en Ferdinand van Loo Koenraad van der Biezen, Beste jongens, waar ik nooit Nog één woord meê kijfde, Dan Piet Leeuw tot vierden man, En ik ben de vijfde.’ ‘Top!’ zeî vader, ‘Jan de knecht Zou 't straks vragen kunnen Of hunne ouders ons verzoek Meê aan hen vergunnen. Vraag hen dan den ganschen dag Morgen op ons buiten, Speel dan vrij, maar houd je goed Met je vier kornuiten.’ Hoe ik opsprong toen 'k van Jan Weldra had vernomen, Dat de jongens al te gaâr Bij mij mogten komen! Dat het juist vacantie was, Was ook regt pleizierig. 's Morgens stond ik heel vroeg op: 'k Was naar 't weêr nieuwsgierig, Heerlijk, heerlijk scheen de zon. Of 't mooi weêr zou wezen? - 'k Vroeg 't den tuinbaas, en die zeî, 'k Had voor niets te vreezen. Wat een vreugde, nu dat juist Zoo volmaakt zou treffen! Dat ik ongeduldig was, Zal men ligt beseffen; 'k Liep wel honderdmaal naar 't hek, Of wel twintig keeren, Tot Jan riep: ‘daar komen ze aan Al de jonge Heeren!’ 'k Liep hen springend te gemoet, 't Had juist tien geslagen, - Al de jongens keken blij Naar mijn ezelwagen. ‘Gaan we rijden?’ vroeg Piet Leeuw. ‘Zeker,’ zeî ik, ‘zeker, Wie niet in den wagen durft, Is een spellebreker!’ ‘Durven? - Of we!’ riepen ze uit, ‘Kan je dat nog vragen!’ Wip, zat Ferdinand van Loo In den nieuwen wagen, Want die jongen schijnt maar nooit Van zijn zwak genezen: Hij moet altoos bij het spel Haan de voorste wezen; Just zijn broêr riep hem terug Om vóór andre zaken, Bij papa en bij mama, 't Compliment te maken. 't Zou te veel zijn als ik nu Al die blijde spelen Van dien feestelijken dag, Haarklein meê ging deelen. Op de wip en op den schop, Krijgertjen en roover, Nu eens op de hinkebaan, Dan weêr haasjen over! Beide de ezels kwamen voor, De een liep vóór den wagen, De ander moest ons, onder 't zaal, De een na d' ander dragen. Jan de knecht ging in het bosch Voor ons bramen zoeken; Bij het eten kregen wij Dunne pannekoeken; Maar vooral de rijstenbrij, Vonden we o, zoo lekker! Koenraad - ('k zag nog nooit zoo'n guit!) Werd hoe langs zoo gekker, Hij wist niet van dartelheid Wat hij aan zou vangen; Eensklaps ziet zijn oog mijn tasch Vol met klissen hangen. Zonder dat een mensch het ziet - Ik slechts uitgenomen - Is die tasch met steeklig groen In zijn magt gekomen; Piet, wiens broekzak open staat, Is zijn doel tot plagen. Jammer dat die goede Piet Weinig kan verdragen! Eensklaps, zonder dat hij 't merkt, Zit diens zak vol klitten, Zoo behendig, of ze er al Ingetooverd zitten. Piet bemerkte 't grapje niet, Maar, bij 't knikkren buiten, Hoorden wij een luiden kreet Door dien jongen uiten: Toen hij naar zijn knikkers zocht, Tastte hij op stekels. ‘Ai! dat's valsch!’ zoo riep hij uit, ‘Wie dat doen zijn rekels!’ Dat hij boos werd was wat dwaas En wat kinderachtig; Dat hij Koen een oorveeg gaf, Kijk, dat speet me magtig. Koenraad was niet valsch geweest, 't Waren louter grappen. Ferdinand trok Koen's partij Door twee fiksche klappen; Eensklaps was 't met spelen uit, Hij wou 't feit beslechten, Als van Alphen's Gijs en Klaas, Door eens ferm te vechten. Ik voor mij, 'k wou eerst wel zien, Wie het sterkst zou blijken, Maar Just, die de grootste was, Deed de vechters wijken; Hij bestrafte Ferdinand, Om zijn woesten ijver, Noemde hem, als waarheid was, Een voorbarig kijver. Hij nam Piet zoo wat ter zij, Hield hem eens voor 't lapje, Dat hij al te wreevlig was Om Koen's luchtig grapje; Koen was ook wel wat ontstemd, Als men kan vermoeden, 'k Duwde hem twee knikkers toe: 'k Wou 't zoo graag vergoeden! Just die hier de wijste was, Als ons was gebleken, Werd als scheidsman toen benoemd, Om hier regt te spreken. Ik moet zeggen, met beleid Wist hij 't zóó te klaren, Dat de jongens alle drie, Dra weêr vrienden waren. 't Knikkren werd toen voortgezet, Koen, een slechte mikker, Won, ik weet niet hoe dat kwam, Toch nog menig knikker. Eindlijk ging die dag voorbij, Hij was omgevlogen, O, nog staat mij dat pleizier, Levendig voor oogen. Vader vroeg hoe ik hem vond - Zulk een dag van vreugde, 'k Zag het aan den goeden man, Hoe 't ook hem verheugde. ‘Palief,’ zeî 'k, ‘ik dank u wel Voor zoo veel genoegen, Morgen zal 'k met nieuwen moed, Mij aan 't werken voegen.’ Moeder, als men ligt begrijpt, Werd ook niet vergeten, Voor 't pleizier mij aangedaan, En voor 't heerlijk eten.   O mijne ouders doen mij veel, Eindloos veel genieten, 'k Zou mij schamen als ik hen Ooit weêr mogt verdrieten; Vader zegt: 't staat in mijn hand Hem veel vreugd te schenken, 'k Zal mijn heele leven lang Aan dat woord gedenken.
zegg002inde01_01_0_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Zeggelen", "bibliotheek": "denha004koni01", "categorie": 1, "chapter": 11, "druk": "1ste druk", "edition": null, "geb_datum": "15 september", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "denha004", "genre": "jeugdliteratuur", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1811", "jaar_overlijden": "1879", "language": null, "maand": "", "overl_datum": "15 februari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Den Haag", "overl_plaats_code": "denha004", "pers_id": "zegg002", "ppn_o": "393215865", "revision_date": "2004-09-24 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zegg002inde01", "ti_id": "zegg002inde01", "titel": "In de speeluren", "url": "https://dbnl.org/tekst/zegg002inde01_01", "vols": "", "voornaam": "W.J.", "voorvoegsel": "van", "vrouw": 0 }
Liedje. De morgenstond, de morgenstond Heeft gouden vruchten in den mond En wil men goed die vruchten kennen, Men moet zich aan heur smaak gewennen. Een vlugge geest, een blij gemoed, Een sterk gestel, een rappe voet - Dat al en meer nog lacht hem aan, Die 's morgens maar vroeg op wil staan.   De morgenstond, de morgenstond, Heeft gouden vruchten in den mond: De frissche lucht, de geur der bloemen, De kleurenpracht niet op te noemen, De toonen van den nachtegaal, De vlinders in hun bonte praal - Al dat genot - hij smaakt het niet, Die lui en laat het bed verliet. De morgenstond, de morgenstond, Heeft gouden vruchten in den mond. Het is de tijd, naar wij beweren, Om eens zoo vlug je les te leeren, Nadat je dankbaar Hem gedacht, Die al dat schoon heeft voortgebragt. Hoort knapen, 'k roep het luid in 't rond, Niets haalt er bij den morgenstond!
zegg002inde01_01_10_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1848, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "antwe001stad01", "categorie": 1, "chapter": 1, "druk": "1ste druk", "edition": null, "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1848", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": null, "maand": "2003_10 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "393483363", "revision_date": "2003-01-09 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001mijn01", "ti_id": "zett001mijn01", "titel": "Mijnheer Luchtervelde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001mijn01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
zett001mijn01_01_0_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1848, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "antwe001stad01", "categorie": 1, "chapter": 1, "druk": "1ste druk", "edition": null, "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1848", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": null, "maand": "2003_10 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "393483363", "revision_date": "2003-01-09 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001mijn01", "ti_id": "zett001mijn01", "titel": "Mijnheer Luchtervelde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001mijn01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Voorwoord. Toen de schrijver, voorleden jaar, het programma van den wedstrijd, voor den zedenroman door de Taal is gansch het volk uitgeschreven ontving, was hij verheugd te bespeuren dat de Maatschappij voornemens was niet dan de letterkundige verdiensten te bekroonen, en geene de minste beperking aan de denkwijze der mededingende schrijvers stelde. De Maatschappij begreep dat niet zij, maar de schrijver van het bekroonde werk, voor de gevoelens daarin voorgedragen, aansprekelijk is, en zy verstond dat er in onze letterkunde voor alle gedachten, voor alle overtuigingen, plaats moet zyn. De worsteling des geestes moet bij ons ook gevoerd worden, en dan alleen, wanneer iedere overtuiging haren tolk in het vlaamsch zal hebben, zal men mogen zeggen: de vlaamsche letterkunde bestaat! Dan slechts zal men de echte baan des vooruitgangs bewandelen; want de wrijving der gedachten alleen brengt eenen nieuwen graad van beschaving voort, waaruit dan op nieuw een strijd ontstaat, welke alweder eenen nieuwen vooruitgang daarstelt. Zoo gaat het tot in het eindelooze; want het is de beschikking der volken te midden der worsteling tusschen godsdienst en goddeloosheid, vrijheidszucht en dwingelandij, volksliefde en verdrukking, naar het geheimzinnig einde, waartoe zij bestemd zijn, te streven. Wat nu het boekdeel betreft dat de schrijver het welwillend publiek aanbiedt, daarover heeft hij weinig of niets te zeggen. Hij herhaalt slechts dat hij alleen voor zijn werk verantwoordelijk is, en dat hem de eer van den aanval toekomt, zoo zijn arbeid niet te onbeduidend is om eenen aanval te verdienen. Zijn eenig doel, bij het vervaardigen van dezen roman, was eenig licht op den toestand van sommige leden der maatschappij te verspreiden, en te doen opmerken dat de weg, door enkelen gevolgd om zekere standen der samenleving te verbeteren, niet altijd de goede is. De innige overtuiging van den schrijver is en zal altijd blijven dat zedelijke vooruitgang van stoffelijk welzijn niet kan gescheiden worden; dat die twee maar éen uitmaken; en dat den werkman te willen beschaven zonder hem de middelen te geven om de noodwendigheden, uit die beschaving voortspruitende, te voldoen, eene tegenstrijdigheid is. Hij heeft dit reeds vroeger gezegd, en hij zal dit herhalen tot men hem het tegendeel bewezen hebbe. Meer en meer zullen zijne werken in dit doel worden opgesteld; want Mijnheer Luchtervelde bevat slechts een klein gedeelte van de innige gedachte die zijne lettervruchten te saam verbinden zal. Hij beseft wel dat hij te magteloos is om het einde dat hij zich voorstelt op eene waardige wijze te bereiken; maar hij hoopt dat meer talentvolle mannen hem op het ingeslagen pad zullen volgen, en, indien zulks niet moest gebeuren, zoo die hoop moest te leur gesteld worden, dan vindt hij nog een echt genoegen in het uitdrukken zijner overtuiging.   de schrijver.
zett001mijn01_01_0_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1848, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "antwe001stad01", "categorie": 1, "chapter": 6, "druk": "1ste druk", "edition": null, "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1848", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": null, "maand": "2003_10 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "393483363", "revision_date": "2003-01-09 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001mijn01", "ti_id": "zett001mijn01", "titel": "Mijnheer Luchtervelde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001mijn01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Treurige herinneringen. - Zijn dit nu de gedenkschriften dier vrouw? - peinsde Felix. - En als dit zoo is, waarom dan hier? Is het omdat ik ze zou lezen? Meent mevrouw dat hare geschiedenis mij als schrijver zou kunnen van dienst zijn? Wil zij hetgeen daareven gebeurde verschoonen en zich wasschen van den argwaan dien hare schijnbare overeenkomst met haren echtgenoot in ons kan verwekt hebben? Wat er ook van zij, men leest altoos eene geheime geschiedenis, en ik zou van brein beroofd zijn, indien ik de gelegenheid niet te baat nam! - En zich aan de tafel neêrzettende, las hij:
zett001mijn01_01_5_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1845, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 3, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Rowna. Eene fantastische legende van Eugeen Zetternam uit 1845.", "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1845", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "408480424", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001rown01", "ti_id": "zett001rown01", "titel": "Rowna. Eene fantastische legende", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001rown01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
I. Eh bien! je suis le meurtre et je suis la vengeance. Je vais, fantôme aveugle, au but marqué d'avance; Je suis la soif du sang! Que me demandes tu? D'avoir de la pitié, d'avoir de la vertu, De sauver des vivants? J'en ris lorsque j'y pense. - Victor Hugo. - Les Burgraves. - Ten dien tyde heerschte er in Duitschland, over het ryke landschap dat de oevers van den Rhyn paelt, een Heer of Baron, die door zynen laetdunkenden hoogmoed, door zyne geweldenaryen en zyne wreedheid, den afkeer zyner onderdanen en den haet zyner naburen op zich getrokken had. Gedurig in bloedigen twist met diegenen, welke zyne magt niet moesten vreezen, of door moed en geweld met hem worstelen konden, had hy noodig geoordeeld, bondgenoten te bezitten, welke op zynen wenk bereid waren om met hem te veld te trekken; bondgenoten, die in plunderen, moorden en brandstichten ervaren waren, en welke zynen voorstand behoevende, met hem, de door den roof verzamelde schatten zouden deelen. Hy vond in de Zigeuners de helden die by betrachtte, en daerom onderhield hy er eene talryke menigte, welke op zyn gebied rondliepen of er zich met der woon gevestigd hadden. Zy waren niet altoos door hem beschermd geweest. Op eene groote wolvenjagt, welke hy aenvoerde, had eene bejaerde Zigeunerse, die met haer zuigende kind rond dwaelde, het ongeluk hem te ontmoeten; de wreedaerd mikte op haer en de pyl reeg het kind aen het hart der moeder. Deze vreeslyke misdaed, die ons tegenwoor-dig met afgryzen zoude vervullen, werd hem toen tot eer gerekend. Alle de tegenwoordig zynde jagers roemden zyne ervarenheid in den handboog en de juistheid van zynen blik, welke hem het hart der ongelukkige moeder doen treffen hadden. De laten, boeren en zelfs eenige edellieden, welke omstreeks de plaets woonden, waer de moord begaen was, waren niet zoo volkomen in hunnen schik, met de heldendaad van hunnen wreeden meester: want weldra vernamen zy, dat de ziel der rampzalige de omstreken ontrustte en alle nachten met haer schrikwekkend bezoek vereerde. Nu eens hoorden zy haer weenen en schreijen, het stervende wicht aen haer hart drukkende; dan zong zy onverstaenbare, maer zoetvloeijende liederen, als wilde zy haer kind door zachte melody aen het sluimeren sussen. Somtyds ook bromden uit haren mond woeste klanken, die als helsche vervloekingen donderend in 't ronde klonken; dit alles verspreidde den angst, den afschrik, in het naboerschap. Sommige verhuisden met geheel hun gezin om in vreedzamer landstreken meer veiligheid te zoeken; de Zigeuners in tegendeel, wanneer zy daerna in het land toegelaten werden, liefkoosden die bloedstreek, en namen haer tot verblyfplaets. Zy sloegen er hunne tenten op, en vormden een uitgestrekt kamp, dat zich berucht maekte, door de helsche tooveryen, welke er uitgeoefend werden, en door de menigvuldige slemperyen en feesten, welke er de Zigeuners met buitengewoone vreugde, gewoel en gedruis vierden. Daer dit kamp op de helling eens heuvels opgeslagen was, kon men van verre, des nachts, by het flikkeren van groote vuren, deze feesten gadeslaen, en zich verwonderen over de woestheid en de baldadigheid welke er in heerschten. Somtyds stegen vreeslyke wangedrochten, door eenen man bereden, uit dien helschen nest in den hoogen en verdwenen in het zwerk. Het waren veeltyds klipbokken en vuerspuwende draken met glinsterende schubben, welke tot die buitengewoone reizen gebruikt werden. Wanneer zulk een wangedrocht naer de wolken klapperde, verduisterde de lucht; flikkerende starren, geweldig in het ruim geschokt, verloren hun evenwigt en vielen niet zelden in't midden der Zigeuners. Deze schenen zelfs de hemellichten onder hun gebied te hebben, dewyl zy de neêrgeschotene starren in kroonen vlochten, er hun hoofd mede versierden en aldus gekroond, in het ronde dansten. Men begrypt, hoe toen de naburige boeren verbaesd stonden; hoe vurig zy God baden om van die duivelskunstenaers verlost te worden, en hoe zy verlangden, - alhoewel verzekerd zynde dat de Zigeuners overal wezen konden, vermits dezelve in 't luchtruim rondvlogen - om die gevaerlyke en geheimzinnige plaets te verlaten. Ook ontruimde ieder, aen wie het maer eenigzins mogelyk was, de hut