premise
stringlengths
9
577
hypothesis
stringlengths
1
829
label
int64
-1
2
Er zit een man op een motor op de stoep.
Er zit een man op een motorfiets.
0
Er zit een man op een motor op de stoep.
Een man zit op een motorfiets en rijdt weg.
1
Er zit een man op een motor op de stoep.
Zondag speelt een man in het zwart met zijn kat.
2
De mens rookt terwijl hij op een geparkeerde scooter zit.
Een man rookt een sigaret terwijl hij op zijn scooter zit.
1
De mens rookt terwijl hij op een geparkeerde scooter zit.
De man drinkt een biertje terwijl hij in zijn auto zit.
2
De mens rookt terwijl hij op een geparkeerde scooter zit.
De man rookt iets terwijl hij op de scooter zit.
0
De man op de stoep zit op een motorfiets.
Een man op de motor
1
De man op de stoep zit op een motorfiets.
De man die op een motorfiets op de stoep zit
0
De man op de stoep zit op een motorfiets.
Een man die zijn auto bestuurt.
2
Een stel dat zwart, bordeaux en blank draagt, danst.
De vrouw danste alleen.
2
Een stel dat zwart, bordeaux en blank draagt, danst.
Het echtpaar danste.
0
Een stel dat zwart, bordeaux en blank draagt, danst.
Het echtpaar danste in de wedstrijd.
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
De mensen zijn op de vlucht voor liefdadigheid.
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
de lopers wachtten om de olympische race te beginnen
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen die roze en paars dragen, bereiden zich voor op een race
2
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen die hun heldere teamuniformen dragen wachten op het pistool dat het begin van hun race betekent.
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Er is een kok aan de gang.
2
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen met een oranje vest wachten op het begin van een race om de eerste prijs te winnen.
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
De mensen wachten tot er een race begint.
0
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
De mensen die op ons wachten maken deel uit van de race.
1
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen met een oranje vest racen in een race die begonnen is.
2
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen met een oranje vest wachten op het begin van een race.
0
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
Mensen dragen kleurrijke kleren.
0
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
De mensen racen terug door de hel.
2
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
De mensen wachten op een race.
0
Mensen met een oranje vest en een blauwe broek met een gele streep aan de onderkant wachten op het begin van een race.
de lopers wachtten om de race te beginnen
0
Een jongeman en jongedame dansen op een tapijtvloer met een foto uit de film Speelgoedverhaal op een groot scherm op de achtergrond.
De film is erg luid op de achtergrond.
1
Een jongeman en jongedame dansen op een tapijtvloer met een foto uit de film Speelgoedverhaal op een groot scherm op de achtergrond.
De mensen dansen op de stoep.
2
Een jongeman en jongedame dansen op een tapijtvloer met een foto uit de film Speelgoedverhaal op een groot scherm op de achtergrond.
De twee mensen dansen.
0
De skiër draagt een gele jumpsuit en glijdt over een gele rail.
De skiër zit in een wedstrijd.
1
De skiër draagt een gele jumpsuit en glijdt over een gele rail.
De skiër draagt een jumpsuit.
0
De skiër draagt een gele jumpsuit en glijdt over een gele rail.
Het skateboard draagt een blauw jumpsuit.
2
Een track event gehouden door J.P. Morgan Chase met security.
J.P. Morgan Chase hield een tracking event.
0
Een track event gehouden door J.P. Morgan Chase met security.
De track event heeft geen zekerheid.
2
Een track event gehouden door J.P. Morgan Chase met security.
De bewakers zijn op zoek naar wapens op een spoor.
1
Twee mensen dansen, dragen danspakjes.
Het stel danst samen.
1
Twee mensen dansen, dragen danspakjes.
De mensen bewegen.
0
Twee mensen dansen, dragen danspakjes.
Twee mensen zijn aan het eten.
2
Een Engelse boer met een paard getrokken wagen.
Er ligt een boer in de open lucht.
2
Een Engelse boer met een paard getrokken wagen.
Er is een boer met een paardenkar
0
Een Engelse boer met een paard getrokken wagen.
Er zit een boer op een wagen buiten.
1
Kindervoetbal wordt gespeeld terwijl de zon op de achtergrond ondergaat.
Oude mannen voetballen terwijl de zon ondergaat.
2
Kindervoetbal wordt gespeeld terwijl de zon op de achtergrond ondergaat.
Kinderen voetballen terwijl de zon ondergaat.
0
Kindervoetbal wordt gespeeld terwijl de zon op de achtergrond ondergaat.
Meisjes voetballen terwijl de zon ondergaat.
1
Een voetbalwedstrijd gespeeld door een blauw team en een rood team op een perfect gemanicuurd veld bij de schemering.
Niemand speelt voetbal.
2
Een voetbalwedstrijd gespeeld door een blauw team en een rood team op een perfect gemanicuurd veld bij de schemering.
Mensen spelen voetbal voor een wedstrijd.
1
Een voetbalwedstrijd gespeeld door een blauw team en een rood team op een perfect gemanicuurd veld bij de schemering.
De mensen spelen voetbal.
0
Twee voetbalteams doen mee op een voetbalveld.
Twee bekwame voetbalploegen strijden tegen elkaar voor het kampioenschap.
1
Twee voetbalteams doen mee op een voetbalveld.
Er is een voetbalwedstrijd.
0
Twee voetbalteams doen mee op een voetbalveld.
Twee honkbalteams doen mee.
2
Voetbalteams spelen op een veld als de zon ondergaat achter een lijn van bomen.
Voetbalteams zijn buiten aan het concurreren.
0
Voetbalteams spelen op een veld als de zon ondergaat achter een lijn van bomen.