door zyn voorgeslacht sinds eeuwen bewoond, en de landouwen waerop zyne ouders, met hun zweet, maer toch vrolyk en veilig, de regten voor hunnen Heer, en hun bestaen gewonnen hadden. Alleen het gehucht, hetwelk het naestliggende slot Gallaerd omgorde, bleef bewoond: dewyl de inwooners zich genoeg beschermd waenden door hunne jeugdige slotvoogdes, welke op de woeste vreemdelingen eenen wonderbaren invloed scheen uit te oefenen. De nacht was reeds lang over de omstreken nedergedaeld, en de duisternissen dreven zoo digt te zamen, dat, hoewel het zomer was en de zomernachten een schemerend en onzeker licht behouden, het onmogelyk werd iets te onderscheiden, hetgeen zich eenige stappen verwyderd opdeed. Geene enkele star glimde aen het uitspansel; geene doorschynende wolk liet wat schemerends van den Melkweg, op de aerde nederkomen. Het slot Gallaerd met zyne tuinen en zyn omliggend dorp, hadde zich als eene verwarde zwarte massa opgedaen, zoo de vuren van het Boheemsche kamp het met geene breede, gloeijende tinten geverwd en het alzoo flikkerend op den zwarten hemel afgeteekend hadden. Dat heerlyke maer sombere slot, waer mogelyk, in vroegere tyden, menig schelmstuk in volbragt werd, en dat nu zoo rustig zyne fiere torens naer den Hemel verhief, stak verbazend af tegen het kamp der Zigeuners, hetwelk zoo levendig, zoo woelig was. Rondom de vuren, welke door sterke brandstoffen aengehits hunne vlammen verbazend hoog deden flonkeren, dansten de Boheemsche vrouwen met woeste vreugd. Somtyds draeiden zy zoo geweldig in het rond dat het oog er door verbysterd werd, en hy, die van verre het feest beschouwde, sidderde op de gedachte, dat de vliegende kring zoude breken en eenige danseressen in de helsche vuren zouden ploffen; zy vreesden dat niet; want zy doorkruisten dezelve in hare dolheid, en dan vlugtten de vlammen verschrikt van de furien, die hunne bytende kracht tergden. Nu scheen hare dolheid gestild, hare woede gebluscht; vele wandelden bedaerd op en neder; andere nog opgewonden, sprongen luchtig op om met de vlammen te dartelen; eensklaps en op een gegeven teeken vielen alle de Zigeunersen op hare knieën; zy aenbaden door vreemde gebaren en laekbaer gebed, den gebieder der duisternissen, die haer door een naer huilengekras hetwelk ratelend langs de omstreken vloog, beantwoordde. Toen doorbraken kryschende en verwarde stemmen het loeijen van den wind; zy hieven liederen aen die allengs hoe luider klonken en eindelyk zoo fel bulderden dat de boschzwynen hunne krochten ontvlugtten... Op nieuw begon het met draeijen, zwaeijen en tieren, de kring vloog sneller, de trom sloeg grover, de stem kreet scherper....... En nog had het er woester toegegaen, waren de mannen er tegenwoordig geweest; maer deze had de Landheer geëischt om eenen twist met zynen nabuer, door bloedigen stryd, te eindigen. Een bode had den aftogt van het leger en de wederkomst der Bohemen aengekondigd; het was deze wederkomst welke de vrouwen vierden. Terwyl zy zich vermaekten, steeg de bode weder op den vogel welke hem naer het kamp gebragt had. Deze ontplooide zyne lange, breede, lederen vlerken, waermede hy de lucht doorriemde, en wendde zich naer het kasteel Gallaerd, hetwelk hy spoedig naderde. Zyne oogen gloeiden als kolen, zyn vlammende adem wierp eenen pek en solferachtigen geur uit, als brandde er in zyn binnenste een onuitbluschbaer vuer. Hy fladderde eenigen tyd boven en rondom de torens, waerna hy pylsnel nederstortte. Nog eens vloog hy het slotplein rond, drong alsdan door de muren, welke voor hem openscheurden en achter hem digt schoven, tot dat hy tegen een' muer stuitte, voor denwelken hy sidderend terug deinsde. Alle aenmoedigingen door zynen geleider gebruikt, waren nutteloos: de halstarrige vogel in plaets van vooruit te trekken, vlugtte krassend achterwaerts en prangde den Boheem zoo onzacht tegen eene yzeren tralie, dat dezelve van den schok daverde. De gebelgde Boheem nam toen zynen toevlugt tot eene sterke bezwering; de muer spleet open en het wangedrocht stoof met een pynelyk gegil in de kapel van het kasteel. Hier werd hetzelve door vreeslyke pynen zoodanig gemarteld, dat het zweette en de gewelfbogen door zyn gruwelyk gehuil deed dreunen; de kolommen waerop het, door foltering verwoed, knarsbekkend opklouterde, schudden onder de gewelven. De Boheem steeg toen van het gemarteld beest, hetwelk aenstonds, de kapel ontvlugtende, in eenen onderaerdschen doorgang trok, waer het onzigtbaer twee vrouwen naderde. Eene dezer vrouwen was zeer verre in ouderdom gevorderd, maer niet door de jaren ge-kromd. Haer aengezigt, waer de wilde driften over woelden, was geheel met grove rimpels doorploegd; zwarte oogen, uit dewelke de bloeddorst straelde, enkele grove hairen, welke op hare kin groeiden, en gryze ruw kronkelende lokken, gaven haer een barbaersch aenzien. Hare leelykheid werd door niets vergoed; de lompen waermede zy zich kleedde, bedekten nauwelyks hare naektheid. In hare gespierde hand droeg zy eene lamp van Egyptischen vorm, met zoodanige vuile brandstoffen gevuld, dat dezelve meer stank en damp, dan wel licht van haer gaf. Die doffe glans is nogthans helder genoeg om de fyne gelaetstrekken van het twintig-jarige meisje, dat de Boheemsche verzeld, te kunnen bewonderen. Haer engelachtig gelaet waer blonde lokken rond golfden, werd door vochtige blauwe oogen opgehelderd, en op hetzelve lag iets melankolisch, iets lydend en bleek verspreid, dat haer nog meer bevalligheid byzette. Hare kleederen waren prachtig en geschikt om hare schoonheid nog te verlevendigen, maer het keurslyf was niet zeer tenger meer, en het was gemakkelyk te zien dat Idonea, de slotvoogdes van het kasteel Gallaerd, hoewel ongehuwd, in den maegdenkring geene plaets meer nemen kon..... - Ach Rowna, laet ons terugkeeren, - smeekte het meisje met eene teedere stem; - want de angst perst het kille zweet uit myne aders en doet my sidderen. - Volg my! - antwoordde de oude ruw. - Maer waer brengt gy my toch heen, langs deze onbekende gangen, welke ik aen myn kasteel niet vermoedde? - Naer de holen, waer in ik u het toekomende kan veropenbaren. - Voordezen - hernam Idonea - hebt gy my nog het aenstaende voorzegd, maer toen zaegt gy alleenlyk in de lynen van myne hand om my een geluk te voorspellen, hetwelk altyd volgde. Rowna zag peinzend en somber voor zich neder. Het helsch gedrocht dat altoos onzigtbaer bleef, was al nader en nader gekomen, het smolt zich toen in den adem der Bobeemsche en bezielde haer. Op het oogenblik kronkelden Rowna 's hairen verward boven haer hoofd op, hare bewegingen werden schokkend, en uit hare oogen schitterde de wraekzuchtigste haet. - Wat zegt gy, - beet zy Idonea te gemoet - dat ik u geluk voorspeld heb, en dat hetzelve op myne voorzeggingen volgde.... Welnu, ja!... het was geluk... maer een geluk hetwelk gy zult verfoeijen en haten, omdat het u berouwen zal er van gesmaekt te hebben! - Wat beteekenen die verschrikkelyke woorden? - vroeg het meisje beangstigd, - zyt gy op my verbitterd omdat ik den moed niet heb u te volgen? - Daerom niet. - Ach! - vervolgde Idonea zonder op den somberen toon der Boheemsche te letten. - Ach Rowna, myn hart klopt zoo hevig, als moest er my een afschrikkelyk ongeluk overkomen... Laet ons maer terugkeeren?.... - Hebt gy dan reeds uw' minnaer vergeten omdat hy met het leger vertrokken is? - vroeg Rowna hoonlachend. - Neen, neen! ik wil hem zien: maer moet ik daerom alle deze duistere holen doorkruissen? - Ja, want alleenlyk daer, waer ik u brengen zal, kan ik de heilige zaken met de gedoemde mengen en hemel en hel bezweren. - Wat hoor ik! - riep Idonea yzend uit. - Gy wilt den duivel een gebed toesturen dat Gode alleen toekomt... Nimmer woon ik plegtigheden by, door mynen godsdienst gedoemd, noch wil ik dat ze voor my uitgeoefend worden... Ik keer.... - Neen, gy zult my volgen! - schreeuwde woedend Rowna, terwyl zy de hand der vlugtende freule greep; deze wilde zich verdedigen maer Rowna trok haer met zulk eene kracht en geweld voort, dat Idonea van angst en pyn onbewust ter aerde stortte. Alsdan greep haer de oude Boheemsche in de leden, en sleepte haer langs een deurtje, hetwelk zy opende, in de kapel. Deze was treurig, somber en eenzaem. De Boheem welke door den duivel in de kapel was gevoerd, had zich in een hol verborgen, dewyl hy bevel ontvangen had, niet te verschynen, alvorens zyne behulpzaemheid door eenen gekenden kreet, gevergd werd. Rowna dacht nu niet aen hem; gansch aen hare woede overgegeven, rukte zy Idonea voort tot in het midden van de kerk, alwaer zy haer ongelukkig slagtoffer, onmeêdoogend ter aerde wierp. Hare doffe lamp welke zy niet verre van daer plaetste, verlichtte flauw eenige voeten in den omtrek; het overige van den tempel bleef in eene akelige duisternis gehuld. De oude heks zelve scheen verschrikt, want zy liep angstig heen en weder, of rond de lamp. De helsche geest, welke in haer woonde, en die door de heiligheid der plaets, waerin by zich bevond, gefolterd werd, tergde haer zoodanig, dat zy zich knarstandend op de borst sloeg, om de brandende marteling te stillen, welke haer hart verschroeide. Deze helsche pynen ontstaken nog meer hare woede tegen Idonea, welke nog altoos op den grond uitgestrekt lag; met verslindende oogen aenzag zy die ongelukkige en berstte eensklaps uit: - De tyd der wraek is eindelyk gekomen... Nu niet meer gehuicheld, maer openhartig mynen haet uitgebulderd!... O Idonea! ik voorspelde u geluk en maekte u gelukkig, doch vermoedet gy dan niet, dat dit toebereidsels waren tot eene afgrysselyke wraek?.. O neen, want ik heb myn' rol te meesterachtig gespeeld...; maer nu is het mom afgeworpen, en ik eisch myne gruwelyke voldoening!... Rowna staerde somber op Idonea; in haer hart welde eenige vertwyfeling op: de goede geest die over het arme meisje waekte, worstelde er tegen den duivel. Rowna vervolgde haperend: - Helaes! indien hare moeder... my niet... O dan hadde ik haer lief gehad; ik hadde haer bemind, gelyk een kind uit mynen schoot geboren en aen myne borsten gevoed... zy is zoo teeder zoo beminnelyk...... Maer wat zeg ik - hernam zy woedend, want de goede engel vlugtte uit haer hart voor het wangedrocht - haer liefhebben!... Zy van het gehaet geslacht door my vervloekt?... Nooit... nooit... - en met een gebaer van afkeer snelde zy naer het hol, waerin de Boheem zich verstoken had. De kilte der grafzuilen gaf Idonea het bewustzyn weder, zy rigtte zich overeind en murmelde onverstaenbaer en met eenen zucht: - Waer ben ik? - Welhaest kwamen alle hare zielsvermogens weder by en veroorloofden haer op te staen. De donkerheid der plaets, hare lange schaduwe, welke door het licht dat achter haer stond op den muer gekaetst werd, het loeijen van den wind, die langs de groote kerkramen floot, - alles verschrikte haer. - Waer mag ik toch wezen? - herhaelde zy sidderend rondziende; maer zoodra zy de zilveren hang-lamp ontwaerde, dewelke voor het outer, byna tegen het gewelf, haer starrenlichtje liet glimmen, herkende zy de plaets en boog verblyd de knieën, om eene dankzegging aen den trooster der lydenden te stieren, toen zy de hand der Zigeunerse op haren schouder voelde klemmen. - Wy zyn hier niet gekomen om te bidden - bromde deze, - maer om te lasteren; niet om God te behagen en zynen zegen aftesmeeken, maer om hem te verbolgen. - Hier is het nogthans de plaets - antwoordde Idonea met hare zachte stem, - waer men den Heer der Heeren bid, en waer ik leniging vinden zal in het lyden, hetwelk gy my veroorzaekt. Laet my in vrede myn hart aen God openen; ik verlang niet meer het toekomende te weten, houd het in u verborgen en ik zal het afwachten, gelyk Hy, die alles bestiert, het beschikken zal... Laet my alleen en vertrek... - Zoo niet Idonea! Ik heb u niet in het geheim naer deze krocht gesleept om er u ongehinderd te laten! Neen... neen... Gy hebt my naer het toekomende gevraegd, gy zult het weten; gy wildet uwen geliefde zien, gy zult hem met eigen oogen zien... ik wil het zoo! Idonea beefde, want zy voelde den wraekzuchtigen blik van Rowna op zich gerigt, en konde deszelfs geheimzinnige wreedheid niet verklaren. Zy stamelde: - Gy schynt woedend Rowna, en inwendig woelen er geweldige driften in u; is het dan toch op my dat gy zoo verbitterd zyt? - En op wie anders zoude ik verbitterd wezen? - Zoo ik het ongeluk gehad heb u te mishagen, - smeekte de freule, sidderend de hand van Rowna nemende, - bid ik u, my te vergeven. Door de liefde welke gy my altyd toegedragen hebt, door de gulhartigheid, welke ik u altyd in tegendeel schonk, smeek ik het u... - Door de verkleefdheid, de liefde welke ik u toegedragen heb!... Ha! ha! ha! - schaterde de Boheemsche op helschen toon, hare hand uit die van Idonea rukkende - door myne liefde!... Bezweer my liever door mynen haet, door de wraekzucht welke ik tegen u, uw toekomend en voorleden geslacht opgevat heb en voed; dan zoudt gy op waren toon bezweren, maer my niet verbidden, want ik ben onverbiddelyk voor u!... - Ach Rowna, laet my vertrekken... gy ziet wat ik lyde en in weerwil uwer vreemde tael, haet gy my immers toch niet? - Ja, ik haet u, en deze plaets zult gy niet verlaten alvorens ik u de betrekkingen ontvouwd heb, die tusschen ons bestaen en bestaen zullen; alvorens gy Rowna kent! - O indien gy my haet en van my tot uwe voldoening iets eischen wilt, eisch dit dan toch elders; eerbiedig deze heilige gewelven en laet ons hen niet onteeren door heiligschendende twisten? - Deze plaets is geschikt voor onze schrikkelyke verhandelingen; het marmer waerop wy rondloopen bedekt de eeuwige bedsteden uwer voorouders, welke regters moeten wezen van hetgeen tusschen ons geschied en zal! Rowna's lamp verdoofde op dit gezegde en verspreidde een weinig daerna eene nare blauwachtige klaerte, welke alles met eene groene doodskleur verwde. De zilveren lamp die aen het gewelf glom, viel met gedruis op den outer aen stukken en de grond beefde onder de voeten van Idonea. Dat arme meisje zag nu klaer dat Rowna het wraekzuchtig met haer meende: vooreerst had zy daeraen geen geloof durven slaen, dewyl zy niet kou vermoeden, wat vergryp haer den haet der Boheemsche berokkend had. Op hetzelfde oogenblik kwam haer de afgelegenheid te binnen, van de plaets naer dewelke zy vooreerst behendig, daerna met geweld gebragt was; zy vroeg aen zichzelve, wat de zoo eensklaps verschrikkelyk geworden Zigeunerse zoude beginnen, om den haet en de wraekzucht te lesschen, welke in haer hart schenen te woeden. De gruwelykste vermoedens kwamen in haer op, alle angsten bekropen haer... aen vlugt noch verdediging was er te denken..., door schrik verteerd, viel zy op hare knieën en smeekte met verwarde zinnen: - O Rowna! heb medelyden met my! Ik weet niet waeraen ik uwen haet verdiend heb, maer ik zie dat gy iets gruwelyks met my voor hebt... waermede kan ik u verbidden?.... Zoudt gy my, arme wees, zonder maeg noch bloedverwant, kunnen mishandelen?... Ach heb medelyden met my... heb medelyden! - Medelyden met u? - vroeg de Boheemsche en zy lachte!... - Ach ja! - hernam Idonea, door welkers hart het hoongelach van Rowna gereten had, met stamelende stem. - Ach ja, heb medelyden... herneem de vriendelykheid door u altoos aen my betoond; gy zyt immers onze vroegere betrekkingen nog niet vergeten; of herinnert gy u niet meer dat gy my in myne kindsheid getroeteld hebt?...Toen droegt gy my naer de bosschen om de dansen der Zigeuners te zien!...... - O ik herinner my alles! - viel haer Rowna hoonend in de rede. - Wy hebben te zamen gewandeld en in uwe lanen over God en de natuer gesproken!... In alles heb ik u voldaen; tusschen u en uw minnaer diende ik voor bode! - en wederom lachte zy met haren helschen hoonlach. Idonea voelde haer bewustzyn ontgaen; met flauwere stem bad zy: - O Rowna, hoe kunt gy in uwe wreedheid voortgaen als gy u dit alles herinnert? Hoe kunt gy nu, daer ik in myne liefde gelukkig ben: nu, dat de huwelyksband my zal omsnoeren, en een wicht my moeder maken zal... hoe kunt gy nu zoo schielyk ten mynen opzigte veranderen... Genade!... Genade, Rowna! Gy kunt myne landouwen en bosschen verwoesten, myn slot ten prooi aen vlam en roof geven, my doen sterven!... maer door myne voormalige toegenegenheid, door myn smeeken en myne tranen, zult gy u laten bewegen...; gy zult den haet uit uw hart wisschen en my weder lief hebben. - Dit zeggende nam Idonea de hand van Rowna en bevochtigde haer met zilte tranen, doch de oude rukte zich los en riep woedend uit: - U liefhebben! U... Idonea!... dan zoude ik my zelve moeten doemen en vervloeken, en ik zoude myne eigene vervloeking nog niet waerdig zyn!! - Genade, genade! - hernam het meisje snikkend, - waerdoor heb ik zulken vreeslyken haet van u verdiend? Genade Rowna!... Laet my toch niet lang meer in dezen schrikkelyken angst, want ik gevoel........ Ach! heb medelyden met het wicht dat door myne longen ademt, en zoo ik u niet verbidden kan, dat hetzelve u dan tot mededoogen vermurwt! - Zoo ook smeekte eens eene Zigeunerse tot uwe moeder, en uwe moeder spotte met haer smeeken... Ik doe gelyk uwe moeder! - antwoordde Rowna op eenen zegevierenden toon. - Myne moeder..., de vrouw welke gy my altyd achtbaer en liefdewaerdig voor oogen steldet? - Uwe moeder! welke slechts waerdig is, van u gehaet en vervloekt te worden, als de oorzaek van alle uwe ongelukken. - Myne moeder?... ach neen!... laet die met vrede, want zy heeft my met hare borsten gedrenkt! - en in hare moederliefde moed puttende, vervolgde Idonea: - Martel, vermoord, verdelg my Rowna! maer laet my myne moeder lief hebben!... Zy was myne troost in myne eenzaemheid en in myne gedachten verscheen zy met alle de moederlyke liefde, waervoor een vrouwenhart vatbaer is! - Zy was een helsch wyf, zeg ik! - schreeuwde Rowna, - en nooit zal ik gedoogen dat men anders van haer spreke. - Zy was te goed om iemand te misdoen, - antwoordde Idonea, even moedig - en nooit hebben hare handen geweigerd eene menschlievendheid uit te oefenen. Waer mede kan zy u vergramd hebben Rowna? De oude trok het meisje geweldig tot zich: - Luister! - zeide zy, en na een stilzwygen, tusschen hetwelk zy hare herinneringen byeenzamelde, vervolgde zy: - Het was in de voor ons ongelukkige tyden van vervolging, omtrent den dag, op denwelken myne zuster hier naby door onzen landheer vermoord werd, dat er eene reeds bejaerde vrouw aen de deur van uw slot klopte. Zy was in uwen staet, Idonea: een wicht leefde in haren schoot, hetwelk eenmael den bevelstaf over de Zigeu-ners zwaeijen moest. Verder in zwangerheid gevorderd ging haren barenstyd naken... Door de vervolging voortgejaegd, en in den uitersten nood, kwam zy aen uwe moeder een plaetsje en een weinig stroo verzoeken om de akelige stonden op door te brengen... Zy werd door den dienstknecht ingeleid en legde haer verzoek aen uwe moeder bloot. - ‘Wat!’ - riep uwe moeder - ‘Wat, eene Zigeunerse! eene in den ban geslagene Zigeunerse, in myn slot een telg van haer gedoemd geslacht voortbrengen?... Ga weg, slang! en dat myne oogen uw, door den duivelsgloed gezengd ligchaem niet meer ontmoeten! - ‘Mevrouw, heb toch medelyden met myn kind’ - smeekte de rampzalige, maer uwe moeder schoot in woede - ‘Vertrek!’ - schreeuwde zy - ‘eer dat de solfergeur dien gy met u voert, myne kamer verpeste, vertrek eer uwe schaduw myne tapyten verzenge en gy de verdoemenis onder myn dak brengt! Gy gaet niet om, als met hel-sche geesten, welke des nachts uwen mond zoenen; God alleen weet of het geen helsche telg is, die in u beweegt en ademt!... In het kasteel Gallaerd baert gy niet! voort! voort!’ - Dit zeide uwe moeder in eenen adem en door drift vervoerd naderde zy de geelkleurige vrouw, als om haer de deur uit te slaen...; deze dacht aen haren telg en aen den rang dien hy by de Zigeuners moest bekleeden; zy verdroeg dien hoon, zy boog voor uwe moeder... Ja! - herhaelde Rowna met eene pynelyke moeite - zy die zich nooit vernederde, plooide de knieën voor uwe moeder! Zy smeekte door al wat heilig is, door de dood uws vaders, door den geest van de moeder uwer moeder; maer tevergeefs. Degene, welke u baerde, braekte nog grootere vermaledydingen tegen haer uit; zonder den staet van zwangerheid te eerbiedigen, riep zy eenen knecht om de Boheemsche van het slot te smyten, allen toegang te verbieden en zelfs met honden na te jagen! Toen schoot de Zigeunerse in woede - vervolgde Rowna, in welke diezelfde drift vuriger en vuriger werd; - zy stak haren arm over uwe moeder uit en riep: - ‘De bevelhebster der Zigeuners, of hoe gy ons noemen mogt, verjaegt gy niet straffeloos: zy vervloekt u en uw geslacht, hetwelk zy zal vernietigen alsof het nooit bestond! Noch slot, noch wapenschild, niets zal er van u overschieten. Het teere kind dat gy nu opvoedt, uwe Idonea, zal jong hare eer verliezen; men zal haer lasteren als eene ligtekooi, omdat zy nooit in huwelyk treden zal!... Haer wicht zal sterven eer zy wezenlyk moeder is, en na hun beider dood, zal ik uw kasteel verbranden en my onder zyne puinen begraven, om myne slagtoffers in de hel weder te vinden en daer nog te folteren! Voor u zal de zon geen driemael meer dalen, want dan reeds, zal uwe ziel den duivelen ten prooi geworpen zyn!’ - De vrouw door dewelke uwe moeder alzoo gevloekt werd, was ik!! - schreeuwde Rowna, Idonea verslin-dend aenziende, welke stuiptrekkend ter aerde plofte. - Zy lachte met myne vervloekingen, - vervolgde de Boheemsche zegevierend - maer twee dagen daerna huilden de honden op haer graf! Idonea bleef beweegloos liggen, maer Rowna dit ziende, greep de hand der ongelukkige en schudde haer geweldig, tot dat het meisje weder bykwam. - Luister tot het einde: - zeide zy. - Ik vlugtte uw moeders slot; zy die alles in overvloed bezat, die 's nachts op dons rustte en des daegs zich verwarmde aen een open vuer; zy die alle keurige en smakelyke spyzen op hare tafel kreeg, weigerde my in den winter een weinig stroo in den stal! Zy was nogthans Christene, maer daerom vervloekte zy my, omdat ik Zigeunerse ben! ik, die als opregte Paria mynen overvloed aen nooddruftigere dan ik, ronddeel... Helaes! toen was ik de nooddruftigste van allen: alleen op de baen, vervolgd, geene mogelykheid ziende om myne bende te achterhalen, werd ik verpligt onder eenen boom te rusten. De honger, de koude, de folteringen, alles martelde my... ik baerde een zoon en toen ik hem omhelsde, omarmde ik eenen bevroren vleeschklomp!................... - Sedert dien tyd heb ik alleen voor de wraek geleefd, - hernam Rowna met voldoening tot haer zelve, nadat zy eene poos hare smart onderdrukt had. - Ik heb alles verlaten, my de minste geneigdheid ontzegd om alleen mynen haet te beminnen en te voldoen. Ja, - vervolgde zy tot Idonea, welke in eene smeekende houding voor hare voeten lag, - ik heb myne fierheid afgeworpen, myn karakter dermate bedwongen, dat ik zelfs uw voogd bedroog. In zyne vooringenomenheid liet hy de goede Zigeunerse toe, u te troetelen als haer kind: dat hechtte u aen my, niet waer Idonea? gy waert my dankbaer voor de kleine diensten welke ik u gedurig bewees; gy wildet my geheel tot u nemen, my bekeeren, kleeden, voeden, maer gy wist toen niet wat slang gy in uwen schoot zoudet ontvangen hebben! Nu weet gy het Idonea, nu weet gy dat ik u slechts vleide om myne wraek te verzekeren, met vryheid uwe gangen na te sporen en zelfs uwe stappen te wenden... Weet ook dat ik de schuld ben, dat gy bevrucht zyt!.. Reine liefde kan niet onteeren; ik moest uwe vlam vuil en stinkende maken; gy dronkt beiden een drank door my bereid, dewelke in u de vurigste drift ontstak... de wellust, de wulpsheid kon alleen uwen dorst lesschen....... Toen gy en uw minnaer u in geneugten baeddet, was ik in het kreupelhout verborgen en verblydde my over uwen val; ik galmde myne vreugde in schaterlagehen uit, zonder dat gy, door wellust ontzind myne nabyheid ontdeklet. De tyd der wraek is eindelyk gekomen! - Genade, genade voor myn wicht! - zuchtte Idonea altoos op hare knieën. - Voor niemand! - huilde Rowna en vervolgde aenstonds: - Gy zult uw' minnaer zien maer herinner u dat ik uwe moeder toeschreeuwde: Idonea zal onteerd sterven, dewyl zy nooit in huwelyk treden zal! - Hebt gy hem dan van my afgetrokken, of was hy een valschaerd welken gy kendet?... O neen, hy beminde my, - zeide Idonea opstaende en de kloppingen van haer hart onderdrukkende, - hy beminde my, Rowna...! Indien gy door helsche kunsten zyn hart verdorven had?.... O vrees Gods wraek: want hy zal de misdaden welke gy hier begaet vreeslyk straffen! - Vreest men straffen, wanneer men gewroken is, kan men alsdan Gods toorn niet tarten, vermits men genoten heeft datgeen, wat tegen eene geheele eeuwigheid opweegt! - antwoordde Rowna op godlasterenden toon, terwyl hare oogen heller begonnen te schitteren en haer gedrochtelyk wezen stuiptrekkend in een kromp. Aenstonds en zonder meer naer Idonea te luisteren, danste zy schokkend eenen barbaerschen dans, tusschen denwelken zy vreemde strophen huilend opzong. Daerna begon zy te zweren en te vermaledyden. Zy aenriep de Godheid en de helsche magt, den Cherubyn en den duivel; zy galmde in eenen adem Lucifer en Michaël uit. Onder die bezweringen welke Idonea's blond hair deden te berge ryzen, maekte de Boheemsche vreemde teekens, deed zy ontuchtige bewegingen, kruiste zich te midden dezer helsche bewerking, mengende aldus, zoo als zy Idonea gezegd had, het heilige met het gedoemde. Middelerwyl opende zich de graven; lange, magere schimmen met grove pyen gekleed, welke in de eene hand een kruis en in de andere eene brandende fakkel droegen, stegen er uit op, doorzweefden vooreerst de kerk en plaetsten zich daerna in eene kringvormige ry. - Daer zyn uwe voorouders, - zeide Rowna - en daer is uwe moeder; - vervolgde zy op eene schim wyzende, welke angstig en met vlammende oogen haer aenzag. Het verzengde kleed en de smeltende fakkel dezer schim, getuigden dat God hare onbarmhartigheid gestraft had. Rowna wendde zich naer den geestenkring: - Gy allen - zeide zy tot hen, - die reeds over lang onzen aerdbol verliet en welke ik nu uit onderaerdsche holen of van af hemelbogen, met helsche magt tot my roep, spreek uit of myne wraekte fel is om de onmeêdoogendheid te straffen! Zal zy niet dienen om uwe verbasterde vrouwentelg in de hel des te sterker te martelen en haer te doen gevoelen, dat de onmeêdoogendheid de grootste der misdaden is!.. Help my dan myne wraek volvoeren... Alle de schimmen, als ook Rowna staken de handen dreigend uit naer den geest van Idonea's moeder, welke knarstandend verzonk. Alsdan haelde eene schoone tenor-stem eenen zang op, alle de schimmen volgden en vorm-den een koor, welke door de zwaerte en het geweld zyner bovenatuerlyke klanken den grond deed daveren en de glazen kletteren. Toen de lofzang geeindigd was, verdween alles en de Egyptische lamp van Rowna kleurde wederom den tempel met hare groenachtige doodskleur. Idonea zat op hare knieën en wilde bidden, maer heure, door den schrik verwarde zinnen, verboden haer een gebed te storten of hare ziel tot God te wenden; onwillekeurig hield zy hare aendacht alleen gevestigd op Rowna, welke altoos met hare bezweringen voortging. Eensklaps doofde het licht uit, de ruiten der ramen scheurden of vielen met een helsch gekletter uit hunne kozynen; de grond beefde. Rowna greep Idonea by de hand en trok haer naer het einde der kapel. - Beschouw met aendacht - zeide zy, - hier ziet gy Ridder Von Reylan, uw minnaer. Idonea zag op, het woord minnaer had ge-heel hare levenskracht welke haer byna was ontgaen, terug geroepen: - Is hy een valschaerd, of heb ik zyn verlies alleen aen Rowna te wyten?... Zal ik hem wel verliezen?... O neen! - dacht zy - eene Zigeunerse heeft die wreede magt niet, my van hem af te scheuren. Vol hoop vestigde zy de oogen op het punt dat Rowna aenwees en het scheen haer, alsof de muer der kerk opscheurde en zy op het open veld nederzag. De wind was verzacht; de maen, zoo lang onder nydige wolken verborgen, schoot hare stralen op de geelende graenvelden, en verlichtte met eene zilveren klaerte de beken der valeijen, en de boomen der bergen welke zich in dezelve spiegelden. De oogen van Idonea waedden in alle deze schoonheden, die onder haer wegschoven, en vestigden zich in een dal op eene kleine mosbank, waer rond kreupelhout, tusschen hetwelk groote eiken opschoten, weelderig opgroeide. Rowna wees haer deze plaets met den vinger aen. Op de groene mosbank zat een jongeling met bruine hairlokken, gevoelvolle bruine oogen, en een aenminnig gelaet, hetwelk een baerd en gekrulde knevels vermannelykten. Hy was prachtig in de zyde uitgedost en hield eene gouden mandoline in de hand; zyn zwaerd lag rustig nevens hem op de bank. Idonea slaekte eenen blyden kreet, zy had haren minnaer herkend. - Rowna met bittere scherts lagchende, wees op het gebladert dat achter den jongeling bewoog: maer het meisje geheel aen de vreugde overgegeven zynde, bemerkte dat onheilspellende voorteeken niet. De jeugdige Ridder bestaerde den hemel, waeraen zoo menige gulden star glinsterde, en de velden en bosschen, welke hem geheimzinnig de werking Gods toefluisterden. Hy was diep ontroerd, want van zyne oogen biggelden zoete tranen, veroorzaekt door de aengename myme-ring welke hem bezig hield. Eensklaps vaegde hy zyne oogen af en begon met eene bewogen stem, welke tot door Idonea's ziele drong, te zingen; de toonen der mandoline gaven aen zyne zachte klanken iets hemelsch, dat betooverde en zyne minnares al haer lyden deed vergeten. Hy zong de schoonheid zyner vriendin, hare deugden en de liefde welke hy voor haer voedde... Hy betreurde haer afwezen en bezwoer de Godheid haer gelukkig voor hem te bewaren. - Zyt vrolyk o myn hart! - zoo eindigde hy; - morgen zie ik haer weder; morgen vereenig ik mynen adem met heure zachte ziel! Gy, o heldere maen, die haer in hare geruste sponde beschynt, fluister die goede maer aen heur treurig hart, en verkondig haer myne komste door verwelkomende droomen! Rowna vestigde altoos haren vinger op de bladeren, welkers voortdurende beweging den ongelukkigen jongeling allengskens naderde; maer Idonea had geen gevoel of geene gedachten meer dan voor haren beminden. Op eens spleten twee takken zachtjes van elkander en het hoofd eens Boheems verscheen tusschen de opening. Von Reylan welke in zyne mymering hervallen was, bleef zoodanig in dezelve verdiept dat hy niets vernam of hoorde. Eene hand met eenen dolk gewapend volgde weldra het hoofd van den Boheem, die aenstonds zynen linker arm naer Idonea's geliefden uitstak. De rampzalige Idonea hechtte zich wanhopend aen de Boheemsche: - Rowna, help toch myn minnaer of ik sterf! - smeekte zy: doch Rowna lachte met haren helschen lach en het meisje, met de angstigste aendacht, stak inwendig gefolterd, het hoofd vooruit, om te zien wat er gebeuren zou. De Boheem, wiens bovenlyf nu geheel buiten het groen uitstak, wierp het fluweelen kapje, waermede het blinkend hair van Von Reylan gedekt was, verre in het veld, toen greep hy zyn slagtoffer by de lokken, trok het achter over en met zynen dolk....... Idonea liet eenen harden schreeuw en viel plat ter aerde: zy dacht dat het bloed haers minnaers op haer en op Rowna gesprenkeld werd... Alles was verdwenen; de kapel werd als voren door de Egyptische lamp met een groenachtige doodskleur verlicht. Rowna haelde ratelend eenen kreet uit hare wreede borst, waerop de Boheem die in de kapel versteken was, verscheen. Hy opende op haer bevel eenen grafput, welke slechts door eenen ligten steen gesloten was. Toen trok Rowna de jonge slotvoogdes over die krocht, zoo dat het meisje, indien zy de oogen opende, den put peilen en de venynige en vuile dieren zien kon, welke in denzelven rond kropen. Idonea zag niets; al haer bewustzyn had zy verloren, en te vergeefs riep haer Rowna in het oor: Hier wacht ik u morgen! want zy bleef beweegloos liggen. Toen Idonea, by het zien der schrikkelyke moord op haren minnaer gepleegd, den yzendwekkenden schreeuw slaekte, had zy in haren schoot iets geweldig voelen bewegen, dat daerna weder stil hield... Zy had eenen grooten zucht moeten laten, als van twee ademen welke zich voor het laetst vereenigen.... Haer wicht was in haren schoot door angst, schrik en foltering gedood!....................... Rowna had hare lamp opgenomen; gevolgd door den Boheem, welke het bestorvene meisje in zyne armen droeg, keerde zy weder langs de onbekende gangen, door dewelke zy met Idonea naer de kapel gekomen was. Zy legde de slotvoogdes in derzelver ryke nachtsponde, en verliet spoedig de slaepkamer. Weinige stonden later verhief zich boven het kasteel Gallaerd eenen grooten vogel met vurige oogen en lederen vlerken. Nu was hy van Rowna en den Boheem bestegen; deze zeide tot zyne gezellin: - Het leger is in aftogt. - Ik weet het reeds lang, - antwoordde deze. - Wat meer is, daer is slag noch stoot gedaen. - Dat is een teeken dat de Landheer ons niet zoo dikwyls meer zal noodig hebben; hy meent voorzeker, dat zynen en onzen roofzucht gebluscht is. Dit was alles wat zy tegen elkander zeiden; geen enkel woord van deernis of medelyden met de rampzalige Idonea: voor hun was het alsof er op het slot Gallaerd niets voorgevallen was.