Een voetbalteam speelt hockey tegen een voetbalteam op een ijsbaan.
2
Voetbalteams spelen op een veld als de zon ondergaat achter een lijn van bomen.
Een voetbalteam staat op het punt een voetbalwedstrijd te winnen.
1
twee mannen die voedsel bereiden.
Twee man op de fiets.
2
twee mannen die voedsel bereiden.
Twee mannen in een schort.
1
twee mannen die voedsel bereiden.
Twee mannen serveerden voedsel.
0
Een voetbalwedstrijd bij zonsondergang.
er wordt een sportwedstrijd gespeeld
0
Een voetbalwedstrijd bij zonsondergang.
de wereldcup wordt gespeeld
1
Een voetbalwedstrijd bij zonsondergang.
Bij zonsopgang is er een basketbalwedstrijd.
2
Blank klein kind draagt een bruine en grijze gestreepte hoodie speelt in het park.
Een klein kind speelt videospelletjes in zijn slaapkamer.
2
Blank klein kind draagt een bruine en grijze gestreepte hoodie speelt in het park.
Een kind speelt in een park.
0
Blank klein kind draagt een bruine en grijze gestreepte hoodie speelt in het park.
Een kleine jongen speelt tag in een park met zijn vrienden.
1
Een jongetje in een bruine broek speelt op touw in een park.
Er zit een jongetje in een bruine broek.
0
Een jongetje in een bruine broek speelt op touw in een park.
Er is een klein meisje in een rode broek.
2
Een jongetje in een bruine broek speelt op touw in een park.
Er is een kleine jongen die van de kleur bruin houdt.
1
Peuter in gestreepte sweatshirt speelt op touw op speeltuin.
Een kind neemt een pauze van school.
1
Peuter in gestreepte sweatshirt speelt op touw op speeltuin.
Een kind slaapt.
2
Peuter in gestreepte sweatshirt speelt op touw op speeltuin.
Een kind speelt op een speeltuin.
0
Een vrouw met een roze hoed kijkt naar een roze auto met de wagen open.
De vrouw vraagt zich af of ze haar auto open heeft laten staan.
1
Een vrouw met een roze hoed kijkt naar een roze auto met de wagen open.
De vrouw draagt een boodschappentas voor haar auto.
2
Een man in een blauw shirt kijkt omhoog.
Een man in een blauw hemd kijkt op naar een hond.
1
Een man in een blauw shirt kijkt omhoog.
Een man in een rood shirt kijkt omhoog.
2
Een man in een blauw shirt kijkt omhoog.
Iemand kijkt omhoog.
0
Drie meisjes die zich vermaken op een pleziertochtje.
Er zijn drie meisjes.
0
Drie meisjes die zich vermaken op een pleziertochtje.
De meisjes zijn thuis.
2
Drie meisjes die zich vermaken op een pleziertochtje.
De meisjes houden van amusment parks
1
De vrouw bij de Walmart-check-out laat haar boodschappen inpakken door een werknemer.
De vrouw heeft ongezond voedsel gekocht.
1
De vrouw bij de Walmart-check-out laat haar boodschappen inpakken door een werknemer.
De vrouw zit in Target.
2
De vrouw bij de Walmart-check-out laat haar boodschappen inpakken door een werknemer.
Er is een vrouw in Walmart.
0
Bruine hond loopt door water.
Bruine hond slaapt naast het water
2
Bruine hond loopt door water.
Bruine hond loopt door water omdat hij doorweekt is in water
0
Bruine hond loopt door water.
Bruine hond loopt door water terwijl hij naar de kust zwemt.
1
Er wacht een vrouw met kinderen op haar terwijl ze in Walmart wordt uitgecheckt.
Er staat een vrouw aan de balie bij Target.
2
Er wacht een vrouw met kinderen op haar terwijl ze in Walmart wordt uitgecheckt.
Een vrouw heeft kinderen bij de kassa.
0
Er wacht een vrouw met kinderen op haar terwijl ze in Walmart wordt uitgecheckt.
Een vrouw heeft drie kinderen bij zich.
1
Een blonde vrouw met twee kinderen gaat naar een Walmart register.
Een moeder is met haar twee kinderen in Walmart om voedsel te kopen.
1
Een blonde vrouw met twee kinderen gaat naar een Walmart register.
Voedsel maakt mensen hongerig
2
Een blonde vrouw met twee kinderen gaat naar een Walmart register.
Een moeder is met haar twee kinderen op walmart
0
Een vrouw zit in een wasserette naar de camera te kijken.
Een aap eet een banaan.
2
Een vrouw zit in een wasserette naar de camera te kijken.
Een vrouw modelleert apparaten voor de camera.
1
Een vrouw zit in een wasserette naar de camera te kijken.
Er is een vrouw in een kamer.
0
Een jongetje peddelt over het water in een geïmproviseerde boot.
Een jongen vaart in een vijver.
1
Een jongetje peddelt over het water in een geïmproviseerde boot.
Een jongen zit in een boot.
0
Een jongetje peddelt over het water in een geïmproviseerde boot.
Er is een jongen aan het zwemmen.
2
Een honkballer staat op het punt een honkbal te gooien.
Een honkbalspel gooit een bal
1
Een honkballer staat op het punt een honkbal te gooien.
Een honkballer zwaait om de bal te slaan.
0
Een honkballer staat op het punt een honkbal te gooien.
Een honkbal is gebroken.
2
Een hond ritst langs het strand.
Een hond zit achter een bal aan op het strand.
1
Een hond ritst langs het strand.
Een hond slaapt in de woonkamer.
2
Een hond ritst langs het strand.
Er staat een hond buiten.
0