zett001rown01_01_2_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1845, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 4, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Rowna. Eene fantastische legende van Eugeen Zetternam uit 1845.", "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1845", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "408480424", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001rown01", "ti_id": "zett001rown01", "titel": "Rowna. Eene fantastische legende", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001rown01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
II. Oh! je n'ai pas de père et je n'ai pas de mère, Nul ne peut me sauver, nul ne peut me guérir, Je suis seule en ce monde et je me sens mourir! - Victor Hugo. - Les Burgraves. In den ronden toren, welke nevens de ophaelbrug, somber tegen de sterke poort van het kasteel Gallaerd scheen te leunen, was er eene achthoekige zael, welke door smalle venstertjes te midden harer paneelen gehakt, het daglicht ontving. De muren dier zael waren bekleed met zyden tapyten, op dewelke ruwe veldslagen hun bloedig gewoel vertoonden; in alle de hoeken hingen wapenpralen, door den onversaegden moed van Idonea's voorouders byeengezameld. Aen een der venstertjes en wel aen hetgene, dat op de groote baen zyn uitzigt had, zat tegen den middag de rampzalige Idonea. Noch nooit had het lyden aen een zyner slagtoffers zulke wrange trekken nagelaten, als by dit ongelukkige meisje, of een aengezigt zoo gegroefd en misvormd als het hare. De blonde hairlokken, welke zoo bevallig haer ovael gelaet omtrokken, hadden eensklaps de aschkleurige tint gekregen, welke gewoonlyk door den ouderdom alleen getemperd wordt. Hare gevoelvolle blauwe oogen voortyds zoo vochtig, zoo doorschynend, waren dof, droog, sprakeloos en diep in het hoofd gezonken; op hare wangen had de knokkelige dood alreeds zyn grauw bleek gevaegd. Idonea was, nadat Rowna de slaepkamer verlaten had, op hare nachtsponde in zwym blyven liggen tot laet in den morgen; dan, tot haer zelve gekomen zynde, had zy zich, zonder hare kamerjuffer te ontbieden, haestig opgekleed, en aen het voorzegde venstertje geplaetst. Uit hare doodelyke flauwte behield zy eene soort van geestverbystering, welke haer tusschen de zekerheid van hare ongelukken, en den twyfel aen dezelve dobberen deed. En waerom zoude het arme meisje niet getwyfeld hebben? Had Rowna haer van jongs af aen geene teedere toegenegenheid betoond; had zy zich niet door alle soorten van vleijery by haer weten in te dringen: en konde het ongelukkige schepsel, toen de Boheemsche op eens haer mom afwierp, zoo maer dadelyk begrypen, dat geheel een omgang haers levens, maer eene begoocheling was geweest? Kon de teerhartige Idonea, welke alles lydend verdroeg, zoo maer eensklaps aen zich zelve bekennen, dat er menschen bestaen, welke aen hunne wraek, hun geheel leven kunnen wyden? - Zy had van den ysselyken oorsprong van Rowna's wraekzucht nooit iets vernomen; zoude zy aen derzelver gevolgen vrymoedig geloof slaen? Voorzeker neen, - en daerom moest het voorgevallen van den nacht, haer als een gruwelyke droom toegrynzen, terwyl het haer als eene schrikkelyke wezenlykheid vervolgen bleef. De hoop is de natuerlykste eigenschap van den mensch, en als dezulke blyft zy zyne gezellin tot in den dood. Veeltyds brengt zy hem zachte leniging of krachtdadigen moed by; maer wanneer zy in afgrysselyke tydperken eens levens, waeraen slechts een nog afgrysselyker einde beschoren is, met haer melankolisch lachje, eene lokkelyke toekomst biedt, dan wordt zy eene ondragelyke marteling. Zy verlengt den schrikkelyken doodstryd der krachten, om, aen het hart, langduriger folteringen te doen verduren. Alzoo martelde de hoop de ellendige Idonea. Wanneer zy in weerwil aller mogelyke drogredenen, zich zelve den haet en de wraekzucht van Rowna bekennen moest, bleef haer heuren minnaer over, aen denwelken zy zich hechtte, gelyk hy, die in een afgrond valt, zich aen de wortelen der boomen vastknelt, die door de voegen der rotsen heendringen. Dan, zeide zy tot haer zelve: - O! ik heb hem zoo levendig, zoo gezond verlaten! De legers zyn niet handgemeen geweest; myn geliefde is geen twister en wordt van ieder bemind!... Zouden de Zigeuners wreed genoeg zyn om iemand lafhartig te vermoorden, die hun nooit misdeed? O neen, want in de betrekkingen, welke ik door Rowna met hun gehad heb, heb ik in hun geheimzinnig gedrag niets zoo afschrikkelyks vermoed... Maer toen vertoonde zich aen haren geest het kreupelboschje met zyne mosbank, haer minnaer en de wreede Boheem, en Idonea zeeg afgemat in haren armstoel, hare oogen met hare handen bedekkende, om het afgrysselyk schouwspel te vlieden. De arme kon niet weenen; haer opge-kropt hart klopte zoo geweldig alsof het haren boezem wilde openscheuren, om de versmachtende ziel te laten ontvlugten; haer zenuwstel vreeslyk geschokt, schudde haer by tyden zoo geweldig, dat zy zich het leven voelde ontgaen in stuiptrekkende sidderingen. Te midden van dat lyden, kwam de bedriegelyke hoop en balsemde het stervende hart van Idonea met eene mymering, welke deze haren geheelen levensloop te binnen bragt. Idonea dacht aen hare kinderjaren toen zy van hare moeder geliefkoosd werd, en voelde in haer hart de stem weergalmen, waermede deze zoo treffend de balladen opzong; in hare opgewondenheid, meende zy wezenlyk door haer gevleid en gezoend te worden; maer die zoete herinneringen waren vlugtig en weldra kwam haer de schielyke dood der vrouw te binnen, welke haer zoo bemind had. De aendachtige hoop, verdreef de droefheid, welke Idonea overmeesterde, zy wees met eenen vliegenden vinger op den stuggen voogd, die op de beminnelyke moeder volgde, maer aenstonds verdween. Alsdan vertoonde zich Rowna alreeds bejaerd, maer nog vlug en opgeruimd, zy scheen beminnelyk, teeder; zy omhelsde Idonea en zeide tot haer: gy zult een lief meisje worden. - Hoe! - fluisterde de hoop tot de ziel van Idonea, - hoe zoude eene zoo teedere vrouw de wraekzuchtige Rowna geworden zyn? - maer de rampzalige Idonea verdreef dien martelenden twyfel en riep met roerenden nadruk uit: - Welk een verschil! maer ook welke beguicheling, welke wreedheid!... Zy scheen my zoo genegen, dat zelfs mynstrenge voogd my met haer de velden liet rond loopen, en nu vervloekt zy de vrouw die my ter wereld bragt! Nu verzint zy logenachtige geschiedenissen om my haer te doen verachten... maer ik bemin myne moeder toch; zy is myne moeder!.... - Helaes! - vervolgde Idonea na eenige oogenblikken, met hartverscheurend gevoel, - helaes! nimmer zal ik my het zalige woord moeder hooren toeroepen, nimmer zal ik met myn melk mynen telg zogen, nimmer zal ik hem omarmen! Ik ben geene moeder meer..., niets beweegt zich in mynen schoot, eene doodsche stilte eene ondragelyke gevoelloosheid heerscht er!.... Myn hart heeft geene zoete aendoeningen meer; het gevoelt niets dan smart waer onder het moet bezwyken.... O Rowna, wreede vrouw! in eens hebt gy er dry om het leven gebragt, want voor my is er geen leven meer... ik zie eene marteldood, eene dood van afschrikkelyke folteringen in de verte..... O! gy zyt onbarmhartig, wreed, helsch! gy hebt de borsten eener duivelin gezogen!.. Hoe anders zoudt gy de beguichelingen gebruikt hebben, waermede gy my in het verderf hebt gestort? Dan haddet gy van zulke barbaerschheid afgeschrikt! Myn minnaer hebt gy ysselyk doen vermoorden, hy, die u nooit misdeed, of wiens ouders nooit iets tot uwe schade verrigtten...... Maer - en de hoop drong zich wederom in Idonea's harte; - Maer.... zoo myn minnaer nog leefde?.... Zoo de ysselyke verschyning der kapel eens eene begoocheling was, gelyk alles wat van Rowna ooit gekomen is?... Kan myn kind door die valsche vertooning niet gedood zyn?... En zoo myn wicht nog ademde, zoo myne onervarenheid my bedroog!... God dan zoude ik nog gelukkig kunnen wezen!! - Het meisje viel met gevouwene handen op hare kniëen. Een vervaerlyke spotlach dreef de hoop uit het vertrek; zy vloog naer het leger van den Landheer, dat langzaem wederkeerde, en het slot Gallaerd voorby trekken moest. - Neen, neen! - riep Idonea uit, terwyl zy trillend opstond, - niets is er ydelheid, niets is er schim, alles is voorgevallen! ik heb myne gedoemde moeder, myne voorouders, mynen geliefden gezien! Ja, ik heb den wreeden dolk van den Boheem, in myns minnaers borst zien dalen en naer zyn harte zoeken... Ik heb myn wicht in mynen schoot voelen sterven en ben daerna over eenen put gesleept; daer, is my iets in het oor geschreeuwd, waer ik te vergeef in myn geheugen naer zoek. - In die krocht wacht ik u t' avond! - riep eene stem uit de dikte der muren. - 't Was zoo iets!... even afschuwelyk! - antwoordde Idonea door de wanhoop ontzind. - Spot met my booze geesten en roept my Rowna's vervloekingen na! Zendt my het lyden, ik zy het ten prooi..; stapelt alle martelingen op my, put alle vreugde uit myne ziel, beneemt my het verstand, alles, alles!..... want tot lyden ben ik geboren, en het uer der verlossing myner moeder was het gevloekste uer!!.... Idonea viel afgemat in haren armstoel neder. Op dat zelfde oogenblik trad Azalie, haer kamerjuffertje, binnen. Het was een edel, lief, teer meisje, van by de zestien jaren, met bruine lokken en blauwe oogen; de onschuld gemengd met een sprank van zuivere, maer vlammende liefde, teekende zich op haer gelaet. Zy was vrolyk en huppelde. - He! lieve meesteresse zyt gy hier? - zeide zy, - zoo kon ik wel nutteloos in uwe kamer gaen zoeken, om u de komst onzer geliefden aen te kondigen... Zyt vrolyk en dans met my, van avond reeds rusten onze hoofdjens op hunne borsten! - O zyt welkom, lieve engel, - zuchtte Idonea de smart versmoorende, welke de vrolykheid van Azalie in haer gevoelig hart genepen had, - gy verdryft mynen angst, want uwe onschuld beschut my tegen de helsche geesten, die rond de kamer wemelen. - Wel, lieve Idonea ik zie niets waertegen ik u moet beveiligen! - Ja... 't is waer ik heb niets gezien, maer vreeslyke woorden zyn my toegeroepen... Ik heb oogenblikken dat myne rede verdwaelt, dat myn verstand verbysterd.... Het kamerjuffertje zag vragend naer Idonea en deinsde achterwaerts toen zy het gelaet harer meesteresse aenzag, hetwelk deze nu juist tot haer ophief. - O allerliefste! - riep zy met den gevoeligsten angst uit, terwyl zy de hand van Idonea vastnam, - wat heeft u zoo schielyk veranderd?... Zeg my wat lyden, wat rampen u hebben getroffen, zeg het my toch Idonea, omdat ik u eenigzins vertrooste en helpe. - Voor myne rampen is er geene hulp, voor myn lyden geene leniging, Azalie! - antwoordde Idonea de hand van het meisje stuiptrekkend drukkende, - ik heb een nacht doorgebragt, die voldoende is om geheel een leven te vergallen of af te snyden... - Een droom! - hernam het meisje met teedere deelneming, - een nare droom! Maer Idonea is een droom genoeg om het leven te vergallen of den dood toe te brengen? Is een droom voldoende om u treurig te laten als van verre de trompet zyne komst aengalmt!... Kom, herstel u, ik zal u opschikken, opdat gy behoorlyk zyne komst verbeidet. - Ik zal mynen geliefden niet meer zien! - antwoordde Idonea snikkend, maer zy kon niet weenen. - En zoudt gy aen een droom geloof genoeg hechten om aen Von Reylan te twyfelen....? - Ik heb hem zien vermoorden! - gilde Idonea wanhopend. - Hoe is dit mogelyk, hy is by het leger? - O! - vervolgde de rampzalige Idonea - Rowna heeft het my vertoond: zy heeft myne moeder gevloekt, en ik ben veroordeeld om onteerd... onteerd te sterven!... - O God! - riep zy op hartverscheurenden toon uit, terwyl zy op hare knieën viel; - o God! dat is de straf myner ontucht! hadde ik my nooit aen de wulpsheid overgegeven, dan ware Rowna's vloek onvoltrokken gebleven! Na eenige oogenblikken nam zy hare gezellin in de armen en drukte haer aen heuren beknelden boezem: - Azalie - zeide zy met roerenden nadruk, - beminde Azalie, zoo gy ooit een gloeijend gevoel door uw bloed voelt vlammen.., zoo gy uw hart ooit voelt smachten naer eene ongekende, maer hemelsche geneugte, ontvlug dan uw minnaer, ontvlug hem! want een zyner zoenen ware genoeg om u in de zonde te doen vallen.. - Idonea!...... - O Azalie! gy weet niet wat die zonde is, de martelende onrust welke zy aen de ziel veroorzaekt, is u nog onbekend.... mogte zy u nimmer bekend worden!... Val toch nimmer zoo als uwe meesteresse; gy ziet haer lyden, het is haren doodstryd.... O indien gy immer gevoeldet wat het is moeder te zyn zonder moeder te wezen!.... O! - riep Idonea op eenen toon, die het hart van Azalie verscheurde: - O! myn wicht, de telg van mynen beminden is dood! dood!! dood!!!... en zy viel, heur aengezigt met de handen verbergende, in haren armstoel neder. Azalie verstond haer niet. De weinige woorden van Idonea waren ontoereikend om het jonge meisje geheel de aeneenschakeling van de rampen harer meesteresse te doen begrypen, om aen hetzelve de valschheid, de wraekzucht van Rowna te ontvouwen. Zy aenzag geheel het voorgevallene als een' akeligen droom en wilde de slotvoogdes vertroosten en geruststellen; daerom zeide zy met de teederste deelneming, terwyl zy hare tranen verborg: - Beminde Idonea, verontrust u toch zoo niet over uwen minnaer, noch over zyn kind, dat uwe inbeelding alleen dood waent. Rowna kan uwe moeder, noch u gevloekt hebben, of uwen geliefden doen zien vermoorden, anders zoude zy nimmer hebben durven verschynen, en over eene uer was zy op het slot. Geen antwoord ontvangende, vervolgde zy: - Kom aen het venster, het leger is naby, wy zullen onze beminden zien voorby trekken. Idonea had de magt niet meer om hare kamer-juffer te antwoorden noch te wederstaen, werktuigelyk rigtte zy zich op en leunde tegen de raemkas. Azalie stond voor haer en riep uit: - Idonea, zie eens hoe de baen van menschen krielt, wat al vrouwen, kinderen, ouderlingen er op rond zwerven en naer den kant heenstaren, langs waer onze beminden komen moeten! Idonea hoorde Azalie niet, noch zag op de baen die wezenlyk van volk krielde, heur verbryzelde geest trok haer elders: zy zag langs de uitgestrekte velden, waerop de klare zon hare brandende stralen nederschoot. Daer zocht zy noch de rustige herdershut, noch de huppelende geit, noch de vrolyke zonnebloem, noch de fiere eik...; zy zocht en vond de dorstige bloem, die verre van de beek door de brandende zon verwelkt wordt; zy verwelkte immers zoo als deze bloem! haer geliefde, welke voor haer de heldere levensbron was, leefde niet meer, en de brandende wraek welke op haer was nedergestort, verteerde haer. Een weldadige tranenvloed zoude by deze droevige mymering Idonea's hart lucht gegeven hebben, maer de eerste traen welke haer oog ontviel, werd op hare blakende wang gedroogd op het hooren van het trompetten-geschal, dat in de verte by tusschenpoozen schetterende toonen galmend naderen deed. Alsdan beklemde zich Idonea's hart; haer gelaet bestierf; zy gevoelde dat het beslissend oogenblik tusschen leven en dood daer was: niets beweegde meer in haer, noch pols, noch harteklop...., haer bloed stond stil in heure gespannen aderen... In dezen doodlevenden staet wachtte zy den voorbygang des legers af. In de verte verschenen wimpels en vaendels, men hoorde klaer de pauken en trompetten eene moedige krygsmarsch aenheffen en rondschetteren. Daer was het leger en dadelyk vloog de hoop, welke hetzelve verzelde wederom in Idonea's hart. De soldeniers van den Landheer openden den togt, zy vormden eene keurbende, van het hoofd tot de voeten gewapende mannen, welke altoos tot den stryd bereid stonden. Achter hen volgde de vuile, slordige hoop der Bohemen, welke half naekt en ordeloos daer heen liepen. Deze kenden noch kryg, noch wapenkunde en waren enkel laffe vermoorders, die met twee of drie op eenen enkelen vyand vielen, hem overrompelden, doorstaken en zynen karigen buit prys maekten. Alhoewel er niet gestreden was, waren die stroopers met buit beladen, denwelken zy fier en opgeblazen aen de omstanders vertoonden. Idonea twyfelde, na den vlugtigen blik dien zy op deze ellendigen wierp, dengenen herkend te hebben, dien zy des nachts haren Von Reylan had zien vermoorden; zy kon evenwel haer vermoeden niet tot zekerheid brengen, dewyl hare oogen slechs de bende wilde zoeken, waerby degene was naer wien zy reikhalsde. Het overige van het leger trok voorby zonder hare aendacht te boeijen, de laetste Ruiters alleen onder dewelke Von Reylan verschynen moest, werden het voorwerp van haer angstig onderzoek, maer helaes! zynen grooten vederbos fladderde niet boven al de anderen. Eene kille huivering gleed door hare zenuwen en zy voelde, dat er in haer overspannen hart iets brak.... De hoop nogthans weerhield den laetsten levens-sprenkel, welke Idonea wilde ontspatten, en deed die ongelukkige steeds tusschen de menigte edele Ruiters zoeken, om er Von Reylan den moedigsten en den edelsten onder hen allen te vinden. Helaes! noch de groene, door hare hand geborduerde zwaerdgordel, welken zy hem omhangen had, noch zyn gulden horen, waer uit hy sterke maer zoetluidende toonen trok, vertoonden zich aen haer. Zy kon hare oogen niet gelooven. Rowna welke al eenige oogenblikken achter haer stond, vatte haer in de leden, en bromde razend in haer oor: - Waer is uwe eer, waer is uw minnaer?!... Een hartverscheurende gil deed het kamerjuffertje sidderend naer heure meesteres omzien, maer zy zag slechts een dood ligchaem, uit welks mond, dik, zwart bloed liep, op den grond uitgestrekt liggen. Achter den muer, welke toeschoof verdween een vrouwenrok; Azalie liep er heen, maer muer en tapyt waren ongeschonden en het verschrikte meisje kon slechts om hulp gillen. Rowna liep haestig van eenen engen, in den muer gehouwen trap, doorkruiste eenige geheime doorgangen en bevond zich reeds in haer kamp voor dat de Bohemen er aengekomen waren.
zett001rown01_01_3_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1845, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 5, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Rowna. Eene fantastische legende van Eugeen Zetternam uit 1845.", "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1845", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "408480424", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001rown01", "ti_id": "zett001rown01", "titel": "Rowna. Eene fantastische legende", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001rown01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
III. ‘Voici le signal! - L'enfer nous réclame: Puisse un jour toute âme N'avoir d'autre flamme Que son noir fanal! Puisse notre ronde Dans l'ombre profonde, Enfermer le monde D'un cercle infernal!’ - Victor Hugo. - Ballades. - In den nacht, welke op Idonea's dood volgde, en toen de wyzer op het uerwerk der kapel van het kasteel Gallaerd den hoogsten nummer naderde, had er een helsch feest boven het gemelde slot plaets. Byna gansch de duivelen stoet was er vereenigd, onder de gedaente van morsige dieren of vervaerlyke wangedrochten. Hier vlogen uilen en vledermuizen, verder gevlerkte paerden, serpenten en scorpioenen. Dat gebroed vermaekte zich met woede en spartelde verward boven het kasteel. Nu eens woelde het naby de kanteelen en liet zich zwart op de donker blauwe lucht onderscheiden, dan weder klapperde het naer den hemel en mengde, voor het overige onzigtbaer, zyne vlammende oogen tusschen de hemellichten die aen den trans flikkerden. Sommige der gedrochten lieten zich van die onmetelyke hoogte zoo snel nedervallen, dat de lucht nevens hen floot; zy bonsden op de toppen der torens met zulk een geweld, dat deze tot in hunne aenleggingen daverden; andere daelden traeg, langs uitgebreide cirkels tot by hunne makkers en alle de vlerken klapperden vrolyk om de hereeniging te begroeten. Toen begon geheel dit helsch gespuis onder elkander te warrelen en werd één klomp, in denwelken geen gedrocht geheel onderscheidbaer bleef. Wel zag men vuer-ademende bekken byten, bakhuizen knarzen, vlerken trillen en slagen, pooten zich uitrekken, inkrimpen of aengrypen; maer alles bleef verward: het een ondier kroop boven het ander en werd insgelyks door een ander overkropen... Allen waren vrolyk op de helsche wys, en reten en verscheurden elkander in hunne duivelsche vreugde. Zy verhieven te gelyk hun geschreeuw, en het gekras van den nachtuil werd verzeld van het geloei der horenbeesten, het hunkeren der paerden en het verschrikkelyk gefluit der serpenten..... De helsche geesten feestten aldus, omdat zy eene prooi gingen grypen, welke langen tyd over hen geheerscht had, en dewelke zy daerom zouden kunnen pynigen met de verfynste folteringen door hunne woede uitgevonden. Rowna was die prooi. Zy had haer zelve zoo als wy gehoord hebben ter dood en ter helle gedoemd, en ging dien zelfden nacht haer eigen vonnis voltrekken. Besloten stond zy aen Idonea's nachtvertrek en luisterde met aendacht... De goede engelen, die ons verzellen en bewaren, verlaten ons niet dan na onze dood; die van Rowna vloog nog rondom haer, en weende: hy had, maer te vergeefs, by dit helsche wyf al menige pooging aengewend om haer tot betere gevoelens over te halen; nu zag hy voor de hem toevertrouwde ziel eene vreeslyke eeuwigheid te gemoet. Hy wendde zyne betraende oogen tot God en putte in deszelfs almagt eenen nieuwen moed, waermede hy zich by de ziel van Rowna spoedde. Aen deze vertoonde de weldadige geest, met zyne hemelsche verbeeldingskracht, de smarten der hel, en het oneindige der eeuwigheid, hy smeekte met zyne engelenstem en zyne goddelyke tranen. Rowna's ziel werd door zyn zacht gesmeek bewogen, en van zyne vertogen vervaerd: zy, die nooit iets gevreesd had, die de helle verlangde om hare wraek eeuwigdurend te maken, beefde voor zyne zoete bedreigingstem, toen het er op aen kwam haren wensch te volvoeren. De groote zwarte vogel met lederen vlerken, de prins der duivelen, zat met helsche heerlykheid eenzaem op den grootsten toren van het kasteel en sloeg zynen doordringenden blik op Rowna. Hy zag zynen doodsvyand by de ziel zyner prooi en vond deze in vertwyfeling. Van woede slagvlerkende, schudde hy geweldig met den kop en schaerde met een trotsch gebaer zyne onderdanen rondom hem. - Makkers en broeders! - huilde hy met eene scherpe en doordringende stem, nadat hy gruwelyk gesnorkt had, - makkers en broeders, wy allen, die ons boven God achten en hem trotseren, die tot des menschen verderf werken, en hen onder ons gebied brengen, wy moeten eene ziel erlangen, welke wy door onzen arbeid gewonnen hebben. Het is eene ziel welkers gelyken wy weinig in onze magt krygen en op dewelke, alle onze razerny mag nederstorten! Het is eene vrouw die God en mensch en ons heeft getergd!... Zoude de wraek ons ontsnappen? Zoude de blanke geest welke haer in heure helsche baen doet struikelen over ons zegenpralen? Neen! want voor myne oppermagt zal hy vlugten!... Maer staekt uw feestgevier, spoedt u eer de engel met grootere magt ter bestorming weder komt, haelt uit ons ryk de brandstoffen welke ons eeuwig zullen vergenoegen... en zoo wy zegenpralen, dat dan de kleinere geesten welke gy zult medevoeren, de omwoonende menschen aenhitsen, opdat deze met ons, onzen zegenprael vieren! Alle de gedrochten verzwonden op dit bevel, en Satan in het kasteel dringende versmolt in de lucht; zoo liet hy zich door Rowna in haer hart zuigen tot by hare ziel. Hier greep hy den engel bewaerder onvoorziens aen, maer ware verslagen geworden, zoo de ziel van Rowna door zyn byzyn, tot het kwaed opgewekt, hem niet geholpen had den engel te verdryven. De Boheemsche kreeg hare beradene wraekzucht weder en hechtte met nieuwe vastheid het oor op de deur van Idonea's vertrek, nauwkeurig luisterende naer hetgeen er omging. De kamer van Idonea was vierkant, met van achter eene ronde nis, in dewelke toen eenen outer opgeslagen was, waerop zes geele kaersen dompend brandden. De edele en voortyds zoo bevallige slotvoogdes lag op een doodsbed uitgegestrekt. Een gulden troon, waeraen zwarte damasten gordynen opgetrost waren, hing boven het treurig ledekant en verborg onder zyne schaduwe de misvormde gelaetstrekken van het doode meisje; geheel het vertrek was met zwart behangen en even als de troon-gordynen met gouden vlammen doorzaeid. Deze rouw alhoewel voor geene ongehuwde geschikt, paste aen de onteerde vrouw. Rondom het doodsbed zaten alle de dienstboden van het slot en baden, door een geestelyke voorafgegaen, de gebeden tot lafenis der dooden. De priester, een oud en achthaer man met gryze hairen en baerd, stond by tusschenpoozen op om het ontzielde ligchaem met gewyd water te besproeijen. Allengs verrigtte hy deze plegtigheid trager en moeijelyker, eene onwederstaenbare vermoeidheid, eene bovennatuerlyke matheid vermeesterden hem. De dienstboden verflauwden insgelyks in de vurigheid van hun gebed, en bezweken onder den onwederstaenbaersten slaeplust. Azalie zelfs, welke aen het hoofden-einde der doodsponde zat te weenen, voelde hare droefheid verslappen, haren geest verdooven. Eindelyk hielden allen op met bidden en waren weldra in den diepsten slaep gedompeld. Des priesters vurigheid alleen had hem den laetsten wakker gehouden; hy ontwaerde dat alle zyne waekgezellen sliepen en vroeg met eene trage en doffe stem: - Slaept gy? - Alsdan boog hy onder eene oppermagt bezwykende, het hoofd en bleef beweegloos zitten. - Ja gy slaept! - antwoordde Rowna, welke de deur had geopend en het laetste van dit tooneel had afgezien, - of liever gy zyt dood, want uw gevoel is met uw bewustzyn geweken; niets er magtig om den bovennatuerlyken slaep, door my verwekt, te stooren. Na dit gezegde wenkte zy den Boheem, welke haer den vorigen nacht geholpen had en haer nu wederom verzelde. - Ziet gy, - zeide zytot hem, - welke kracht myne bewerkingen bezitten; nooit hebben zy gefaeld of myne inzigten verydeld. Over vele jaren zeide ik tot de moeder van dit doode meisje, dat zy eer dry dagen voorby waren zoude sterven, en een weinig gif doodde haer; nu heb ik gewild dat deze sliepen en zy zyn als beelden geworden! Dit zeggende stampte zy tegen eene dienstmeid die, in hare houding blyvende, omviel als ware zy van steen geweest. Rowna hernam na eenige oogenblikken, tusschen dewelke zy hare oogen met eene helsche voldoening rond de kamer liet dwalen: - Haesten wy ons eer de geur dier kaersen ons ook doet inslapen, en wy in de strik vallen, die ik voor de bidders gespannen heb. Ondertusschen had zy Idonea uit de doodkoets gerukt en haer in de armen des Boheems werpende, beval zy dezen haer te volgen; zy geleide hem naer de kapel. Daer schoot de Egyptische lamp hare doodskleure stralen in het graf, aen Idonea den vorigen nacht vertoond. De Boheemsche greep het doode ligchaem uit de handen haers medegezels, en drukte het woedend tegen hare borst: - Ondervind gy nu, - beet zy haer ontzield slagtoffer toe, - dat myne vervloekingen vervuld zyn; begrypt gy nu dat gy aen Rowna's wraek niet mogt twyfelen of hopen, dat ik de magt niet heb myne bedreigingen uit te voeren! O Idonea myne wraek voltooid zich eindelyk, voor eenige oogenblikken zeg ik u vaerwel, want aenstonds vindt gy en alle myne slagtoffers, my met myne wraek in de helle weder. Eeuwig, eeuwig zal myne wraek duren en nooit zal ik er van walgen... Ik ben onverbiddelyk, omdat ik my op onmeêdoogenheid wreek!... - De vergelding is de verdienste waerdig: - vervolgde zy na het lyk in het graf geworpen te hebben, - zwanger zynde ben ik beleedigd en het is op een bevrucht meisje, dat ik myne woede uitoefen. Myn zoon, de eenige hoop myns nageslachts, is door de slotvoogdes van Gallaerd gedood, en ik heb haer nageslacht uitgeroeid. Door hare schuld dael ik zonder nagedachtenis ten grave, maer het slot en wapenschild en alles wat aen de bewooners van Gallaerd zou doen gedenken, zal ik met my verbranden en de laetste asch der beide geslachten, zal door denzelfden wind rondgeblazen worden. Dit zeggende wenkte zy den Boheem en sloot met hem den grafput. De barmhartigheid Gods stond Rowna's engelbewaerder toe, nog eens eene poging te doen om hare ziel te redden, hy kwam met verdubbelden moed den zegevierenden Satan aenvallen, en bragt het zoo verre dat Rowna murmelde: - Daer ligt zy nu rustig by het overschot harer voorouders, en myn graf zal verre van dat myner bloedverwanten wezen... men zal myne beenderen niet by de hunne zamelen, maer zy zullen met de verbrande steenen gemengd blyven, en er eenen hoop mede vormen... Helaes! de dood die ik zal smaken is toch verschrikkelyk: door de vlammen levendig verteerd te worden..... Dit gedacht doet yzen.... Maer neen! - schreeuwde zy eenklaps vol razerny, terwyl hare oogen begonnen te flikkeren. - Neen, neen! dit is vertwyfeling; ik word door eenen geest gekwollen, die my myne wreede ontwerpen wil doen verlaten, om my eeuwig gelukkig te maken! Weg, weg met hem! en reeds dwaelde de arme engel, het verlies van de hem toebetrouwde ziel betreurende. - Hoe zoude ik gelukkig wezen als ik myne gal niet op Idonea en hare moeder kon uitstorten? - vervolgde zy, - O de hel, de hel met hun!... Helsche geesten, gedoemde Satan staet my by; helpt my oogenblikkelyk dit slot vernielen! Komt, vat my in uwe helsche klauwen, doorryt mynen boezem, pynigt my...! als ik maer eeuwig hen, die ik vemaledyd heb, kan tergen! Dit huilende omhelsde zy den Boheem: - Gy sterft met my, gy hebt met my geleefd! - riep zy hem toe op de helsche gedrochten wyzende, die de vlammen reeds verspreidden, en eene brandende toorts nemende, doorliep zy het kasteel, verbrandende al hetgeen zy vond. De boeren ontwaekten van het getier, dat de bovennatuerlyke brandstichters hielden, en ver-stomden toen zy het slot Gallaerd in lichtlaeije vlam zagen. Geheel het gehucht was oogenblikkelyk te been om de behulpzame hand te bieden; maer zoo de omvallende muren niet belet hadden, het slot te naderen, had de schrik, van helsche geesten, met vlammende toortsen langs het kasteel te zien rondloopen, het wel belet. Deze vertoonden zich, zwaeijende met hunne vlammen, aen de vensters, schiet- of luchtgaten; zy spogen vuer en staerden met schrikkelyke vueroogen op de aensnellende gehuchtelingen. Nu liepen zy naer boven en vereenigden hunne fakkels, welke alsdan zoo hoog vlamden, alsof zy de hemelen wilden doen vuer vatten; dan, drongen zy in de kelders, en deden de vlam langs de grondvesten opstygen. Ook vlogen zy in de lucht en wierpen en spuwden eene zoo groote hoeveelheid vuers op het kasteel, dat de hemel aen eenen omgekeerden vuerberg geleek. De boeren wrongen van angst hunne handen stuiptrekkend in een, en beefden in alle hunne lidmaten; zy wilden den hemel hulp afsmeeken maer konden niet bidden, dusdanig had hen de vrees bevangen. Een geweldig gejoel en gejuich, hetwelk eensklaps uitberstte, voerde hunnen schrik ten top. De Bohemen, welke kwamen toegesneld, veroorzaekten dit gebulder; zy schaerden zich rond het kasteel en begonnen te dansen. Vooreerst ging de kring door hun gevormd, traeg voort, want de Zigeuners stapten hand aen hand, maer op eens begon hy geweldig te draeijen: de Bohemen liepen als razende en tierden als dolle. Zy schreeuwden zoo hevig met hunne donderende stemmen, dat de grond daverde. Toen wilden de boeren vlugten, maer de kleine helsche geesten, welke op Satan's bevel gekomen waren, boezemden hun eenen onweêrstaenbaren lust in, om zich met de Bohemen te vereenigen; het waeijend gedraei van den kring deed hun eene soort van hoofdzwym krygen en eensklaps hun afgedwongen besluit genomen hebbende, rukten zy te gader den ronde open, voegden zich er tusschen, en liepen met de Zigeuners dolzinnig voort. Terwyl die ontzinden zwaeiden en tierden, kwam er een rif met brandende oogen en verzengden mantel op de wanden van het kasteel, en wierp den priester uit de vlammen; dan verdween het om weder met eenen nieuwen last te verschynen, en droeg op dezelfde wyze alle de dienstboden buiten het slot. Het was Idonea's moeder, die de bedienden redde. Deze waren nauwelyks het gevaer ontsnapt of de helsche geesten maekten zich van hun meester, ontwaekten hen, deden hun hoofd dwarrelen en de wakers met dezelfde dolheid der Bohemen geslagen, vergrootten den ronde, die nu nog vinniger draeide en over grachten en slooten vloog. Alwie tusschen dien onwederhoudelyken ring viel, werd onmeêdoogend verpletterd, want de ring hechtte zich boven hun weder vast en vloog met nieuw geweld. Menig een viel in de grachten en versmoorde, of zoo de gracht te ondiep was, gaf hy den geest door het gewoel, dat over hem heen snorde en zyne ademhaling belette. Niets wederhield dien vreeslyken kring, noch het gekerm der vallende, noch het gesteen der stervende, noch de stem, welke zich uit het brandende slot verhief en dewelke anders een ieder had doen yzen of van schrik besterven: het was Rowna, die hare stem zoo vreeslyk boven het gejoel des krings en het donderend gedruis der helsche schaer deed galmen; zy liep en danste rond het brandend slaepvertrek van Idonea, altoos zwaeijende met hare toorts. Zy bezong haren zegenprael, hare voldane wraek en schreeuwde: - Nu mag ik zege zingen! nu kunnen alle volkeren der aerde roepen: Rowna heeft zich gewroken!... Nu kan de schim myns zoons gerust slapen, zonder nog naer wraek te zoeken... Vier menschen heb ik door mynen haet vernietigd! De hartvochtige vrouw, welke myn kind doodde, heb ik door gif in de pynelykste stuiptrekkingen doen sterven, hare dochter heb ik gedood en derzelver kind in haer ligchaem versmacht; haer minnaer deed ik vermoorden! Zege! zege hier op aerde, nu ga ik in de hel op nieuw zege zingen! Daer, vind ik u, ontuchtige Idonea, met uw byzit en uw kind, hetwelk zonder zuivering stierf: daer vind ik uwe moeder, daer vind ik u allen weder! Vlammen nadert, verslindt my, gewelven stort in, om mynen wensch dadelyk te volvoeren! - Bezing uwen zegenprael niet - antwoordde eene stem, die Rowna deed yzen en stilstaen, - hy is onvolmaekt! het belangrykste deel uwer wraek, datgeen, hetwelk eeuwig, eeuwig duren moest, blyft onvoltrokken. God straft de onschuld niet, maer hy straft de hartvochtigheid en het onmeêdoogen! Idonea was niet pligtig, mits gy haer kunstig vallen deed. - Zy vliegt met haer minnaer en haer wicht ten hemel en wy wreedaerds, zinken ter hel!!.. Dit zeggende omhelsde het rif de razende Boheemsche en plofte met haer door de gewelven. De brokken van Rowna's ligchaem, alsook de beenderen van het geraemte bleven aen de bonken der binnenaerdsche rotsen hangen: want niets dan hunne zielen, door de duivelen verzeld, stortten in de helsche vlammen...... Van het kasteel Gallaerd bleven zelfs geene puinen over. einde.
zett001rown01_01_4_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Dichtkunst. Een hekeldicht op hetgene ons land en onze eeuw gispenswaerdig oplevert. - Een opstel van ten minste honderd verzen. - Prys: een gouden eermetael. Drie stukken werden de Maetschappy toegezonden. Daer geen der opstellen aen de vereischten van het onderwerp voldeed, zoo werd de uitgeloofde gouden eerepenning niet toegewezen. Echter werd als lierzang, het stuk getiteld: Het Vlaemsch, met kenspreuk: Voor Moedertael en Vaderland, het beste geoordeeld en by het openen van het daer bygevoegde briefje werd bevonden dat de opsteller er van was de heer August Van Acker, van Eecloo, aen wien eene aenmoedigings medalie is toegekend.
zett001simo01_01_1_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Proza. Een historisch romantisch verhael. - Een opstel van ten minste vyftien bladzyden druks. - Prys: een gouden eermetael. De uitgeloofde gouden eerepenning is met eenparige stemmen toegewezen aen den heer Eug. Zetternam, van Antwerpen, met het verhael getiteld: Simon Cokkermoes, met kenspreuk: Ik doe wat ik kan. Ofschoon de Maetschappy voor dit vak slechts een prys uitgeloofd had, heeft zy toch eenen tweeden toegekend aen het in verdienste naestbykomende stuk: Egmont's einde, tot kenspreuk dragende: Die my zegt wat ik misdeed, Is ook myn vriend, al is 't my leed. (Poirters.) By het openen van het daerby gevoegde briefje werd bevonden dat de opsteller er van was, de heer Ecrevisse, vrederegter te Eecloo. Regters in beide vakken waren de heeren F.A. Snellaert, J.F.J. Heremans en F. Rens. Daerenboven had de Maetschappy nog verscheidene eermetalen uitgeloofd voor onderscheidene vakken van uiterlyke welsprekendheid, te weten:
zett001simo01_01_1_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Ernstige uitgalming. Eerste klas. Eerste prys: Een gouden eermetael. Tweede prys: Een verguld zilveren eermetael. Tweede klas. Eerste Prys: Een verguld zilveren eermetael. Tweede prys: Een zilveren eermetael.
zett001simo01_01_1_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 4, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Tweede klas. Eerste Prys: Een verguld zilveren eermetael. Tweede prys: Een zilveren eermetael.
zett001simo01_01_1_3
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 5, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Boertige uitgalming. Eenige klas. Eerste prys: Een verguld zilveren eermetael. Tweede prys: Een zilveren eermetael. Tot de eerste klas in het ernstig vak der uitgalmingen behoorden de mededingers aen welke reeds, in wedstryden buiten hunne woonplaets, een of meer pryzen toegewezen werden. Tot de tweede, zy die nog niet bekroond waren geweest; echter stond het den liefhebberen, tot de tweede klas behoorende, vry in de eerste klas mede te dingen. Meer dan zeventig declamatoren uit alle oorden van Vlaemsch België, namen den 10 february 1850, aen dezen wedstryd deel. Alvorens tot den kampstryd over te gaen, sprak de heer A. Coppenolle, lid der Maetschappy, de volgende redevoering uit: ‘Myne Heeren en Vrouwen, Broeders en Zusters in den vlaemschen bloede, Over drie jaren hadden wy het genoegen UEd. tot een vaderlandsch feest, even als datgene welk aenvangen gaet, uit te noodigen. Onze poogingen ter verheerlyking van het vaderland en de moedertael vonden alsdan onder u allen eene warme deelneming, die ons heeft aengespoord dergelyke plegtigheid van tyd tot tyd in onze stad te vernieuwen! En mogten wy, Deynzenaren, bovendien sluimeren: terwyl wy in de kleinste gemeente, in het geringste hoeksken van Vlaenderen, overal stryders zien opstaen om de heilige vlaemsche zaek te verdedigen, mogt Deynze niet ten achterblyven: het gold immers de grootmaking, het gold immers de wedergeboorte van het vlaemsche vaderland! In het oog van eenige aterlingen, die onzen ruwen, doch magtigen vlaemschen voet op eene enge, belachelyke, parysche leest willen schoeijen, mogen de pryskampen van uiterlyke welsprekendheid als een belangloos vermaek aenzien worden, dat onze eeuw onwaerdig is; onze overtuiging blyft dat zy het eenige middel zyn zal om op eene behagelyke wyze de beschaving onder de menigte te verspreiden; - onze overtuiging blyft dat, zonder die pryskampen, het vlaemsche volk, vooral ten platte lande, tot zelfs het gevoel zyner eigenwaerde zou verliezen, dat het, zonder die nuttige oefeningen, de helden die Vlaenderen tot het toppunt van luister en magt opvoerden, zelfs niet by name zou kennen! - Doch laten wy ons aen zulkdanigen die nimmer iets goeds op hunnen bodem aentroffen, niet gelegen! hebben zy hunne eigene tale niet verleerd? hebben zy de voorvaderlyke zeden niet afgezworen? Zyn zy in één woord geene vreemdelingen in hun eigen vaderland? De ware Vlaming hoeft niet om te zien wanneer hy weldoet, wanneer het harte hem zegt dat hy handelt gelyk zyne voorouders handelden. ‘Wy weten dat nog menig vooroordeel tegen onze tael bestaet, wy weten dat diegenen zelfs welke geroepen waren om haer te verdedigen, zich niet alleen jegens haer onverschillig toonen, maer uit laffe schaemte, om in het oog van vreemdelingen en ontaerde Belgen niet helachelyk te schynen, haer welligt den genadeslag zouden toebrengen, doch dit ontmoedige ons niet! Zien wy de tael der meerderheid van het belgisch volk overal verstooten, in het hooger onderwys door onze vlaemsche volksvertegenwoordigers zelven versmeten en in het lager onderwys, ja daer zelfs waer men den vlaemschen landbouwer in zyn nederig bedryf onderrigt, verbannen: in het hart van het volk leeft de tale der vaderen voort; men legge alle mogelyke listen in het werk, het vlaemsche volk zal men niet verbasteren, zal men niet verfranschen! Heeft men niet gezien dat eene overheersching van drie eeuwen den vlaemschen volksaerd niet heeft kunnen ten onder brengen! Neen, de leeuw kan sluimeren; maer ontaerden kan hy nooit! Getuigt het gy allen, die u in heilige geestdrift ontstoken hebt gevoeld by het hooren der liederen van Vlaenderens dichters, der verrukkende tafereelen van vlaenderens geschiedsschryvers! Getuigt het gy, vlaemsche kunstbroeders, die zoo talryk naer Deynze sneldet om daer niet alleen uwe kunst, maer vooral uwen vaderlandschen yver te toonen! Neen! Vlaenderen zal steeds het grootsche, het roemryke, het onafhanklyke, het oude Vlaenderen blyven. Maer, broeders en zusters in den vlaemschen bloede, en gy kunstoefenaers, die brandt om in het strydperk te treden, rekken wy uw geduld niet langer! Ontvangt den opregten dank voor uwe deelneming aen dit feest, en gy, achtbare bestuerders dezer stede, die het niet beneden uwe waerdigheid geacht hebt vlaemsch te zyn, gy die de wedergeboorte des vaderlands in zyne zonen wilt aenmoedigen, ontvangt gy ook de uitdrukking van onze innige erkentelykheid voor de vaderlyke bescherming die gy aen onze maetschappy in het algemeen en aen deze vlaemsche plegtigheid in het byzonder, hebt verleend!’ Thans was het de beurt der tooneeloefenaren welke aen den wedstryd deel namen, om in het strydperk te treden. Met onzen welgemeenden dank voor hunne broederlyke deelneming, laten wy hier de namen der pryswinnaren volgen.
zett001simo01_01_1_4
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 6, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Deftige uitgalming. Eerste klas. Eerste prys: aen den heer A. Van Hoorebeke, van Zomerghem, met de Aenspraek van Philips van Artevelde. Tweede prys: aen den heer H. Vande Water, van Brugge, met Het uer der doodstraf. Tweede klas. Eerste prys: aen den heer A. Van Gyseghem, van Lokeren, met Willem van Saeftingen. Tweede prys: aen den heer P. Desmedt, van Zomergem, met De dood van Jakob van Artevelde.
zett001simo01_01_1_5
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 7, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Tweede klas. Eerste prys: aen den heer A. Van Gyseghem, van Lokeren, met Willem van Saeftingen. Tweede prys: aen den heer P. Desmedt, van Zomergem, met De dood van Jakob van Artevelde.
zett001simo01_01_1_6
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1850, "achternaam": "Ecrevisse", "bibliotheek": "gent_001univ01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Simon Cokkermoes; Egmont's einde van Eugeen Zetternam en Pieter Ecrevisse uit 1850.", "geb_datum": "3 juni", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Obbicht, bij Sittard", "geb_plaats_code": "obbic001", "genre": "proza", "jaar": "1850", "jaar_geboren": "1804", "jaar_overlijden": "1879", "language": "nl", "maand": "2016_09 ", "overl_datum": "16 december", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Eeklo", "overl_plaats_code": "eeklo001", "pers_id": "ecre001", "ppn_o": "408481579", "revision_date": "2016-07-07 00:00:00.000", "section": 8, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001simo01", "ti_id": "zett001simo01", "titel": "Simon Cokkermoes; Egmont's einde", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001simo01_01", "vols": "", "voornaam": "Pieter", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Boertige uitgalming. Eenige klas. Eerste prys: aen den heer Van Wegmeersch, van Ronsse, met Pieter of de domme dienstbode. Tweede prys: aen den heer L. Vande Water, voormeld, met Mynheer Langenbek. Aenmoedigings pryzen werden toegekend aen de Brugsche jonge heeren Stadsbader, met Een bedelkind van Savoije, en P. Maen, met De Losbandige. De maetschappy had zich het regt voorbehouden, om de bekroonde stukken in eenen bundel te verzamelen en naderhand verkrygbaer te stellen. Met het uitgeven van dit boek, denkt zy aen deze belofte te voldoen.
zett001simo01_01_1_7
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1848, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "antwe001erfg01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De tooverdoos van Eugeen Zetternam uit 1848. Eugeen Zetternam is een pseudoniem van Joos Jozef Diricksens.", "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1848", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": "nl", "maand": "2023_03 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "", "revision_date": "2023-01-02 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001toov01", "ti_id": "zett001toov01", "titel": "De tooverdoos", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001toov01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
De tooverdoos. Vertelsel. Die Kinder sie hören es gerne. Goethe. Wie ontploken oren heeft Die hore, wat si wt geeft! Ende sette sine verstannesse daeran, Desen Spiegel te verstane dan, Die ic hier wt sal geven, Daer ic van Gode toe ben gedreven. Lodewyk van Velthem. Spiegel Historiael. Boeck VII. c. XVII. Huldergerds prophecien.
zett001toov01_01_1_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1848, "achternaam": "Zetternam", "bibliotheek": "antwe001erfg01", "categorie": 1, "chapter": 2, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De tooverdoos van Eugeen Zetternam uit 1848. Eugeen Zetternam is een pseudoniem van Joos Jozef Diricksens.", "geb_datum": "4 april", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Antwerpen", "geb_plaats_code": "antwe001", "genre": "proza", "jaar": "1848", "jaar_geboren": "1826", "jaar_overlijden": "1855", "language": "nl", "maand": "2023_03 ", "overl_datum": "10 oktober", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Antwerpen", "overl_plaats_code": "antwe001", "pers_id": "zett001", "ppn_o": "", "revision_date": "2023-01-02 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zett001toov01", "ti_id": "zett001toov01", "titel": "De tooverdoos", "url": "https://dbnl.org/tekst/zett001toov01_01", "vols": "", "voornaam": "Eugeen", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Eerste hoofdstuk. Van eenen Geest, die eens een slot bewaerde. Die Geest was eens de beste aller beschermers. Geen der bovennatuerlyke wezens, welke eertyds hunne magtige hulp aen de menschen verleenden, bezat ooit den doordringenden arendsblik, waermede hy mylen ver de aerde overstaerde, en nooit gloeiden hunne oogen van ieverigeren argwaen, wanneer zy hare diepten peilden. De menschen sidderden wen hy hun binnenste doorzag, en hy in wien Adalhil het minste oneerbiedig of aen zynen meester vyandig verlangen ontdekte, werd dadelyk getroffen door de vlam die van den Geest heenschoot en den misdadige met de kracht en de snelheid eener bliksemflits nederplofte. Gelukkig, hadde Adalhil zyne kracht tot weldoen ingespannen, zoo zyne magt tot geluk ware gedyd; maer, helaes, hy gebruikte zyn vermogen niet dan om tyranny te ondersteunen, dan om dwingelandy te staven. Hy leende zich aen een man, welke zyn looden scepter zoo zwaer mogelyk op zyne bloedverwanten deed drukken, en zyne opperheerschappy wilde uitbreiden over geheel het eiland, waer onze geschiedenis voorvalt. Dit eiland ligt ergens verholen midden in zeeën, die in de onmetelykheid verloren loopen, en waervan nooit oog het einde mogt aenschouwen. Een gezin was daer eens gestrand, rampzalig gezin, in Gods verbolgenheid te midden der orkanen daer heen gezweept, om er zich te verlustigen in de smarte der nooitvoldoenbare begeerte, der onbepaelde heerschzucht, en der duldelooze armoede! Voldoening eener straf die de ongelukkigen misschien van over eeuwen aen den Oneindige schuldig waren. En nooit had er tot dergelyke straf geschikter land kunnen uitgekozen worden; want nauwelyks was het gezin er aengestapt, of in ieder lid ontkiemden toomelooze driften, heillooze verlangens, die als met den adem in hen geboren werden en nooit meer sterven moesten. Misschien, was het een onbluschbare haet welken zy tegen elkander opvatteden en die tot afgunst oversloeg, althans beneed de eene dat de andere het voedsel of den rykdom gebruikte, welke het eiland in zulke ruime mate voortbragt. Er waren vruchten in overvloed en men trok ze elkaer uit den mond; er was goud, en sommigen wilden er hun lichaem mede bekleeden, terwyl zy hunnen broederen den geringsten oorring weigerden; er waren marmers, welke men slechts uit de aerde delven moest, maer elk verlangde paleizen en misgunde zynen evenmensch het hutje dat hy bouwde. Had men gevoegelyk gekunnen, men had zich onderling het heilryk licht nog ontzegd en elkander belet van onder den blauwen hemel te rusten. Alzoo onttrok de booze hebzucht dit gezin aen zichzelven en wierp het onmeedoogend in den maelstroom van het noodlot, dat al deszelfs leden in zyne onberekenbare vaert medevoerde. Het kneep hun hart te samen en perste er de meeste goede hoedanigheden uit, om het daerna op te vullen, met schrander egoïsmus en hoonend medelyden! Onophoudelyk werden zy geteisterd tusschen haet en liefde, zelfszucht en grootmoedigheid, wraek en vergiffenis; en zy dobberden in die tegenstrydige gevoelens zonder uitzicht, zonder hoop, zonder zich te kunnen bedwingen, even gelyk het schip dat te midden des onweders tusschen de baren geslingerd wordt, de eene klip ontwykt om op de andere te stooten en door den wind aengedreven, nuttelooze poogingen aenwendt om zynen gevaerlyken loop te stuiten. Maer die staet van overspanning kon niet blyven voortduren. De hevige stryd tusschen die verschillende driften en die hatelyke gevoelens had uitgewoed; het werd kalmer, was het niet inwendig, dan toch voor het uiterlyke. Eén toch van het gezin moest zegepralen, als er met de vuist gestreden werd, en die stelde eene magt daer, waervan hy het onmedoogendste en het onwaerdigste gebruik maekte. Niet voldaen, die zelf vooreerst volkomen genoten te hebben, wilde hy ook dat er zyn nageslacht van proefde, en hy liet zyn vermogen aen zyne kinderen over. Deze, even gelyk hun vader zyn gezin miskend had, verachtten insgelyks hunne neven en lieten ze in gebrek en armoede voortsdwalen. Maer onder die laetste waren er ook die moed en kracht hadden: zy verhieven zich allengskens boven de andere; en dan, dan vergaten zy ook hunne ongelukkige broeders.... Adalhil nu was uit de mengeling der heillooze driften dier rampzaligen geteeld. Zachtjes was hy onder de schaduw der lommeryke dreven van het eiland opgegroeid, en hy had zich aen een der eerste stichters van de openbare magt gehecht, besloten van dezen tegen zyne bloedverwanten te beschermen en zyn gezag te staven. Gezamentlyk hadden zy eene woonplaets gezocht, en die gekozen op eene rots, welke het eiland beheerschte, en door zwaren arbeid nog hooger opgetrokken, den Geest het middel gaf om zelfs een deel der zeeën te overstaren. Adalhil zat gewoonlyk op het toppunt van dit hoog gebouw, en kon dan met eenen verachtelyken blik de hutten gadeslaen, welke, rondom de rots gebouwd, door hare kleinheid geleken aen de dobberende golfjes eener zee, die de klip scheen te bespoelen. De vlerken saemgevouwen, leunde hy daer op zyn grooten schild, omvattende met zyn knypenden klauw eene ruwe byl, schrikkelyk kenteeken van de heerschappy zyns meesters. Zyn glinsterend kleed hing neder op den toren en versierde dezes top met zyne wonderbare schittering. Nutteloos zou het geweest zyn, in dien glans eene vaste kleur te willen onderscheiden; want het was een geheimzinnig weefsel van hemeltergenden hoogmoed, redelooze heerschzucht en onkrenkbaer vermogen. Verwonderbare teekens waren er op gegrift, en alwie dit kabalistieke schrift niet ontcyferen kon, zag niet dan eene mengeling van bloedende harten, menschenoogen, hertshorens, verkenstoten, visschenvlimmen en zelfs tot ezelsooren toe! Dit schynt nu belachelyk; maer die geheimzinnige teekens waren wonderwel geschikt tot het verbysteren der mindere menschen, in wier oogen de onmatige magt van Adalhil nog vergrootte, door de helsche afbeeldsels waermede zyn gewaed opgeluisterd was. Maer de tyd verwoest al wat geen goddelyken oorspronk heeft. Sprankel der helle, door menschelyke misgrepen tot een wezen opgeteeld, moest Adalhil aen deszelfs werking onderhevig zyn en vergaen, even gelyk al wat aenzyn heeft ontvangen. Hy was allengskens vervallen: de kleur van zyn kleed was getaend, en de helsche griffels verloren dagelyks iets van hunne klaerheid. Met het verslensen van zyn heerschgewaed verloor hy ook wezenlyk zyne kracht, en, gelyk het vuer uit zyne bloedroode oogen was gedoofd, had hy ook het vermogen verloren om iemand onfeilbaer neêr te vellen. Dit maekte hem kortzichtig, en hy was niet meer grootsch maer kwaedaerdig. Niet zelden liet hy zyne byl grimmig op den magteloozen nedervallen en lachte dan, als hadde hy eene groote zegeprael behaeld. Somtyds grynsde hy verschrikkelyk, en men hoorde hem opbruisen tegen het verval zyner krachten, toen hy begon in te zien dat hy nu zyne vorige magt het meest behoefde. En waerlyk, de hutten welke eertyds rondom het kasteel zoo laeg over de aerde kropen dat zy eene effen zee geleken, waeruit de rots alleen naer boven stak, waren nu zóo vergroot dat zy baren schenen, die op Mordohan's slot aenkwamen om het te verbryzelen. Wel waren er wooningen van mindere gestalte gebleven, maer die stonden in de verte, en dienden slechts om de hoogte der eerste te doen uitkomen. Daerby was de drokte die steeds in deze heerschte, de rykdom welke er uit te voorschyn kwam, de pracht waerin zy praelden voldoende om Adalhil schrik aen te jagen en voor den duer zyns overwigts te doen beducht zyn. Inderdaed kwamen hunne inwooners zeer dikwils het slot bezoeken, niet met beleefdheid, of voorkomende gehoorzaemheid, maer met eischende en beledigende woorden, welke door de onvoldoenbare schulden van Mordohan gewettigd werden, en die Adalhil dus niet beletten kon. Eén was daerin byzonder overmoedig. Hy woonde over Mordohan's rots, in een prachtig gebouw, dat hy allengs had weten te verheffen, en hy had door arbeid, listen nyverheid schatten vergaerd, die als 't ware onuitputtelyk schenen. Hy werd Sulmath genaemd en dreef handel in fluweel, juweelen en al die andere dingen, welke aen den lust om te schitteren onontbeerlyk zyn. Dergelyke waren aen Mordohan leverende, bragt hem dat verkeer in eene soort van gemeenzaemheid met dezen opperheer, het leerde hem dezes magt waerderen, en deed in hem de begeerte ontstaen om die te deelen. Hy was reeds bejaerd, maer nog frisch en gezond, en de ryke kleeding waerin hy steeds schitterde, bragt het hare by om zynen ouderdom wat te bewimpelen. Nogtans, in weêrwil zyne mannelyke schoonheid was er iets terugstootends in hem, dat menigeen afkeer inboezemde, en de verfoeijelykste winzucht, gepaerd met de arglistigste bedriegelykheid, welke op zyn aenzicht uitblonken, waren zeker weinig geschikt om genegenheid op te wekken. Op eenen schoonen zomerachtermiddag ging hy wandelen, en stapte liefopgesmukt en wel te vreden zyne deur uit. Op straet stak hy zynen neus in de lucht om te vernemen of het weder niet wankelbaer was, en daer vloog hem de sombere rots van Mordohan in het oog. Hy mat haer met zynen blik en zuchtte; heel zyne vrolykheid week voor zyne afgunst. Starend op zyn eigen huis zag hy met voldoening deszelfs rykheid, de edelheid zyner sieraden en de fierheid zyner raembogen; maer hy vergeleek het terzelfder tyd met dat van Mordohan, en zag hoe oneindig veel het in hoogte van dit van het magtig opperhoofd verschilde. - Morgen, - sprak hy droevig, en met zynen wandelstok naer den top zyns gevels wyzende; - morgen doe ik er nog eene stagie optrekken.... Maer waertoe zal het dienen? - vervolgde hy somber. - Schynbaer zal ik grooter wezen, wezenlyk blyf ik dezelfde. Ik mag vry myn woon reuzachtiger dan die van Mordohan maken, ik mag my kostelyker kleeden dan hy; boven my, boven my hangt altyd zyn gevloekt en onwrikbaer gezag!.. En waerom heerscht die man over my? Ik ben het kind zyns broeders, en ben ryker dan hy. - Ik maek goud! - hernam hy zoo gewigtig als hadde hy den steen der wyzen ontdekt, - en Mordohan verteert hetgeen hy bezit, en toch, toch is hy magtiger dan ik! Sulmath staerde nu in den hemel; hy zag de zonne die haer koesterend licht zoowel op zyne eigendommen als op die van Mordohan wierp; hy bewonderde het azuer waerin zy gevat is en dat zoo ver zyne oogen reiken konden alles omvademde wat bestond. Een zoel windeken blies in zyne haren en ging versterven in het groene loover der bloeijende dreef, waer het al de bladeren van het malsche kreupelhout zingen deed. Hy ademde het windeken hevig in en blies het weder uit; toen ademde hy nogmaels en zegde bedaerd tot zichzelven: - De zon schynt voor allen; ik adem de lucht gelyk iedereen, al die hoofdstoffen zyn voor wie ze genieten wil; komt de magt dan ook niet aen ieder toe? - Hy stapte voort, inwendig opgewonden door dit streelend gepeins; dan, op eens rezen er nieuwe gedachten op in zynen geest en: - Harmona, de dochter van Mordohan is een lief meisje, een engelachtig kind, dat een goed hart heeft en zeer grootmoedig is. Ik bemin dat lieve schepseltje, ik bemin het waerlyk. Zoo ik.... Mordohan heeft lust naer goud, ik, lust naer magt. Hewel, hy geve my zyne dochter, dan ben ik lid van zyn gezin, dan maek ik deel van zyn bloed; hy zal my dan toch geen aendeel in zyne heerschappy weigeren, zoo min als ik hem een paert in myn goud weigeren zal; en kan ik dan wel niet over het eiland regeren, dan zit ik toch mede in den zetel waerop Mordohan nu alleen troont. Zoo tegen zichzelven redenerende was hy de dreef doorgewandeld, welke van zyn huis naer een niet ver afgelegen boschje liep, en hier naderde hy een wooningsken, zoo gering van voorkomen, dat men wel opletten moest om het tusschen de linden en het klein gewas te onderscheiden. Sulmath stond voor hetzelve stil. Ook dit hutje mat hy met zyn valkenoog; maer nu verried zyn aenzicht geene begeerlykheid; integendeel spreidde er zich eene tint van angst over uit, en zyne lippen trokken zich bibberend te samen. - Ik ben van u vervaerd, kleine wrat! - mompelde hy. - Gy ook wilt aengroeijen. En zoo ik myn aendeel in de oppermagt verkryg, zal uw inwooner ook om het zyne komen. Nu stapte hy nader by en zag door het raem, waerin gebroken ruiten en aengeplakt papier de bewooners tegen het ongure weder schenen te moeten bevryden. Een glimlach speelde om Sulmath's lippen, hy schokschouderde. - Hoe gemakkelyk is dat te verhoeden! - mompelde hy en keek weêr naer binnen. - En toch, - ging hy eenige oogenblikken later voort, - toch ben ik van u vervaerd, gevloekte hut! - En hy vervolgde sidderend zynen weg. Wat was er dan toch in dat kleine huizeken dat dien ryken man zulken schrik aenjoeg, dat dien heerschzuchtigen zoo deed sidderen! Het was toch zoo een arm wooningsken! Slechts uit één vertrek bestaende hing het, als het ware, te midden van vier stylen, die, aen de vier hoeken in den grond gestoken, het geheele ondersteunden en in voege hielden. Tusschen die stylen waren takken gevlochten met gele kleiaerde aengevoegd, welke, langs alle kanten verbrokkeld aen wind en regen een vryen doortogt lieten. Door geene zoldering was het vertrek beschermd; alleen een verhakkeld rieten dak hield er des winters den hagel buiten. Voorts hing er hier en daer eenig grof huisraed tegen den wand, en in den haerd smeulde een aschvuer, waerop een brood te bakken lag. In eenen hoek stond een getouw, waeraen een jongeling zat te weven. Deze was schoon, en hoewel heel zyn uiterlyk vermoeden liet dat het gebrek zwaer op hem drukte, straelde nogtans de edelhartigheid u van zyn gelaet te gemoet. Hy weefde geene stoffen maer slechts draden welke hy met zyn zweet aenlengde. Die draden trilden en schenen bezield; en het waren ook wezenlyk de levensdraden der menschen, welke Demhar pynlyk uitrekte. Die verheven dienst aen de menschheid had hem beter lot moeten verschaffen, en hy was waerdig in edeler woon te troonen; maer nu het ongeluk het tegendeel wilde, onderwierp hy zich gedwee en lydzaem. Hy was gelaten in de smart, en zeker om zich in die stemming te houden zong hy, op de maet van zyn getouw, de volgende woorden, welke wy nagenoeg vertaeld hebben: Eindloos lyden is myn lot; Armoê werd my toegezworen, Voor de smart werd ik geboren; Maer 't was zoo de wil van God! Waerom treuren, 't Hart verscheuren? Beter is 't my op te beuren En te hopen in dien God, Die my gaf zoo bitter lot, In dien God, In dien God. Die nooit lacht is stapel zot, Die nooit weent is vast een ezel, Allebei zyn even bot; Beter is de kwezel, Die, betrouwend op haer God, Steeds berust is in haer lot, In haer lot In haer lot. Weenend lachen is myn stiel En treuren, en schreijen, En spelemeijen Met de smart die op my viel. Maer aen 't graf daer paelt een dal, Een lustig dal, Een prachtig dal, Dat ieder niet beërven zal; Maer my is gegeven Wanneer ik myn leven Slyt in taei geduld; En zoo wordt vervuld Gods wille Gods wille Gods wille. Nauwelyks had hy dit liedje geeindigd of er kwam eene jongvrouw binnen. Zy had zyne stem van buiten gehoord, en dan door de spleten der wrakke deur geluisterd tot hy van zingen ophield. Deze was zoo hemelsch schoon, op haer wezen smolt kinderlyke vrolykheid met medelydenden weemoed zoo zacht te samen, in hare minste bewegingen lag iets zoo betooverends, dat zy mogt fier zyn op den naem van Harmona dien zy voerde, daer men haer waerlyk als eene levende harmony mogt begroeten. Nu droeg zy aen haren arm een korfken van gouddraed, en nadat zy dit in een hoekje had nedergezet, op eene wyze die toonde hoezeer zy in dit verblyf der armoede op haer gemak was, vroeg zy met hare zilverfyne stemme: - Ik hoorde u daer zingen, Demhar? Maer Demhar antwoordde niet; aen al zyne gebaren, aen heel zyn voorkomen kon men afmeten hoe diep dit bezoek den jongeling trof. By Harmona's intreden had hy zyn werk laten varen, en zich dan omgewend om het hooge rood te verbergen dat hem naer het voorhoofd klom. Intusschen herhaelde de freule haer gezegde en voegde er by: - Van wie hebt gy dit liedeken geleerd? - Van den profeet Sidhan, - was Demhar's antwoord. Harmona trok den mond ontevreden te samen; maer zich herstellende, vroeg zy met een deelnemenden glimlach: - Hebt ge reeds gegeten, Demhar? Hy aenzag haer met een blik vol eerbied en genegenheid, maer waerin ook gekrenkte fierheid te lezen stond, en antwoordde zonder dat de toon waerop hy sprak, haer kwetsen kon: - Nog niet, mejuffer; maer ge ziet myn brood op de assche bakken, en verschaft myn bestaen my weinig, ik ben er mede te vreden. - Ge weet, Demhar, dat ik u nooit iets uit medelyden breng maer wel uit genegenheid. - En onder het uiten dier woorden haelde zy haer korfken te voorschyn. - Als juffrouw Harmona het my uit genegenheid schenkt, kan ik niet weigeren. - En hy zoende de hand der goede freule, welke zyne tranen tusschen hare vingeren voelde rollen. Stilzwygend en met innig genoegen zag zy een geruimen tyd hoe smakelyk de jongeling hare spyze nuttigde; dan hernam zy: - En hoe gaet het nu al, Demhar? - Rampzalig, freule, rampzalig, - was het antwoord. - Ge moet toch maer geduld hebben, goede vriend; het is wel jammer dat myn vader zoo wat baetzuchtig is, maer treur daerom toch niet. - Och neen; maer niettemin ben ik somtyds moedeloos. Zie, freule, zoo waer ik leef, indien ik u niet bezat zou my die armoê ondragelyk zyn, en kwaemt ge my niet by tyden vertroosten, dan toch liever den dood dan dit rampzalig leven. Maer nu, freule, nu dat my zoo een liefdadige engel komt opbeuren, nu gy my, als het medelyden zelve, iets ter verkwikking en ter aenmoediging brengt, kan ik het leven trotseren, kan ik verduldig honger lyden, koude uitstaen, van gebrek allengskens wegteeren en sterven. Hy was opgestaen en had in zyne drift de hand van het ryke meisje vastgenomen; maer nu zweeg hy eensklaps, want hy zag haer aenzicht gloeijen en hare oogen schitteren, als verkeerde zy in den hevigsten toorn. Echter bedroog hy zich, Harmona was veeleer ontsteld dan verbolgen door zyne tael; en zyne gebaren, welke hetgeen er in hem omging, verrieden, deden haer in haer harte de kiem van iets ontdekken dat haer schrik inboezemde. Gelukkig bragt hen de oude Rhemba uit die verlegenheid. Zy kwam, zoo snel het haer waggelende ouderdom toeliet, naer Demhar toegeloopen, om hem te melden wat schoone everzwynenjagt zy had gezien en, na daerover breedvoerig uitgeweid te hebben, voegde zy er by: - Ginds, liep het gerucht dat die jagt ter eere van het huwelyk van juffer Harmona met meester Ardhan werd gevierd. Het meisje werd hevig geschokt door die woorden, want wezenlyk was zy aen Ardhan verloofd, hoewel zy niet dan afkeer voor hem gevoelde; en, om Rhemba van dit onaengenaem onderhoud af te brengen, bood zy haer weldadig van hare ververschingen aen. De oude had zulke afleiding niet noodig, haer verzwakte geest joeg reeds andere gedachten na. Zy hernam: - Maer ik zou u beide liever te saem vereenigd zien, dan u, Harmona, met dien Ardhan in den echt te weten. En, gelyk Demhar die de misnoegdheid der freule ontwaerde, wilde opmerkingen maken, ging de oude rusteloos voort: - Slaet toch geene aendacht, kinderen, op het verschil uwer standen; ge zyt van het zelfden bloed en uw oudgrootvader, o Demhar, was de broêr van den grootvader dezer juffer. Ge zyt de echte neef van Sulmath, en vermits gy de levens der menschen verlengt, veredelt u uw arbeid. Verder, - riep zy uit, - kan die tegenwoordige staet van zaken niet blyven voortduren; uw haet moet dooven en onze afgunst gebluscht worden. Myn zoon Janath, welken ik verloochende, zegde steeds dat wy betooverd zyn. - Betooverd? - vroegen beide. - Ja, betooverd! maer er is een middel om ons te onttooveren. - En welk is dat middel? - vroeg Harmona met ontroerde belangstelling. - De doos die in het slot Mordohan verborgen wordt. Het is misschien onmogelyk haer te ontsluiten, maer als zy eens geopend is, zal er geluk en gelykheid uit heenvloeijen. Zy zegt dit zelve aen wie haer raedpleegt en niet heerschzuchtig is. Harmona was zichtbaer door die woorden der oude vrouw getroffen; zy scheen in gepeinzen verzonken en haer hoofd hing dubbend op hare borst. Bywylen aenzag zy Demhar eens ter sluiks, maer dan, zyne oogen ontwarende, welke haer met gloeijende ontroering aenblikten, stamelde zy: - Maer dit is onwaerschynlyk! Doch Rhemba hoorde haer reeds niet meer. Zy had door het venster gekeken, en zoo spoedig hare stramme leden het toelieten, naer de deur loopende, riep zy: - daer is de profeet Sidhan! - en viel op den dorpel op hare kniën neder. Inderdaed ging er juist een man voorby, die het eervol ambt van priester aldaer scheen te bekleeden; althans kon men dit aen zyne deftigheid veronderstellen, hoewel zyne hoofsche kleedy dat weêr tegensprak. Hy bleef een weinig staen, naderde tot Rhemba, gaf haer op zyne manier eene soort van zegen en wilde doorgaen, toen hy in de hut Harmona gewaer werd. Een zweem van toorn trok zyn aengezicht te samen; nogtans wist hy dien wrevel te bewimpelen, want nog was hy de hut niet binnen of zyn wezen had zyne gewoone bedaerdheid hernomen. - Altyd hier! - bromde hy binnensmonds, terwyl hy luid voortging: - de meêwarigheid heeft u zeker hier gebragt, freule? Ik kan u daer over niet genoeg pryzen, maer zoudt ge nogtans uwe weldaden niet gevoegelyker door uwen dienaer kunnen doen uitvoeren? - Het doet my meer genoegen, - antwoordde de juffer, - als ik met eigen hand smarten lenigen kan. - Ik geloof u, freule, en het verheugt my zulke schoone gevoelens in u te ontdekken. Zoudt ge me nu ook het vermaek willen aendoen, my naer uwen vader te vergezellen? Harmona nam haer korfken op, knikte vriendelyk tegen Demhar, die insgelyks op zyne kniën gevallen was, en verliet de hut. Demhar zag het meisje achterna: zyn gelaet was donker saemgefronst, en zyne hersenen en polsen sloegen als hadde hy de koorts. - Myn God! - riep hy met eene holle stem, - wat gaet er van my geworden? Al myne rust is nu verdwenen en myn geluk is voor eeuwig gestoord! Rhemba, Rhemba, wat yselyken afgrond hebt ge voor my geopend, en op wat knallende vuer hebt ge loch myn hart geworpen! Ho, stolde nu myn bloed maer aenstonds in myn lichaem, verstierf ik dadelyk in stof, klapwiekte myne ziel ten hemel en plofte myn overschot in het rustige graf! Want de adder des verlangens verknaegt mynen boezem, en eene bloedgierige slang zuigt het levensvocht langzaem uit myne aderen. De begeerlykheid, de begeerlykheid is in my gekomen. Ik bemin Harmona, en is die liefde niet rampzalig? Hy viel, zyn aenzicht met beide handen bedekkende, op zynen stoel neder, en ondertusschen vervolgde de treurige Harmona met den priester haren weg. Niet lang nog hadden zy voortgestapt, of ze zagen van verre den jagtstoet naderen. Gelyk het Rhemba gezegd had, was hy ryk en prachtig, en goud en zyde vereenigden er zich in oostersche prael. Hy, die hem aenvoerde was jong en schoon, maer iets heel vrouwelyks kenschetste hem; hy was zwak en in het prilste der jeugd scheen hy reeds het krachtverlies, dat wy in den beschermgeest bemerkten, te hebben overgeërfd; hoogmoedig en trotsch, was de kwaedaerdigheid, welke doorstraelde in al wat hy deed, het echte kenteeken zyner onmagt. Hy ontblootte zyn hoofd, zoodra hy Harmona in het oog kreeg, en zyn paerd voor haer stil houdende, sprak hy zoo zachtaerdig hy kon: - Myne bruid schynt te hebben vergeten dat ik eene everzwynenjagt voor haer heb aengelegd; zy zal nu, hoop ik, ons wel naer huis willen vergezellen en haer paerd bestygen. Harmona scheen te willen weigeren, maer Sidhan overreedde haer, en, beide opstygende, volgden zy den trotschen Ardhan, die naer Mordohan's slot reed. Van verre stond Sulmath dit alles na te zien; hy was van zyne wandeling teruggekomen en drentelde nu weêr naer huis. - Die Ardhan wil haer huwen, - knorde hy; - maer myn geld bestaet ook! - En daerop staerde hy weêr strak op den stoet. Ardhan wenkte hem. Sulmath naderde kruipachtig en boog zynen schedel driemael ter aerde: dan bleef hy op eenige stappen afstands in de demoedigste houding staen. - Ik heb geld noodig! - riep Ardhan hem toe; - myn aenstaende huwelyk brengt my op ongehoorde kosten, die gy moet helpen dekken. - Goed, meester Ardhan, maer.... - Wy zullen daer niet over twisten; breng goud, zeg ik u! - en hy reed door. - Goud, zegt ge! - lachte Sulmath. - Goud! ziedaer dan uw hartezucht; en ik heb het in overvloed. Goud, zoo, ge wilt goud? Maer ik wil magt, ge zult het uwe hebben als ik het myne bekoom. Zoo wy eens verwisselden, zoo hy my Harmona en ik hem eenige goudstukken in ruiling gaf? - Hy trad binnen, liep in zynen kelder, opende yzeren deur op yzeren deur en drong eindelyk in een gewelf, dat by het licht dat hy in de hand droeg, als eene zonne glinsterde. Sulmath bezag met voldoening die verborgen hoopen gouds, schepte er van in eenen lederen zak, welken hy zorgvuldig onder zynen mantel verborg, en ging alsdan traeg naer het kasteel, om Harmona ten huwelyk te vragen.
zett001toov01_01_1_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. BEmint uw Eenig God, voldoet zijn woord, en wetten. Snijt alle zonden af. Wilt 's Duyvels list verpletten. Uw even-naasten mint, Leef naar Gods woord met lust, Zo gaet uw ziel, van hier, by hem in waare rust: Tewis Dircxsz. Blok.
zoet001parn01_01_7_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Leert van uw Eenig God Ootmoedigheyd te winnen, Sachtmoedigheyd in 't hart, uw ziel zal ruste vinnen. Tewis Dircxsz. Blok.
zoet001parn01_01_7_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Acht Staat-lust voor geen goed, maer drek en vuyligheid. Zijt tot uw Gods Ootmoed, en Neederigheid bereid. Draag Christi Jok, en wilt uw tong en lusten tomen, Zo zult ghy, hier, en ook hier na, de rust bekomen. Tewis Dircxsz. Blok.
zoet001parn01_01_7_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 4, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Arm is den mensch } die { Ongerustig leeft. Arm is den mensch } die { Nooit genoegen heeft. Arm is den mensch } die { Tracht naar overvloed. Arm is den mensch } die { Rust niet kiest voor goed. De beste ruste, zoet, het grootste en aldermeest, Is vrolik in 't gemoed, en arrem naar den geest. Leeft vrolik.
zoet001parn01_01_7_3
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 5, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Die ongerustheid voelt, en 's weerels lust bemindt. Hoe meerder dat hy woelt, hoe minder rust hy vindt. De mensch die vreede mint, en haat des weerels lust. Geen onrust by hem vind; maar gaat in zoete Rust. Leeft vrolik.
zoet001parn01_01_7_4
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 6, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Wie lust heeft tot Gods wet, en zoekt het zo te maken, Die zal, uit d'onrust, in de zoete rust wel raken. Schout haat en nijt.
zoet001parn01_01_7_5
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 7, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Houdt middelmaat, in alle staat. Tragt naar het goede, en haat het quaat. Staag needrig, en ootmoedig zijt. Bemint de liefde, schuwt de nijd. Zo word uw ziel, in Rust verblijd. Namaals volkomen.
zoet001parn01_01_7_6
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 8, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Al wat op aarden is, dat 's ydelik geschapen, Zoekt naar geen ydelheid; maar, 't zoetste zoet te rapen. Gods Jok is zoet en licht, ootmoedig is sijn hart', En needrig sijn gemoed, bevrijd van alle smart. Wie 't zoetste zoet dan zoekt, en tot Gods wetten lust,, heeft, Voor d'onrust die hy lijd, hier, en hier na in Rust,, leeft. Piet Hein.
zoet001parn01_01_7_7
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 9, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Wie dat in onrust leeft, die werd, door vreê, verkloekt. De Vreede tracht naar Rust, en Liefde 't zelve zoekt. Den armen kan geen rust op deeze aard genieten, Voor dat de dood hem rust, of d'armen hem doen swieten. Gewonnen door het sweet, geeft aan den armen lust. Zo raakt, uit onrust, men, door rust, noch in de Rust. Ick leef in de bladeren.
zoet001parn01_01_7_8
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 10, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. DE Rust, is arbeyds eygen loon: Meer, als een diamante-kroon, Van d'alder-grootste Koning: Schoon hy met macht, en met geweldt, Sijn zeetel, op de wolken steld: En vest op bloed, sijn woning. Schoon hem, al wat hy doet, gelukt: Schoon hy, volkomen onder-drukt, Die hem, vyanden schijnen. Schoon yder hem, in 't wreeken, Roemd: En sijn persoon, geheyligd noemd: 't Sal alles licht verdwijnen, Wanneer de on-rust 't harte treft. En hy, in sijn gemoed beseft, Een hooger-magt, van boven: Die hem tot Harder: niet tot Beer, Of Wolf, gesteld heeft: maar tot eer Sijns naams, die hy moet looven. De vreez' die d'onrust, in 't gemoed, Op vette-weyde queekt, en voed, Sal hem 't vermaak beletten: (Schoon, 't alles t' sitterd voor sijn woord) Als hy maar eens bedenkt, of hoordDeuter. 17: vers. 16, 17, 18, 19, 20. De Goddeijke Wetten. Wie dan, in d'alder Soetste Rust Begeerd te zijn; die heb een lust, Om God, op-recht te eeren. Die yver, na een suyv're ziel: Die sta, schoon al de weereld viel. Die ga in 't pad des Heeren. Die hou sijn harte onbesmet. Die zy gedurig, in't gebedt. Die soek van God, genade. Math: 6:33. Die poogh, na Gods gerechtigheyt. Die volg, waar dat hem Christus leyd. Psa: 34:15. Die wijk, en vlie het quade. Die neem sijn gangen, wel in acht. Die steunt niet op een Aardsche-macht. Die wil, dat God sal willen. Die stel sijn hoop, in Christus, vast. Die werp op hem, sijn sorgh, en last. So sal hy d'on-rust stillen. Die Tracht niet, na een hogen staat. Die haat de snode eygen-baat. Die wensch na liefd, en vreede. Die sterk 't Geloof, met ware-boet: So sal hy Rust, in sijn gemoed Genieten, hier beneeden. Die kom tot Christus, (als vermoeyd, Belast, beladen, en geboeyd:) Hy, sal hem 't eeuwig-leeven, De Saligheyt, an Ziel, en Lijf, Den Heemel (tot een vast verblijf, En Soete-Rust-Plaats) geeven. Matth: 11:28: Komt herwarts tot my, alle die vermoeyt ende belast zijt, ende ick sal u ruste geeven. Jer: 6:16: Vraaga na de oude paden, waar doch de goede wech zy, ende wandeld daar in, so sult gy ruste vinden, voor uwe ziele. Jacob Steendam. Noch vaster.
zoet001parn01_01_7_9
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 11, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. SChoon dat mijn Muza komt nu d'Eer-krans is begeeven: De Lust, de Rijm-lust is 't, die haar heeft aangedreeven. Verschoon haar dan, ô Zoet! dat zy de Reeden-maagd Dit verz uyt liefde schenckt; wijl dat ghy hebt gevraagd: Wat zaak ons dienstig zy, om Zoete-rust t'aanvaarden. Geen Rust alleen hier naa, maar zelfs hier op der aarden. Hier in deez' Woeste-zee, hier in ons Aardtsche huys, Hier in dit sterff'lijk vleys, jaa zelf, in Ramp, en Kruys. Indien den Armen mensch zijn Ziel-rust reght beminde Ja: zoo hy 't ernstig zogt gewis hy zoud 'et vinde: Want wie hier zoekt die vind: heeft niet dat heylig-vat,Math. 7.7. Dien grooten yveraar, in druk zelfs vreugt gehadt?Rom. 5.3. Zoo is dan wis, en waar als dat men kan verderven 't On-rustig Monster-dier, en Zoete-rust verwerven. Wild ghy nog naader gaan? Beziet Mattheus Elf,Math. 11.29. Daar spreekt ons Middelaar, daar zeyd de waarheyd zelf: Kom, wild zagtmoedigheyd, en oodmoed van my leeren, Zoo zult ghy waare Rust (jaa zelfs naa u begeeren)Ier. 6.16. Bevinden voor u ziel. ô Gulden daageraadt! Daar alle on-rust voor verdwijnd, en ondergaat: Want waar die zuyv're Zon van ootmoed komt te schijnen, Moet, door zagtmoedigheyd, de duysternis verdwijnen. De zwarte Nagt-gordijn schuyft weg, en groote rond Vertoond een helder blaauw: dus wie zoo staat gegrond, Kan d'onrust als tot stof vermorz'len en verpletten, En met den vroomen Job zijn schaê ter zijden zetten; Vermidts hy zeyd: God gaf, God nam het zelfde weer,Hiob. 1.21. 't Is al zijn stercke hand: gelooft zy d'Opper-heer Die dit (zelfs tot mijn heyl) heeft naa zijn raad beschooren; Want dit is zeekerlijk: ik was dogh naakt gebooren En naakt zoo zal ick weer neer-daalen in het graf: Al wat den grooten God hem ooyd tot zeegen gaf 't Zy goed, of bloed, of eer, hy agt'et slegs maar leen-goed, 't Geen hy een wijl bezit: vermidts het dogh weer heen, moet Gelijk het eertijds quam. Alwaart 't dat al 't gebouw Des werrelds needer viel, hy zeyd: mijn God ik houw U tot mijn vastigheyd, en agt al 't ander schaade,Phil. 37.2. Ja! enkel drek en stank. Dus drukt hy door genaade De geest zijns heeren uit, ja; die zagtmoed'ge geest Die by Gods heylig volk is ooyd, en ooyd geweest. Derhalven werd by ons een vast besluyt genoomen, Dat dit het middel is om tot de Rust te koomen: Want waar 't zagtmoedig hart in liefde blijft bereyd, Verkrijgtmen waare Rust, hier, en in Eeuwigheyd.
zoet001parn01_01_7_10
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 12, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Toe-zang op 't voorgaande. Stemme: Florida zoo het weezen mag. 1. MYn God bestraal deez' Leemen-hut, Op dat uw knegt, de vrugt, en 't nut Der zoete Ziel-rust smaake. Dit is mijn lust en hoogste wensch, Wijl dat'et kan den mensch, Met u vereenigt maake; 2. Math. 11.29. Want wie 't jok, van zagtmoedigheyd, Gewillig op zijn schoud'ren leyd; Niet qwaads kan hem bejeeg'nen Zelfs 't kruys, dat dunkt hem zoet, en ligt, Word hy in 't aangezigt Gelasterd, hy kan zeeg'nen. 3. Wanneer die man verdrukking lijdt, Hy zeyd: mijn Heer, mijn God, ghy zijt Mijn burgt, en sterken tooren, Die my na ziel, en lijf behoed. Ofschoon de Werreld woed Zoo word zijn Rust gebooren. Elk speelt zijn Rol. Karel Ver Loove.
zoet001parn01_01_7_11
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 8, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 13, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Rechtmatig Oordeel. aan Tewis Dircxsz. Blok. NAardien mijn vraag alleen niet ziet, Op 't geen de Vroome ziel geniet, Wanneer zy uit het lichaam scheid, En rust geniet in eeuwigheid; Maar hoe den Mensch hier op de aardt, Als lijf en ziel noch is gepaart, En, in deeze ongestuyme zee, Vol onrnst, harten-leet en wee, Moet swerven zonder hulp of raad Te vinden, om, uit zulk een quaad, Tot in de Zoete-rust te gaan. Zo vind ik my hier in voldaan. En nademaal dat ghy, mijn vriend, de naaste zijt, Zo heeft Apollo u den Lauwer toe gewijt: Ontfang'er, tot een pronck, in spijt van nijd en tooren En laat uw vlugge geest, al zingende, ons weer hooren. Jan Zoet Amsterdammer.
zoet001parn01_01_7_12
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 1, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Toon. ô Karsnacht schoonder, &c. DE grootste en wijste Man van allen, Is, spelende, van 't padt gevallen Dat slechte en wyse wijst om hoog. Een Vrouwen-beeld, met lieflik vleyen, Kan lichtst een Man 't gemoed verleyen, Door volg-lust van 't Nieuwsgierig oog. D. Zoutman.
zoet001parn01_01_8_0
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 2, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Stemme: Doen het Orfeus Bruyloft was, &c. 1. GEen Herkulus, nog Simsons kragt Kan my de Herssen-deuren Uyt haare grendelen, met magt, Ligten, nog open scheuren. Alleen Minerva kan my zoo Den neevel doen verdwijnen, Dat voor dien tweeden Cicero, Mijn Antwoord mag verschijnen; Wel aan dan Pen, al zijt ghy niet gedoopt in Pegaaz vloed, Nadien ghy weet dat slegte spijz het Lichaam meede voed. 2. De Wijn, de weeld', en d'Aardsche schat Kan wond're werking werkken Op 's menschen hart, 't is waar! maar dat Leerd ons ook daag'liks merkken, Dat (eeven als de schaduw zweeft, En 't Lijf volg op de hielen) Zulks kommer, en ellende geeft, En onlust aan de zielenVerstaat hy de ziel het leeven. Dus 't aangenaamste schepzel, dat den Heemel heeft geteeld, 't Welk wijse Vorste dwingd, is een schoon, vleyend, Vrouwen-beeld. 3. 1 Reg. 1. Den wijsen Koning, Davids Zoon, Die als een gulden reegen, Zelfs uyt des Heemels gouden troon De wijsheyd had verkreegen, Wierd door der Vrouwen list verrukt, Van 't zalig padt zijns Heeren; Of schoon de wet stond vast gedrukt In hem, hy gingk zig keeren, Tot Heydensche Afgoden-dienst, vol gruwelen verwardt; Dus wierd hy speelende vervoerd, met een geneegen hart. 4. Genes. 2.19, 20. Den eersten Man, door wiens wijsheyd Al 't Vee, in 't Lust-hof Eeden, Gen. 3.6. Zijn naam verkreeg, die werdt verleyd Door 't Wijfs vleyende reeden Ja wierd als speelende gevoerd Van 't padt (om zoo te spreeken.) Waar deeze wind, de zee beroerd, Moet 't Schip der zielen breeken. O! weezen alles weezens! Hoe heeft dogh uw sterkke handt Alzulk een aangenaamheyd in het Vrouw'lik-beeld geplandt. 5. Niet Zoeter, dan een vleyend wijf, Ja! geen dingk aangenaamer: Haar gif, dat dringt door ziel, en lijf In 's harten binne-kamer: Dien gouden kop, van vleyery, Ten boorde vol geschonken, Maakt 't wijste breyn, hoe kloek 't ook zy Gansch duyzelig, en dronkken; Dus wie ditRegt. 16. Delilas fenijn vermag te weederstaan, Is magtig om al 's Vyands magt, Ridderlik af te slaan. 6. Bewaard my dan, agh Heemel! voor, Die zingende Meerminne: Want wie haar eenmaal leend het oor, Die word, met hart, en zinnen, Al speelende gevoerd, (door haar Listige Toover-zangen) Van 't padt der zaligheyd; want waar Deez' looze netten hangen, En Minne-strikken van bedrog, dus listig zijn gezet, Daar word de wijste voogel zelf gevangen in het net.
zoet001parn01_01_8_1
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 3, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Klink-digt, Tot verontschuldiging. HEb ik met Ikarus, op al te vlugge pennen, Te hoog gestreeft, ay! kom mijn zwakheyd te gemoet. 'k Weet, en bekenn' het graag dat ik den zelven voet Van Faëton hier hou, in 't onverzigtig mennen; Vermidts dat ongetoomd mijn Herssen-paarden rennen. Ghy grooten Cicero, en Homerus! ghy zoet- Vloeyend, en zinrijk geest, ja geest die geesten broet! Eerst leerde ik uw naam, en nu uw weezen kennen. 'k Verzoek een kleyne beê, ay! wildze niet versmaên, Dat is: of 't zoet geslagt der Vrouwen u qwam aan, En lasterden mijn naam, zoo paytze met elkander: Want deeze die ik meld, (dit zal ik houden staan) Zijn zulke Vrouwen, die gansch dubbelhartig gaan, Zoo schaad'lik deeze zijn, zoo heer'lijk zijn ook d'ander. Elk speel zijn Rol. Karel Ver Loove.
zoet001parn01_01_8_2
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 4, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoordt. Toon: O Heer! aanziet doch, &c. HEt Oog, Van God, gestelt om hoog, Om te aanschouwen, Daar wy op bouwen, Speelt vaak op ydelheid, En heeft de wijst verleid, Door lust tot Vrouwen. Het Oog, Den eersten mensch, bedroog, Die, door de loogen, En 't oog, bedroogen, Beet in de schoone vrucht, En bragt zich tot de vlucht, Door 't spel der oogen, Het Oog, Daar het gezichte uyt vloog, Door heldre straalen, Dat heeft doen dwaalen David, als hy, tot moordt, En overspel bekoort, Raakte in veel quaalen. Het Oog, De wijste 't harte boog Van God te keeren, 't Welk ons moet leeren, Het oog altijd te slaan Van al dat ons mag schaên, Quetsen of deeren. Op dat Wy niet, van 't rechte pad, Licht dwaalen moogen, Door 't spel der oogen: Maar blijven wel bereid, Op 't pad der zaligheid, Door God getoogen. Leeft vrolijk.
zoet001parn01_01_8_3
{ "Unnamed: 28": "", "_jaar": 1663, "achternaam": "Zoet", "bibliotheek": "amste001meer01", "categorie": 1, "chapter": 9, "druk": "1ste druk", "edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Parnassus aan 't IJ van Jan Zoet uit 1663.", "geb_datum": "8 september (gedoopt)", "geb_land_code": "", "geb_plaats": "Amsterdam", "geb_plaats_code": "amste001", "genre": "poëzie", "jaar": "1663", "jaar_geboren": "1609", "jaar_overlijden": "1674", "language": "nl", "maand": "2011_09 ", "overl_datum": "11 januari", "overl_land_code": "", "overl_plaats": "Amsterdam", "overl_plaats_code": "amste001", "pers_id": "zoet001", "ppn_o": "394963636", "revision_date": "2011-08-08 00:00:00.000", "section": 5, "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=zoet001parn01", "ti_id": "zoet001parn01", "titel": "Parnassus aan 't IJ", "url": "https://dbnl.org/tekst/zoet001parn01_01", "vols": "", "voornaam": "Jan", "voorvoegsel": "", "vrouw": 0 }
Antwoord. Stem: Carileen en wild u niet verschuylen. Genes. 3.6. DOor de Vrouw, Liet Adam sich verleyden, In het aardsche Paradijs: Daar hy (in overvloed) Genoot het goed, De Hemelsche soetheyt: Als Gods eygen beeld: Sonder bouw, Of planting, van haar beyden, Of een eerst betaalde prijs, Ja sonder werk, of konst: Alleen uyt gonst Van d'opperste goedheyt; An hem meê gedeeld: Al wat de aarde, Uyt haar milde schoot, Teelde, en baarde: So volmaakt, so groot, So schoon, Ten toon, Hem, voor het oogh gesteld. Op dit veld, Wierd hy verleyd ter doodt. Door een HoerJud. 16.16.17. Liet Simson sich berooven En ver-rukken, van 't verstand: Schoon hy haar valscheyt sach, Van dach, tot dach, Tot dat hy besweek, en Sich vermeesterd vond. Siet: so voer Hy (in het licht gelooven) Door een teere Vrouwen-hand; Die hem, met list verwon Mits sy, niet kon Als vleyen, en smeeken: 't Geen se best verstond. Die so veel sterkte, In sijn lichaem droech: Die so veel werkte: Die sijn vyand joech Als 't wild: verspild (Al speelende) 't geluk: Tot sijn druk. Dit is bewijs genoech. Door een StoetReg. 11.4. Van af-gerechte Vrouwen Wierd de alder wijste Vorst, Die van de Hooste-God, Het hoogste-lot, Hier, hadde verkreegen, (Met een Koning-staf.) In 't gemoed, Een bitt're-dronk gebrouwen: Die hem walghde, boven dorst: Als hy d'afgodery, So veyl, so vry, Den loop (in haar weegen) Ja sijn offer gaf. Hy, die door wijsheyt, Tot den hemel klom: Hy, die door grijsheyt, Van sijn ouderdom, In eer, veel meer Als al-de weereld blonk: Die versonk, In dese modder-kom. Hier uyt blijkt Dat d'alder wijste Mannen, Door de Vrouwen zijn verleyd: Als haar geslepen Tong, 't Gemoet besprong: Die 't hart (door 't begeeren) En de ziele wond. Voor haar wijkt De wijsheyt, als gebannen, Met de Reedens billijkheyt; 't Verstand, en sterkt, en macht, Schijnt, sonder kracht, En laat sich verheeren Van een Vrouwen mond. Zeeden, en wetten, Worden krachteloos, Als zy, haar netten Spannen, voor een poos: Het swaard, veraart: En 't harde-staal, word week: Want het bleek, In 't voor-beeld, dat ik koos. Daarom acht Ik, (na mijn beste oordeel) Dat de Wijste-man, die leefd, Het lichste, word beroerd, Verleyd, ver-voerd, Van 't pad, dat ten leeven Hem geleyden sal: Door 't geslacht Der Vrouwen; dat veel voordeel Booven hem, in 't weesen heeft: Bevalligheydt: en list: En schoonheyt, ist: 't Geen haar is gegeeven: Dikwijls tot een val Van, die sijn ooren, Leend an dees' Sireen Om haar te hooren Door begeert alleen: Begeert, die deerdt, Die leyd hem uyt het spoor, Als sy voor Gaat; met bedekte schreên. 1 Tim. 2.14. De Vrouwe verleyd zijnde, is in overtredinge geweest. 3 Esdra. 4.32. ô Mannen, hoe en zijn dan de Vrouwen niet sterk? dewijle sy also doet? Jacob Steendam. Noch vaster. GVnstige, en bysondere Heeren en Vrienden, de lust en liefde, zo tot d'Eedele Rijm-konst, als deugdelikke wetenschappen, hebben my de vrymoedigheid gegeven; van dese navolgende vraagh, aan Vw E. voor te stellen, bedanckende Vw E. voor de moeite die ghy genomen hebt, van uwe antwoorden, my, daarop, ter hand te stellen, hoope 't zelve met alle danckbaarheid te verschulden. Gelieft dan een weinig stilte te geeven, om zo het een als 't ander aan te hooren, en een rechtmatig oordeel met my te vellen op de verdienste der op gehangen prijzen: 't welck doende zult my verplichten, om nu; en altijd te zijn. Gunstige en bysondere Heeren en Vrienden, Uwe aller Dienst-willigste.
zoet001parn01_01_8_4